ECLI:NL:GHARL:2025:597

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
24/989
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep tegen WOZ-beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De heffingsambtenaar van de gemeente Wierden had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 258.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde de beschikking en de aanslag. Belanghebbende ging in beroep bij de Rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde omdat het beroepschrift te laat was ingediend. Belanghebbende stelde dat hij de uitspraak op bezwaar pas op 11 januari 2023 had ontvangen en dat hij daarom tijdig beroep had ingesteld. Het Hof oordeelde echter dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de uitspraak op bezwaar op 23 november 2022 ter post was bezorgd, waardoor de beroepstermijn op 24 november 2022 was aangevangen. Het Hof concludeerde dat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn was ingediend en dat er geen redenen waren om de termijnoverschrijding niet aan belanghebbende toe te rekenen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 24/989
uitspraakdatum: 4 februari 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Overijssel van 12 maart 2024, nummer ZWO 23/637, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Wierden(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 36 te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2021 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2022 vastgesteld op € 258.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2022 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2025. Daarbij zijn verschenen en gehoord J.F.J.M. van Abbe, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] en [naam2] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 23 november 2022 uitspraak op bezwaar gedaan, met kenmerknummer ‘(…) [nummer1] ’.
2.2.
Als toezendadres is vermeld: [naam3] BV, [adres2] , [plaats1] .
2.3.
De heffingsambtenaar heeft documenten van de verzending van de uitspraak op bezwaar overgelegd. In het dossier is een schermafdruk opgenomen met daarop informatie over handelingen verricht op 23 november 2022 met betrekking tot te verzenden documenten. Onder het kopje ’03 ZGW Documenten uitgaand’ is onder meer opgenomen: ‘ [nummer1] Bezwaarschrift tegen de vastgestelde WOZ-waar… , [naam3] , W., 23 november 2022’. Daaronder bevindt zich een opsomming van handelingen met betrekking tot het document met Documentnummer [nummer1] , waar onder meer is weergegeven: ‘07:02 ‘Registratie stukken’ en daarachter de naam van een medewerker en eindigend om 07:15 met ‘Commentaar toegevoegd: [naam4] heeft ‘verzenden namens verzenden post afgehandeld’ met daarachter de naam van dezelfde medewerker.
2.4.
Tot het dossier behoort een factuur van [naam5] B.V. (hierna: het postbedrijf) aan Gemeente Wierden voor geleverde diensten, met daarbij een specificatie van de soorten poststukken (uitgesplitst naar gewichtscategorieën en naar nationaal/internationaal) die op verschillende data door het postbedrijf zijn verwerkt. Volgens deze specificatie heeft het postbedrijf op 23 november 2023 vier brieven in de gewichtsklasse 100-350 gram van de heffingsambtenaar verwerkt.
2.5.
De uitspraak op bezwaar met bijlagen valt in de gewichtsklasse 100-350 gram.
2.6.
De gemachtigde heeft namens belanghebbende met dagtekening 16 februari 2023 beroep ingesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de Rechtbank het beroep van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens termijnoverschrijding.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en terugwijzing voor inhoudelijke behandeling. De heffingsambtenaar neemt het tegengestelde standpunt in en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende voert aan dat hij eerst op 11 januari 2023 (een kopie van) de uitspraak op bezwaar heeft ontvangen en naar aanleiding daarvan met dagtekening 16 februari 2023 - tijdig - in beroep is gekomen bij de Rechtbank. Belanghebbende stelt dat hij de originele uitspraak op bezwaar niet heeft ontvangen en dat de heffingsambtenaar er niet in is geslaagd aan te tonen dat de uitspraak op bezwaar op 23 november 2023 ter postbezorging is aangeboden bij een postvervoerder. De door de heffingsambtenaar overgelegde stukken zijn daarvoor onvoldoende, aldus belanghebbende.
4.2.
Bij de beoordeling van dit onderdeel stelt het Hof voorop dat, op grond van artikel 30, eerste lid, van de Wet WOZ, in samenhang gelezen met artikel 26c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de termijn voor het indienen van beroep tegen een uitspraak op bezwaar aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak, tenzij de dag de dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bepaalt dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht – zoals de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar – plaatsvindt door toezending of uitreiking aan die belanghebbende(n). Als een belanghebbende stelt dat een schriftelijk besluit, niet zijnde een boetebeschikking waartegen vóór 1 augustus 2019 bezwaar of beroep is aangetekend, hem niet heeft bereikt, dient het bestuursorgaan niet alleen aannemelijk te maken dat het desbetreffende besluit naar het juiste adres is verzonden, maar ook aan welk postvervoerbedrijf het desbetreffende stuk is aangeboden. [1]
4.3.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de door hem overgelegde print screen van de verzendadministratie, in samenhang bezien met, de factuur met specificatie van het postbedrijf en de verklaring dat op de genoemde datum vier stukken in de gewichtsklasse 100-350 gram heeft verzonden, waaronder drie stukken aan gemachtigde die zijn benoemd in het overzicht op de print screen, aannemelijk heeft gemaakt dat hij de uitspraak op bezwaar op 23 november 2022 ter postbezorging heeft aangeboden. Daarmee heeft hij de verzending op die datum aannemelijk gemaakt. Dit betekent dat de beroepstermijn overeenkomstig artikel 26c, van de AWR is gaan lopen op 24 november 2022, zodat belanghebbende uiterlijk op 4 januari 2023 het beroepschrift had moeten indienen. Het beroepschrift is daarmee buiten de wettelijke termijn van artikel 6:7, in samenhang gelezen met artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb ingediend.
4.4.
Op grond van artikel 6:6 van de Awb kan een buiten de wettelijke termijn ontvangen beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard. Volgens artikel 6:11, van de Awb blijft niet-ontvankelijk verklaring op die grond echter achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Daarvan is sprake als: i) de belanghebbende pas na het verstrijken van de termijn een beroepschrift heeft ingediend als gevolg van een hem niet toe te rekenen omstandigheid én ii) belanghebbende, nadat die omstandigheid zich niet langer voordeed, het beroepschrift heeft ingediend zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd. Of artikel 6:11, van de Awb van toepassing is moet per geval worden beoordeeld, waarbij het erop aankomt of van de belanghebbende onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid kon worden gevergd tijdig beroep in te stellen. In gevallen waarin de verwijtbaarheid met betrekking tot de niet-tijdige indiening van het beroepschrift gering is, heeft de rechter enige ruimte die termijnoverschrijding niet aan de indiener toe te rekenen. Of sprake is van geringe verwijtbaarheid is afhankelijk van de omstandigheden van het geval [2] .
4.5.
De stukken van het geding bevatten geen aanknopingspunten die de conclusie rechtvaardigen dat het beroepschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend als gevolg van niet aan belanghebbende toe te rekenen omstandigheden, dan wel dat de termijnoverschrijding in verband met geringe verwijtbaarheid niet aan belanghebbende moet worden toegerekend. De enkele stelling dat de uitspraak op bezwaar niet is ontvangen, acht het Hof, zonder nadere gronden waaruit volgt dat de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld, onvoldoende. Gemachtigde heeft ter zitting - desgevraagd - evenmin feiten of omstandigheden aangedragen die het Hof tot een ander oordeel leiden, zodat de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. T. Tanghe, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 4 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (T.H.J. Verhagen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:875, r.o. 2.5.1 en Hoge Raad 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:41, r.o. 2.2.
2.Hoge Raad, 19 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:625, r.o. 3.2.3 tot en met 3.2.5