ECLI:NL:GHARL:2025:5972

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
200.347.046
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake non-conformiteit van een tweedehands auto en misgelopen subsidie in Duitsland

In deze zaak heeft [appellante], een in Duitsland woonachtige koper, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de verkoop van een tweedehands elektrische BMW i3S door Ekris Retail B.V. (de rechtsvoorganger De Beier) aan [appellante]. [appellante] stelt dat de auto non-conform is, omdat deze vaker op naam geregistreerd is geweest dan zij had mogen verwachten, wat heeft geleid tot misgelopen subsidie in Duitsland en waardevermindering van de auto. De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] tot schadevergoeding van € 9.000 afgewezen, waarop zij in hoger beroep is gegaan. Het hof heeft de procedure en de feiten opnieuw bekeken en geconcludeerd dat de auto voldoet aan de overeenkomst. Het hof oordeelt dat er geen tekortkoming is, omdat het aantal registraties niet als een overeengekomen eigenschap van de auto kan worden beschouwd. Ook de argumenten van dwaling, onvoorziene omstandigheden en onrechtmatige daad zijn door het hof verworpen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.347.046
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10833416
arrest van 30 september 2025
in de zaak van
[appellante] ,handelend onder de naam
[naam1]
die woont in [woonplaats1] (Bondsrepubliek Duitsland)
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres
hierna: [appellante]
advocaat: mr. G.F. Stelten
tegen
Ekris Retail B.V.
die is gevestigd in Veenendaal
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: Ekris
advocaat: mr. H.C.W. Geffroy

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, (hierna: de kantonrechter) op 3 juli 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord.
1.2.
Naar aanleiding van het arrest van 10 december 2024 heeft op 10 januari 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De rechtsvoorganger van Ekris, De Beier, heeft een tweedehands auto verkocht aan [appellante] . [appellante] meent dat de auto non-conform is omdat de auto vaker op naam geregistreerd is geweest dan zij mocht verwachten. Als gevolg daarvan meent zij schade te hebben geleden in de vorm van misgelopen subsidie in Duitsland en waardevermindering doordat de auto meer eerdere registraties heeft gehad. Ekris meent dat de auto voldoet aan de overeenkomst.
De procedure bij de rechtbank en het hof
2.2.
[appellante] heeft bij de kantonrechter schadevergoeding gevorderd van € 9.000. Daarvan is € 5.000 voor de misgelopen subsidie en de rest voor de waardevermindering van de auto. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen.
2.3.
[appellante] is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en heeft hoger beroep ingesteld. De bedoeling van dit hoger beroep is dat de vordering alsnog wordt toegewezen. Daarbij doet zij ook een beroep op de grondslagen dwaling, onvoorziene omstandigheden en onrechtmatige daad. Het hof zal het vonnis in stand laten. Dat wordt hieronder toegelicht.

3.De feiten en de toelichting op de beslissing van het hof

De feiten
3.1.
[appellante] meent dat de kantonrechter de feiten onjuist dan wel onvolledig heeft weergegeven. Hoewel het een rechter vrijstaat uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken welke hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt, zal het hof met het oog op dit bezwaar de feiten zelf opnieuw vaststellen.
3.2.
Ekris is een autobedrijf. Haar rechtsvoorganger, De Beier, heeft een auto verkocht aan [appellante] .
3.3.
De auto waar het om gaat is een gebruikte elektrische BMW i3S uit 2020 met circa 3.000 kilometer op de teller. Voordat de auto in de bedrijfsvoorraad van De Beier is gekomen, heeft de auto één eerdere eigenaar gehad. De Beier heeft online een verkoopadvertentie voor de auto geplaatst.
3.4.
Op 6 maart 2022 heeft de man van [appellante] naar De Beier gemaild en interesse in de auto getoond. Daarbij heeft hij een vraag gesteld naar de export van de auto naar, en de toelating in, Duitsland. De Beier heeft daarop haar exportprotocol aan hem gestuurd.
3.5.
Op 8 maart 2022 heeft de man van [appellante] een vraag gesteld over benodigde keuringen. Ook daarop heeft De Beier geantwoord.
3.6.
Op 9 maart 2022 heeft De Beier een concept koopovereenkomst naar [appellante] gemaild. De koopprijs bedraagt € 29.600.
3.7.
Op 10 maart 2022 heeft de man van [appellante] gevraagd of de auto direct geregistreerd kan worden. De Beier heeft daarop geantwoord dat de auto na betaling zal worden getransporteerd naar Weeze en daar zal worden ingeschreven. Vervolgens zullen de eigendomspapieren (Fahrzeugbrief) worden verstuurd.
3.8.
Op 11 maart 2022 heeft de man van [appellante] gevraagd of er in Nederland subsidie is verleend voor de auto, hoe lang de auto in Nederland geregistreerd is en hoeveel vorige eigenaren de auto heeft gehad. De Beier heeft daarop geantwoord:
Goedemorgen,
De vorige eigenaar heeft geen gebruik gemaakt van de regeling voor subsidie.
De auto is in Nederland geregistreerd op 30-12-2020 en het was de eerste eigenaar.
U bent dus de tweede eigenaar.
3.9.
Op 13 maart 2022 heeft de man van [appellante] De Beier een e-mail gestuurd met als onderwerp:
AW: Financieringsprogramma, registratieperiode en vorige eigenaar. Hij geeft daarin een overzicht van vijf punten die nodig zijn voor staatssubsidies voor een gebruikte elektrische auto in Duitsland. Hij noemt daarbij het aantal eigenaren / registraties niet. De Beier heeft hierop geantwoord dat de eerste registratie op naam van de vorige eigenaar was, dat de auto volledig eigendom is van De Beier en dat er in Nederland geen subsidie voor de auto is aangevraagd. Hierop heeft [appellante] de ondertekende koopovereenkomst retour gestuurd.
3.10.
Vervolgens is de auto naar Duitsland getransporteerd en daar op naam van het importbedrijf waarmee De Beier samenwerkt geregistreerd. Vervolgens is de auto door [appellante] opgehaald en op haar naam gezet.
3.11.
[appellante] heeft in Duitsland subsidie aangevraagd voor de aanschaf van de auto. Deze aanvraag is afgewezen, omdat [appellante] de derde is op wiens naam de auto geregistreerd staat (
Dritthalter).
3.12.
Op 22 maart 2023 heeft [appellante] Ekris aansprakelijk gesteld.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
3.13.
Omdat [appellante] in Duitsland woont, is de vraag of het hof bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Dat is het geval. Gelet op het onderwerp van het geschil en de herkomst van partijen is de herschikte EEX-Verordening (hierna EEX) nr. 1215/2012 van toepassing. [1] Op grond van artikel 4 lid 1 EEX kan Ekris als gedaagde worden opgeroepen voor de gerechten van Nederland, de lidstaat waar zij gevestigd is.
3.14.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Het Weens Koopverdrag (hierna: WKV) van toepassing is. Hiertegen is niet gegriefd. Het Nederlands recht is aanvullend van toepassing daar waar het WKV geen regeling bevat.
Een tekortkoming in de zin van het WKV
3.15.
Grotendeels zijn partijen het erover eens wat het object van de koop is, maar op één punt verschillen zij van mening. [appellante] meent dat is overeengekomen dat de auto maar één eerdere registratie zou hebben voordat de auto op naam van haar eenmanszaak zou worden gezet. Dit was voor haar een essentiële eigenschap, omdat zij dan voor subsidie in Duitsland in aanmerking zou komen. Doordat zij, als gevolg van de registratie op naam van het importbedrijf, nu als derde kentekenhouder wordt aangemerkt, loopt zij de subsidie mis. Dit is volgens haar een tekortkoming. Ekris betwist dat het aantal registraties is overeengekomen tussen [appellante] en De Beier en betwist dat voor De Beier kenbaar was dat dit een essentiële eigenschap betrof.
3.16.
Uit de uitvoerige correspondentie tussen partijen heeft De Beier niet kunnen of hoeven opmaken dat het aantal registraties en vervolgens het verkrijgen van de subsidie voor [appellante] een essentiële eigenschap betrof van de auto. De gevoerde correspondentie, zoals die door het hof hierboven is beschreven, biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
3.17.
De e-mails van 10 en 11 maart 2022 gaan over het aantal eerdere eigenaren. De Beier heeft de vraag zo begrepen dat werd gevraagd naar het aantal eerdere gebruikers en heeft die vraag ook zo mogen begrijpen. Zij wist immers niet dat het ging om het aantal eerdere kentekenregistraties en zij wist ook niet dat [appellante] de tweede kentekenregistratie op haar naam nodig had voor de subsidie.
3.18.
De e-mails van 13 en 14 maart 2022 gaan over het verkrijgen van staatsubsidie, maar ook in die e-mails staat niet dat het in aanmerking komen voor die subsidie voor [appellante] een essentieel punt is bij aankoop én dat daarvoor nodig is dat de tweede kentekenregistratie op haar naam staat. De Beier behoefde als Nederlandse autohandelaar ook niet bekend te zijn met de Duitse subsidieregels voor zakelijke auto’s, zeker nu onbetwist is dat Nederland geen vergelijkbare subsidieregeling voor zakelijke auto’s kent.
3.19.
Het aantal registraties is dus geen eigenschap van de auto die is overeengekomen. Dit betekent dat de auto die door De Beier aan [appellante] is geleverd, voldoet aan de overeenkomst. Dat de auto door de keuze van De Beier voor een bepaalde wijze van exporteren kort op naam van het importbedrijf is geregistreerd waarmee De Beier de importformaliteiten afwikkelde, vormt dan ook geen tekortkoming.
3.20.
In hoger beroep heeft [appellante] gesteld dat Ekris ook op een ander punt is tekortgeschoten, omdat Ekris een auto heeft geleverd die niet vrij van rechten van derden was nu het importbedrijf eigenaar is geweest. Ekris heeft betwist dat het importbedrijf eigenaar is geworden; volgens haar is het importbedrijf slechts houder geworden. Wat hier ook van zij, het betoog van [appellante] gaat niet op. [appellante] heeft de volledige eigendom van de auto verkregen, er rust vanaf levering immers geen recht van een derde meer op.
Dwaling
3.21.
[appellante] voert verder aan dat De Beier op voorhand niet duidelijk is geweest over hoe zij de auto zou exporteren, meer in het bijzonder dat de auto in Duitsland eerst op naam van het importbedrijf zou worden geregistreerd. Er is haar een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Zij heeft daardoor gedwaald nu zij ervan uitging dat zij de tweede eigenaar zou worden. Ekris betwist dat [appellante] heeft gedwaald over de eigenschappen van het voertuig.
3.22.
Het WKV kent geen regeling voor dwaling. Daarom moet worden gekeken naar de regeling in het Nederlandse recht. Voor het aannemen van dwaling is vereist dat zich ten minste één van de gevallen voordoet omschreven in artikel 6:228 lid 1 BW. [appellante] stelt dat zij de mededelingen van De Beier, waarbij zij doelt op het exportprotocol en de mededeling dat zij de tweede eigenaar zou worden, op een bepaalde wijze, en anders dan De Beier, heeft opgevat. [appellante] heeft het opgevat als dat er niet nog een registratie zou plaatsvinden. Dat is een geval van oneigenlijke dwaling, waarop artikel 6:228 BW niet ziet.
3.23.
Het is juist dat in het opgestuurde exportprotocol niet staat dat de auto in Duitsland eerst op naam van een derde partij zou worden gezet en dit ook niet op enig ander moment aan [appellante] is medegedeeld. Echter, nu het voor De Beier niet duidelijk was dat het verkrijgen van de subsidie en daarmee het aantal registraties wezenlijk was voor [appellante] , rust op haar op dit punt geen mededelingsplicht. Ook daarom is van dwaling geen sprake.
Onvoorziene omstandigheden
3.24.
In hoger beroep stelt [appellante] dat de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden gewijzigd moet worden. Het moet dan gaan om onvoorziene omstandigheden die zodanig zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten.
3.25.
[appellante] beroept zich op de onvoorziene omstandigheid dat de auto tussentijds op naam van het importbedrijf is geregistreerd. Het hof acht dit onvoldoende grond voor wijziging van de overeenkomst. [appellante] heeft een auto gekocht waarvan gesteld noch gebleken is dat de koopprijs niet marktconform is. De gevolgen van de gestelde onvoorziene omstandigheid zijn gelet daarop niet van dien aard dat gezegd kan worden dat Ekris niet mag verwachten dat de overeenkomst ongewijzigd in stand blijft.
Onrechtmatige daad
3.26.
In hoger beroep voert [appellante] tot slot aan dat De Beier een onrechtmatige daad heeft gepleegd doordat zij haar onzorgvuldig jegens [appellante] heeft gehandeld, meer in het bijzonder haar informatieplicht heeft geschonden. Zij had [appellante] moeten informeren over de standaard exportprocedure zoals de RDW die voorstaat, dan wel de procedure met het zogenoemde CoC-certificaat, aldus [appellante] .
3.27.
Het hof is van oordeel dat op De Beier niet een dergelijke verstrekkende en algemene informatieplicht rustte. De Beier was in deze niet de adviseur van [appellante] , maar verkoper van een auto. Zij heeft [appellante] op hoofdlijnen geïnformeerd over de stappen die door haar genomen worden bij export van een auto door toezending van haar exportprotocol. Hierover zijn verder ook geen vragen gesteld door [appellante] , zodat De Beier ervan uit mocht gaan dat dit duidelijk was voor [appellante] . Zoals hiervoor al overwogen hoefde De Beier er niet op bedacht te zijn dat het aantal registraties een voorwaarde was voor de aanvraag van de subsidie én dat het verkrijgen van de subsidie een essentiële eigenschap vormde voor [appellante] bij de aankoop. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat De Beier [appellante] had dienen te informeren over mogelijke andere wijzen van exporteren.
3.28.
Het bewijsaanbod dat [appellante] heeft gedaan ziet niet op feiten die tot een andere beslissing van de zaak kunnen leiden en wordt daarom gepasseerd.
De conclusie
3.29.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 juli 2024;
4.2.
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van Ekris:
€ 798 aan griffierecht
€ 1.716 aan salaris van de advocaat van Ekris (2 procespunten x het toepasselijke tarief I);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Sap, G.J. Meijer en N.M. Brouwer, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
30 september 2025.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (herschikking).
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.