Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De feiten
3.3 [appellant] heeft naar aanleiding van een advertentie van [naam1] op de website www.botentekoop.nl contact opgenomen met [naam1] , die de boot te koop aanbood voor een vraagprijs van € 26.700,-.
voor leveringop bankrekening
[nummer1]t.n.v. [naam1] te zijn bijgeschreven binnen vijf dagen na ondertekening van deze overeenkomst.
4.De beoordeling door het hof
[naam1]zichzelf in het contract als gemachtigde heeft aangeduid bewijst als zodanig niet dat zij daarmee een volmacht heeft gekregen van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft met de opstelling van het contract en de daarin gekozen bewoordingen geen bemoeienis gehad, dat is althans niet gesteld. En uit het contract blijkt dat [geïntimeerde] als verkoper het contract diende te ondertekenen. Het moet voor [appellant] redelijkerwijs duidelijk zijn geweest dat zonder die ondertekening geen overeenkomst met [geïntimeerde] tot stand zou komen.
Uit de volgens [appellant] bijkomende omstandigheid dat [geïntimeerde] in de e-mails, waarmee hij op de e-mails van [appellant] heeft gereageerd, niet zou hebben betwist dat [naam1] over een toereikende volmacht zou hebben beschikt blijkt dat ook niet. [geïntimeerde] geeft daarin aan dat hij zich niet aan een overeenkomst gebonden achtte, maar los daarvan, het enkele feit dat [geïntimeerde] zich niet expliciet op het ontbreken van een volmacht heeft beroepen maakt niet dat ervan moet worden uitgegaan dat (stilzwijgend) een volmacht is verstrekt die inhield dat [naam1] zonder meer in naam van [geïntimeerde] een overeenkomst mocht sluiten.
“Artikel 1 Allgemein
(…)
(…)
4.9 Het hof is het eens met het oordeel van de kantonrechter dat de e-mails van [geïntimeerde] van 1 juli 2020 en 22 juli 2020, de laatste in reactie op de ontbinding van de overeenkomst, en het pas bij conclusie van antwoord inroepen van de onbevoegdheid van [naam1] onvoldoende zijn om daaruit de schijn van volmachtverlening (vertegenwoordigingsbevoegdheid) af te leiden. Voor zover [appellant] dat heeft beoogd te stellen: en evenmin dat [geïntimeerde] de overeenkomst die [naam1] onbevoegd heeft gesloten heeft bekrachtigd. [appellant] voert aan de kantonrechter heeft miskend dat [geïntimeerde] heeft medegedeeld: dat de boot niet wordt geleverd als deze niet wordt betaald, dan wel dat deze door [naam1] moet worden afgeleverd als voor de boot is betaald en dat [geïntimeerde] wacht op het geld in geval van een succesvolle verkoop. Voor zover de klacht van [appellant] dat de kantonrechter deze mededelingen niet heeft betrokken in zijn oordeel al terecht is, wijst het hof erop dat die mededelingen een reactie waren op de sommatie van [appellant] tot levering van de boot respectievelijk terugbetaling van de koopprijs. In die context kunnen de opmerkingen van [geïntimeerde] (als juridische leek) en het niet met zoveel woorden ingaan op de onbevoegdheid van [naam1] niet in voldoende mate bijdragen aan het oordeel dat (mede) daardoor de schijn van volmachtverlening door [geïntimeerde] is gewekt en dat hij jegens [appellant] geen beroep kan doen op de onjuiste veronderstelling van [appellant] over de bevoegdheid van [naam1] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om uitingen van [geïntimeerde] die alle dateren van (ver) na het sluiten van de koopovereenkomst en het doen van de betaling door [appellant] . Tot dat moment hadden [geïntimeerde] en [appellant] geen enkel contact gehad [4] .
4.10 Voor zover [appellant] heeft beoogd te stellen dat het voor risico van [geïntimeerde] moet komen dat [naam1] een verkeerd bankrekeningnummer in het contract heeft vermeld of dat [naam1] is gehackt (gesteld dat dit het geval zou zijn) stuit ook dat af op het voorgaande. Ook overigens zijn er onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] daardoor heeft geleden en het gevorderde bedrag als schadevergoeding aan [appellant] zou moeten betalen.
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellant]4.11 [appellant] heeft te bewijzen aangeboden dat [naam1] ge(vol)machtigd was om namens [geïntimeerde] het vaartuig te verkopen door het horen van de heren [naam3] en [naam2] , beiden (voorheen) werkzaam bij [naam1] . Het hof passeert dat aanbod. Omdat [appellant] zijn stellingen op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd, is bewijslevering niet aan de orde.
. [5]