ECLI:NL:GHARL:2025:593

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
23/2611
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en verhaalbare kosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 29 augustus 2023 de naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Zwolle heeft bevestigd. De heffingsambtenaar legde op 8 juni 2022 een naheffingsaanslag op van € 66,55, bestaande uit € 1,20 aan parkeerbelasting en € 65,35 aan kosten. Belanghebbende maakte bezwaar, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 22 januari 2025 zijn beide partijen niet verschenen. Het geschil draait om de vraag of de kosten van € 66,50 die in rekening zijn gebracht bij de naheffingsaanslag terecht zijn. Belanghebbende betoogt dat bepaalde kostenposten, zoals onderhoud van parkeerautomaten en handhaving door buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s), niet als verhaalbare kosten kunnen worden aangemerkt. Het Hof oordeelt dat deze kosten meer dan zijdelings samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen en dus volledig in aanmerking komen voor kostenverhaal.

Het Hof verwijst naar de Gemeentewet en het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, waarin is bepaald dat kosten die samenhangen met de inning van parkeerbelastingen in rekening kunnen worden gebracht. De uitspraak van het Hof bevestigt dat de heffingsambtenaar de kosten correct heeft vastgesteld en dat de gemeentelijke verordening niet is overschreden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummer BK-ARN 23/2611
uitspraakdatum: 4 februari 2025
Uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank) van 29 augustus 2023, nummer ZWO 22/2153, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaar van de gemeente Zwolle(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 8 juni 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 66,55, bestaande uit € 1,20 aan parkeerbelasting en € 65,35 aan kosten.
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft in zijn uitspraak op bezwaar van 7 november 2022 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. De Rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2025. Beide partijen zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

2.Feiten

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, omdat zijn auto met kenteken [kenteken] op 8 juni 2022 om 18:53 uur aan de Bisschop Willebrandlaan in Zwolle stond geparkeerd terwijl daarvoor geen of te weinig parkeerbelasting is betaald.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of bij de naheffingsaanslag terecht een bedrag van € 66,50 aan kosten in rekening is gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar bevestigend.
3.2.
Belanghebbende betoogt in dat verband dat in de gemeentelijke raming de volgende kostenposten niet kunnen worden aangemerkt als kosten die samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen: onderhoud parkeerautomaten en handhaving door buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s).

4.Beoordeling van het geschil

Wet- en regelgeving
4.1.
In artikel 234, lid 5 Gemeentewet is bepaald dat ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting kosten in rekening worden gebracht. Die kosten zijn onderdeel van de naheffingsaanslag. Het bedrag ervan dient op grond van artikel 234, lid 6 Gemeentewet in de gemeentelijke belastingverordening te worden bepaald met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
4.2.
De hiervoor bedoelde algemene maatregel van bestuur, waarin regels worden gesteld over het kostenverhaal, is het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (hierna: het Besluit). Daarin is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 2
1. De gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 234, vijfde lid, van de wet kunnen ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen:
a. vaste informatieverwerkingskosten;
b. variabele informatieverwerkingskosten;
c .kosten van afschrijving;
d. kosten van interest;
e. personeelskosten;
f. overheadkosten, die ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen.
2. Op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van deze kosten stelt de raad, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vast dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht. De raming kan een gemiddelde betreffen over een periode van ten hoogste vier jaren.
Artikel 3
Het bedrag, bedoeld in artikel 2, tweede lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0004912/2020-01-01), bedraagt met ingang van 1 januari 1999 ten hoogste € 41 [per 1 januari 2022: € 66,50].
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties past jaarlijks het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aan overeenkomstig de procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de maand april van het lopende kalenderjaar heeft ondergaan ten opzichte van dit prijsindexcijfer over de maand april van het daaraan voorafgaande jaar. De uitkomst van die berekening wordt afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van 10 eurocent. Het aldus berekende bedrag wordt door Onze voornoemde Minister voor 1 september in de Staatscourant bekend gemaakt en geldt voor het daarop volgende kalenderjaar.
4.3.
De besluitgever heeft artikel 2 van het Besluit onder meer als volgt toegelicht (Stb. 2019, 46):
“(…) De nieuwe formulering ‘samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen’ (…) stelt buiten twijfel dat de kosten niet uitsluitend ten behoeve van de inning van niet betaalde parkeerbelastingen hoeven te zijn gemaakt. (…)”
4.4.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft bij Regeling van 3 september 2021 het kostentarief dat gemeenten in rekening mogen brengen bij de naheffingsaanslag parkeerbelasting, voor 2022 gewijzigd in € 66,50. Deze Regeling is op 13 september 2021 gepubliceerd in de Staatscourant (Stcrt. 2021, nr. 40592).
4.5.
In artikel 8 van de Verordening Parkeerbelastingen 2022 van de gemeente Zwolle is bepaald dat de kosten ter zake van een naheffingsaanslag parkeerbelasting € 65,35 bedragen.
4.6.
De Raad van de gemeente Zwolle heeft op basis van de volgende raming de kosten voor het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting bepaald:
Kostendekkendheid naheffingsaanslag parkeren
2022
Variabele informatieverwerkingskosten
- Onderhoud parkeerautomaten (contracten en nutsbedr.)
242.943
- Onderhoud parkeerautomaten kosten derden
85.624
- Onderhoud software
- Parkeerdrukmeting
18.637
- Handhaving BOA’s
764.426
- Invorderingskosten
16.401
- Kosten juridische ondersteuning
21.104
Kosten investeringen
- Kapitaallasten
113.373
Personeelskosten
- Administratie naheffingstoeslagen
12.158
- Monteurs en technische ondersteuning
72.074
- Aandeel kosten B.O.R.
10.814
Overheadkosten
- 50% op personeelskosten tbv huisvesting, AFF, (…)
47.523
Totale handhavingskosten
€ 1.405.077
Aantal naheffingsaanslagen verwacht
21.500 st.
Verhaalbare kosten per naheffingsaanslag
€ 65,35
Verhaalbare-kostenlimiet
4.7.
De regeling in artikel 2 van het Besluit kent wat betreft het verhaal van kosten een generiek maximum dat jaarlijks door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt aangepast, en een specifiek maximum dat wordt bepaald door een raming van het jaarlijkse totaal van de kosten die verhaald mogen worden. Indien laatstgenoemd bedrag lager is dan het door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestelde maximum, mag slechts dat lagere bedrag in rekening worden gebracht (TK 1989/90, 19405, nr. 26, p. 7 en 10).
4.8.
Uit de toelichting door de besluitgever (zie 4.3) leidt het Hof af dat kosten die deels samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen, volledig in aanmerking kunnen worden genomen bij het kostenverhaal. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de kostenpost meer dan zijdelings moet samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, r.o. 3.3.6). Dit betekent dat de vereiste samenhang afwezig is indien die kostenpost geheel of nagenoeg geheel andere doeleinden dient (vgl. HR 4 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0990, r.o. 4.2).
4.9.
Indien de belanghebbende overschrijding van de verhaalbare-kostenlimiet aan de orde heeft gesteld en de heffingsambtenaar inzicht in de desbetreffende ramingen heeft verschaft, kan het verstrekken van nadere inlichtingen uitsluitend van de heffingsambtenaar worden verlangd voor zover de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld waarom naar zijn oordeel ten aanzien van een of meer bepaalde posten in de raming redelijke twijfel bestaat of sprake is van een ‘last ter zake’ (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:777, r.o. 3.3.4).
4.10.
Bij overschrijding van de kostenlimiet is de tariefstelling in de gemeentelijke verordening in beginsel slechts partieel onverbindend, namelijk voor zover – nadat uit de kostenraming de posten zijn geëlimineerd die daarin ten onrechte zijn opgenomen – het bedrag aan kostenverhaal het bedrag overschrijdt dat de gemeente ten hoogste mag vaststellen op grond van artikel 2 van het Besluit (vgl. HR 10 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BC3691, r.o. 3.3.2).
4.11.
Belanghebbende betoogt dat in de gemeentelijke raming de volgende kostenposten niet kunnen worden aangemerkt als kosten die samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen: onderhoud parkeerautomaten en handhaving door BOA’s.
4.12.
Anders dan belanghebbende betoogt, hangen de kosten die verband houden met de parkeerautomaten meer dan zijdelings samen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen, zodat deze kosten volledig kunnen worden gerangschikt onder de verhaalbare kosten. De parkeerautomaten zijn namelijk onontbeerlijk om vast te stellen welke parkeerbelastingen niet zijn betaald.
4.13.
Dit geldt ook voor de kosten van handhaving door BOA’s. De heffingsambtenaar heeft onweersproken gesteld dat in deze kostenpost uitsluitend kosten zijn meegenomen die betrekking hebben op de heffing van parkeerbelasting en dus niet toegerekend kunnen worden aan zogenoemde Mulder-feiten. Deze kosten hebben dus betrekking op de handhaving van de verplichting om parkeerbelasting te betalen. Dergelijke kosten hangen meer dan zijdelings samen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen, zodat deze kosten kunnen worden gerangschikt onder de verhaalbare kosten. Dat de handhaving ook door anderen dan BOA’s kan geschieden, doet daaraan niet af, nu het aan de gemeente is om de wijze van controle in te richten.
Slotsom
4.14.
Het hoger beroep dient ongegrond te worden verklaard.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 4 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (A.J.H. van Suilen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.