In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 29 augustus 2023 de naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Zwolle heeft bevestigd. De heffingsambtenaar legde op 8 juni 2022 een naheffingsaanslag op van € 66,55, bestaande uit € 1,20 aan parkeerbelasting en € 65,35 aan kosten. Belanghebbende maakte bezwaar, maar de heffingsambtenaar handhaafde de aanslag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 22 januari 2025 zijn beide partijen niet verschenen. Het geschil draait om de vraag of de kosten van € 66,50 die in rekening zijn gebracht bij de naheffingsaanslag terecht zijn. Belanghebbende betoogt dat bepaalde kostenposten, zoals onderhoud van parkeerautomaten en handhaving door buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s), niet als verhaalbare kosten kunnen worden aangemerkt. Het Hof oordeelt dat deze kosten meer dan zijdelings samenhangen met de inning van niet betaalde parkeerbelastingen en dus volledig in aanmerking komen voor kostenverhaal.
Het Hof verwijst naar de Gemeentewet en het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, waarin is bepaald dat kosten die samenhangen met de inning van parkeerbelastingen in rekening kunnen worden gebracht. De uitspraak van het Hof bevestigt dat de heffingsambtenaar de kosten correct heeft vastgesteld en dat de gemeentelijke verordening niet is overschreden. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.