ECLI:NL:GHARL:2025:5800

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
200.355.636/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na afwijzing door kinderrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 september 2025 uitspraak gedaan over de uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland had eerder het verzoek van het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming (LET) om de kinderen uit huis te plaatsen afgewezen. Het hof oordeelt echter dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de ontwikkeling en veiligheid van de kinderen. De ouders, [de vader] en [de moeder], hebben samen het gezag over de kinderen, die bij de vader wonen. De kinderen hebben in het verleden onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland. Het hof heeft vastgesteld dat er al lange tijd zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de vader, die zich afwerend opstelt tegenover hulpverlening. De vader heeft geweigerd om samen te werken met het LET, wat heeft geleid tot stagnatie in de hulpverlening. De kinderen hebben aangegeven niet uit huis te willen worden geplaatst, maar het hof oordeelt dat hun emotionele en sociale ontwikkeling in gevaar is door de huidige situatie. De machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 11 januari 2026, en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad. Het hof heeft grote zorgen over de reactie van de vader op deze beslissing, gezien zijn eerdere dreigende uitingen op sociale media.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.355.636
zaaknummer rechtbank Gelderland 448367
beschikking van 23 september 2025
over het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland(de GI)
die is gevestigd in Arnhem
voor welke instelling
het Landelijk Expertiseteam Jeugdbescherming(het LET JB, hierna LET) op dit moment is belast met de feitelijke uitvoering van de beschermingsmaatregel
en
[de vader](de vader)
die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. M. Nentjes
en
[de moeder](de moeder)
die woont op een geheim adres
advocaat: mr. F. van den Heuvel.

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, heeft het verzoek van het LET om de beide kinderen uit huis te plaatsen afgewezen.
Het hof beslist dat de kinderen wel uit huis moeten worden geplaats en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2012, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2016.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
2.3.
De kinderen wonen bij de vader.
2.4.
De kinderen hebben van 29 november 2018 tot 2 mei 2022 onder toezicht gestaan van de GI.
2.5.
Op 11 januari 2024 heeft de kinderrechter de kinderen opnieuw onder toezicht gesteld van de GI.
2.6.
Bij beschikking van 28 november 2024 heeft de rechtbank als
voorlopigeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat de kinderen:
  • eenmaal per week gedurende drie uur onder begeleiding van het LET (of een andere professionele organisatie) contact hebben met de moeder, waarbij de regie voor de uitbreiding van de zorgregeling bij het LET ligt. Onder regie en ter bepaling van het LET dient toegewerkt te worden naar een begeleid contact bij de moeder thuis (in het bijzijn van de partner en hun halfzusje); en
  • bij een positief verloop vindt uitbreiding plaats naar onbegeleid contact, waarbij binnen zes maanden wordt toegewerkt naar een tweewekelijkse weekendregeling tussen de kinderen en de moeder, waarbij het tempo en de draagkracht van de kinderen leidend is.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
Het LET heeft de kinderrechter verzocht om:
  • de kinderen uit huis te plaatsen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van vier weken, zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden; en
  • aansluitend een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de uur van zes maanden, ook in een accommodatie jeugdhulpaanbieder.
3.2.
De vader heeft in eerste aanleg verweer gevoerd.
3.3.
In een beschikking van 4 maart 2025 heeft de kinderrechter het spoedverzoek van het LET om een spoed machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor de duur van vier weken afgewezen.
3.4.
De kinderrechter heeft daarna ook het resterende verzoek van het LET afgewezen. Die beslissing is vastgelegd in een beschikking van 14 maart 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
Het LET is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 14 maart 2025. Het LET verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en alsnog een machtiging voor de uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van zes maanden.
4.2.
De vader is het eens met de beslissing van de kinderrechter. Hij wil dat deze beslissing in stand blijft.
4.3.
De moeder ondersteunt het verzoek van het LET. De moeder vindt het in het belang van de kinderen als zij uit huis worden geplaatst.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.4.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 juni 2025
  • het verweerschrift van de vader met producties
  • een journaalbericht namens de moeder van 6 augustus 2025 met producties
  • een brief namens de moeder van 7 augustus 2025 met een productie
  • een brief van het LET van 7 augustus 2025 met producties
  • een journaalbericht namens de moeder van 18 augustus 2025 met een productie
  • een e-mailbericht namens de vader van 18 augustus 2025 met een productie.
4.5.
De zitting bij het hof was op 19 augustus 2025. Aanwezig waren:
  • twee vertegenwoordigers van het LET
  • de vader en zijn advocaat
  • de moeder en haar advocaat.
4.6.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben op 20 augustus 2025 gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben allebei verteld dat zij niet uit huis willen worden geplaatst. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] willen bij de vader blijven wonen. De kinderen hebben verder verteld dat zij het fijn hebben bij de vader en dat het goed gaat met hen bij de vader. Daarnaast hebben beide kinderen over de omgang met de moeder verklaard.

5.Het oordeel van het hof

Tussenkoppen
Wat staat in de wet?
5.1.
Voordat het hof toekomt aan de beoordeling van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing, gaat het hof eerst in op de maatregel van ondertoezichtstelling. Een jeugdbeschermingsmaatregel is een ingrijpende (overheids)maatregel die inbreuk maakt op de ouderlijke verantwoordelijkheid. Een dergelijke maatregel wordt alleen opgelegd als wordt voldaan aan het wettelijke vereiste dat sprake moet zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij een minderjarige die niet in het vrijwillig kader kan worden weggenomen. De maatregel kan alleen door de rechter worden opgelegd. Als een ouder de uitvoering van deze kinderbeschermingsmaatregel frustreert kan niet worden gewerkt aan het opheffen van de vastgestelde ontwikkelingsbedreiging. Om de minderjarigen in dat geval de bescherming te bieden die voor hen noodzakelijk wordt geacht, kan de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling gemachtigd worden om de minderjarige uit huis te plaatsen zodat wel uitvoering kan worden gegeven aan de beschermingsmaatregel en de hulpverlening kan worden ingezet die in dat kader noodzakelijk is. Ook dat is een beslissing die alleen door de rechter kan worden genomen. De rechter kan die machtiging alleen geven wanneer voldaan wordt aan het wettelijke vereiste dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige of voor diens onderzoek [1] .
Hoe oordeelt het hof?
5.2.
De kinderrechter heeft het verzoek van het LET om een machtiging om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uit huis te plaatsen afgewezen. Het hof is anders dan de kinderrechter van oordeel dat hun uithuisplaatsing wel noodzakelijk is. De beslissing van de kinderrechter zal daarom ongedaan worden gemaakt (worden vernietigd) en het hof zal het verzoek van het LET alsnog toewijzen. Het hof legt dat hierna uit.
5.3.
Uit de stukken en de verklaringen van zowel de vader als de kinderen blijkt duidelijk dat de vader en de kinderen veel van elkaar houden en op elkaar gericht zijn. De kinderen willen niet uit huis worden geplaatst en de vader strijdt voor de belangen van de kinderen, zoals hij deze belangen ziet. De zienswijze van de vader over de belangen van de kinderen wordt niet gedeeld door het LET.
5.4.
Er zijn al langdurig grote zorgen over de verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze zorgen zien niet zo zeer op de dagelijkse verzorging van de kinderen door de vader, maar wel op het zeer gesloten gezinssysteem (de bubbel) waarbinnen de kinderen opgroeien. De buitenstaander/ hulpverlener die zich daarin mengt wordt als een vijand gezien die het leven in de bubbel verstoort.
5.5.
Het hof wijst omtrent deze zorgen allereerst op de overweging van de raad in het raadsrapport van 18 december 2023, waarin de raad aangeeft:

Er is op dit moment geen uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] noodzakelijk. Gedurende het onderzoek heeft de RvdK dit wel meermalen afgewogen. De situatie bij vader is zorgelijk en komt niet geheel toe aan wat de kinderen nodig hebben, ondanks zijn inzet en betrokkenheid bij hen. Met de beste intenties overziet vader niet de gevolgen van zijn eigen
gedrag en zijn communicatie ten aanzien van de kinderen. Ook het wegvallen van de hulpverlening en daarmee ook het wegvallen van het zicht, signalering en aansturing is zorgelijk aldus de RvdK. Bij de afronding van het onderzoek is te zien dat de spanningen oplopen bij vader. Dit wordt te meer duidelijk tijdens de zitting op 8 december 2023 en tijdens het adviesgesprek wat de RvdK heeft getracht te voeren met vader. Met het oplopen van de spanningen bij vader en de wetenschap dat vader dit alles ook bespreekt met de kinderen, is het blijvend nodig om de vraag te stellen of de opvoedsituatie nog goed genoeg is bij vader en de kinderen (emotioneel) veilig zijn bij hem. De RvdK wil dan ook de
gezinsvoogd meegeven deze afweging voortdurend te blijven af wegen op het moment dat hulpverlening en daarmee het nodig zicht blijft ontbreken of wanneer vader niet meewerkt aan de hulpverlening, zich dreigend opstelt of niet mee wil werken aan het geadviseerde herstel in contact tussen de kinderen en moeder.
5.6.
In de beschikking van 2 januari 2025 waarin de ondertoezichtstelling van de kinderen is verlengd, heeft de kinderrechter de volgende uitgangspunten geformuleerd:

(1) het creëren van samenwerking;
(2) het inzetten op een goed lopende omgang tussen de moeder en de kinderen conform de beschikking van deze rechtbank van 28 november 2024;
(3) hulpverlening aan [de minderjarige2] . [de minderjarige2] zal aangemeld worden bij [naam1] . Zodoende kan in beeld gebracht worden welke hulpverlening hij nodig heeft;
(4) hervatting van de schoolgang van [de minderjarige2] op korte termijn;
(5) het normaliseren van de verstandhouding tussen de ouders en inventariseren wat daarvoor nodig is.
5.7.
In de beschikking tot verlenging van de ondertoezichtstelling van 29 juli 2025 overweegt de kinderrechter dat de zorgen over de kinderen sinds 2 januari 2025 zijn toegenomen. Binnen de ondertoezichtstelling worden de volgende doelen gesteld:

Hulpverlening aan [de minderjarige2] . [de minderjarige2] zal aangemeld worden bij [naam1] voor
diagnostiek. Zodoende kan in beeld gebracht worden welke hulpverlening hij nodig
heeft.
  • Hervatting van de schoolgang van [de minderjarige2] op korte termijn door inschrijving op passend onderwijs.
  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben een structurele zorgregeling met hun moeder. Hierbij zal het gezin van de moeder ook geïntroduceerd moeten gaan worden zodat de omgang, op termijn, ook bij de moeder thuis kan plaatsvinden en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] een band kunnen opbouwen met hun halfzusje en de partner van de moeder; het contactherstel en het introduceren van het gezin van de moeder, moet onder begeleiding gaan plaatsvinden.
  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen hun eigen mening vormen over hun ouders. De ouders krijgen (opvoed)ondersteuning waarbij hen wordt uitgelegd wat het effect is van hun handelen op de kinderen. Daarnaast krijgen de ouders ook handvatten in wat kinderen van deze leeftijd en in deze situatie van hun ouders nodig hebben.
  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] krijgen een eigen vertrouwenspersoon die los staat van de vader en de moeder bij wie zij hun verhaal kwijt kunnen. Daarnaast moet worden gekeken of er individuele hulpverlening voor één of beide kinderen nodig is en zo ja, welke hulpverlening;
  • De vader heeft eigen hulpverlening waarin hij leert omgaan met zijn emoties en deze leert te reguleren. Ook zou de vader met deze hulpverlening achterliggende trauma’s kunnen gaan verwerken.
  • De positie van de moeder, als moeder van de kinderen en als ouder met gezag, zal versterkt moeten worden onder begeleiding van de jeugdbeschermer.
  • Het normaliseren van de verstandhouding tussen de ouders en inventariseren wat daarvoor nodig is.
5.8.
De kinderen staan sinds januari 2024 onder toezicht. Door de afwerende, boze en ook agressieve houding van de vader komt een samenwerking met het LET al sinds de start daarvan niet tot stand. Sterker nog: in een brief van 8 augustus 2025 schrijft de vader aan het LET dat hij rechtstreeks contact met het LET weigert, maar dat contact uitsluitend nog via zijn advocaat zal plaatsvinden. Door de opstelling en houding van de vader lukt het al ruim anderhalf jaar niet om aan de doelen van de ondertoezichtstelling te werken. Dit is een patroon dat al langdurig bestaat en tijdens de eerdere ondertoezichtstelling van november 2018 tot april 2022 ook naar voren is gekomen. Door de afwerende houding van de vader is er geen zicht op de opvoedsituatie bij de vader thuis en komt de noodzakelijk geachte hulpverlening voor de kinderen niet tot stand. [de minderjarige2] gaat al sinds oktober 2024 niet meer naar school. Zijn achterstand wordt daardoor steeds groter en er is geen uitzicht op een oplossing voor zijn schoolgang. Uit de stukken en hetgeen naar voren is gebracht op de mondelinge behandeling bij het hof blijkt dat er strijd is tussen de vader en het LET over de vraag welke school het meest geschikt is voor [de minderjarige2] . De vader vraagt zich daarbij af waarom er nog geen diagnostiek voor [de minderjarige2] tot stand is gekomen. Het hof vindt het feit dat [de minderjarige2] al een jaar thuis zit zeer zorgelijk, zeker gelet op zijn jonge leeftijd. In de zoektocht naar een passende school vaart de vader geheel zijn eigen koers en weigert hij het LET te betrekken. Het lukt de vader niet om in overleg te gaan met of open te staan voor de inbreng van het LET, van de school waar [de minderjarige2] naar toe ging en van het Samenwerkingsverband (SWB) dat een rol speelt bij de toelaatbaarheid. De vader weigert mee te werken aan het door deze instanties voor [de minderjarige2] , in verband met zijn (gedrags)problematiek, geïndiceerde speciaal onderwijs op een (cluster IV) school. Net als het LET is het hof van oordeel dat ook op dit vlak bij de vader een structureel patroon van zorgmijding, stagnatie, controle en manipulatie naar voren komt. Dit zijn gedragingen die de kinderen niet ten goede komen. Met betrekking tot de diagnostiek voor [de minderjarige2] is de vader van mening dat die al gestart had kunnen en moeten worden (door ggz instelling [naam1] ) terwijl die professionele instantie recent heeft aangegeven geen mogelijkheid te zien voor diagnostisch onderzoek als niet eerst binnen de jeugdzorg aan de voorliggende (systeem)problematiek wordt gewerkt. [de minderjarige2] is twee jaar geleden onderzocht door [naam2] en op 25 september 2023 gediagnosticeerd met de DSM-5 classificatie Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis, gecombineerde type (ADHD),ernst matig. In het onderzoek van [naam2] wordt ook beschreven dat zowel de traumatische ervaringen als het niet constant beschikbaar zijn van de ouders ervoor heeft gezorgd dat [de minderjarige2] onvoldoende veilig is gehecht. Hier vandaan komt waarschijnlijk zijn behoefte om te bepalen, controle te houden en het steeds opzoeken van grenzen. De vader betwist dat het onderzoek van [naam2] een diagnostisch onderzoek betreft.
5.9.
Onder meer uit de rapporten van [naam2] komt naar voren dat het de vader uit onmacht niet goed lukt om op een constructieve manier met de gedragsproblematiek van [de minderjarige2] om te gaan. Ook uit latere stukken en het recente contact van de vader met de huisarts blijkt dat het gedrag van [de minderjarige2] voor de vader in de thuissituatie nog steeds problematisch is. Deze zomer is er nog een melding bij de politie binnengekomen dat [de minderjarige2] hard om hulp heeft geroepen. De vader heeft toen de politie niet toegestaan om zijn huis binnen te gaan en met [de minderjarige2] te spreken. Het hof is bezorgd om de (emotionele) veiligheid van [de minderjarige2] en ook die van [de minderjarige1] , die in de thuissituatie als emotionele bumper lijkt te functioneren tussen de vader en [de minderjarige2] . De kinderen krijgen veel mee van de spanningen bij de vader en de strijd die hij voert met de hulpverlening. Zij worden geconfronteerd met problematiek en informatie die niet past bij hun leeftijd. Bij [de minderjarige1] wordt geparentificeerd gedrag gezien en bij beide kinderen is sprake van loyaliteitsproblematiek. Ondanks de inzet van hulpverlening gedurende vele jaren is het door de houding van de vader nog steeds niet mogelijk gebleken om verandering te brengen in de situatie van de kinderen.
5.10.
Het hof overweegt verder dat ook de opbouw van de omgang tussen de moeder en de kinderen niet (voortvarend) tot stand komt. Er liggen verschillende beschikkingen waarin een omgangsregeling is vastgelegd en zelfs een schriftelijke aanwijzing, maar de vader heeft voortgang in de omgang met de moeder verschillende keren - voor het hof om onbegrijpelijke redenen – gestagneerd. De vader belemmert de opbouw van het contact tussen de moeder en de kinderen actief door het stellen van voorwaarden, het opwerpen van praktische en emotionele barrières en het betrekken van de kinderen in onderwerpen die alleen volwassenen aan gaan. Het hof is van oordeel dat dit handelen van de vader de belangen van de kinderen ernstig schaadt, omdat zij recht hebben op een onbelast contact met allebei de ouders. Het LET constateert dat er geen belemmering is voor uitbreiding van de (nog begeleide) omgang met de moeder, die goed verloopt, en om de omgang te laten plaatsvinden bij de moeder en haar gezin thuis. De vader gaat daar niet in mee en de omgang met de moeder ligt inmiddels vanaf april 2025 stil. De emotionele barrière bij de kinderen voor het hervatten van de omgang wordt hierdoor steeds groter. Ook uit de handelswijze van de vader met betrekking tot de omgang blijkt dat de vader zeer bepalend is: het moet gaan zoals de vader het wil, want anders gebeurt er niets. Gelet op het voorgaande lukt het, hoewel er grote zorgen over de kinderen bestaan, niet om aan de doelen van de ondertoezichtstelling te werken. Daardoor komt de noodzakelijk geachte bescherming van en hulpverlening aan de kinderen niet van de grond en is een uithuisplaatsing noodzakelijk om dat patroon te doorbreken. Hoe ingrijpend een uithuisplaatsing ook is, het belang van de (emotionele) veiligheid van de kinderen om zich in vrijheid te ontwikkelen, naar school te gaan en onbelast contact te hebben met de moeder, dient zwaarder te wegen dan het belang van de vader om hen op dit moment zelf te verzorgen en op te voeden. Het hof hecht er waarde aan om nog eens te vermelden, dat wat de vader ook aanvoert omtrent het LET en de medewerkers, de feiten omtrent de kinderen met betrekking tot de schoolgang van [de minderjarige2] en de omgang van de kinderen met de moeder onveranderd zijn. Dat patroon moet worden doorbroken in het belang van de kinderen.
5.11.
Het hof ziet een uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op dit moment als noodzakelijk middel, een pauzeknop, in de steeds verder escalerende situatie, waarin de kinderen belast en belemmerd worden in hun cognitief-, sociaal- en emotioneel functioneren en verstoken blijven van de voor hen noodzakelijke hulp. De maatregel biedt hen de mogelijkheid om tot rust te komen in een omgeving die aansluit bij hun ontwikkeling en het LET de mogelijkheid om te werken aan hulpverlening en herstel en opbouw van het contact met de moeder. De maatregel biedt ook ruimte aan de vader om (opnieuw) aan zijn emotieregulatie te gaan werken en aan mogelijke trauma’s, zodat naar het hof hoopt, binnen een afzienbare termijn weer gewerkt kan worden aan de ten behoeve van de kinderen geformuleerde doelstellingen van de ondertoezichtstelling vanuit de thuissituatie bij de vader. De vader dient deze kans aan te grijpen om, gegeven het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling en de uitvoering daarvan door de GI/ het LET, (weer) in een werkbare verhouding met de hulpverleners te komen.
Immers, het is niet aan de vader om te oordelen of de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en of hulpverlening aan de kinderen noodzakelijk is, ook al heeft hij daar een eigen mening over. Dat oordeel is aan de rechter. Het is ook niet aan de vader om te oordelen of de juiste hulpverlening en de juiste hulpverleners worden ingezet of dat de hulpverleners voldoende gekwalificeerd zijn en of zij al dan niet (voldoende) redenen hebben om zich onveilig te voelen in het contact met hem en of er een noodzaak is voor het inzetten van het LET, ook al heeft hij daar een eigen mening over. Dat oordeel is aan de gecertificeerde instelling die door de rechter met de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel is belast. Het kan ook niet zo zijn dat de hulpverleners die zich in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel inzetten voor de belangen van de kinderen (en de ouders) door de vader worden beledigd of bedreigd. Evenmin dat door hulpverleners met de vader gevoerde gesprekken zonder hun toestemming worden opgenomen en - evenals informatie die de vader op het internet over hen verzamelt - (met commentaar) op sociale media worden geplaatst.
5.12.
Het hof gaat ervan uit dat de afwerende, afwijzende en destructieve houding van de vader tegenover inmenging in zijn ouderlijke verantwoordelijkheid en de opvoedsituatie van de kinderen bij hem thuis wordt veroorzaakt door eigen problematiek van de vader waarvoor hulpverlening mogelijk is. Dat leidt het hof onder meer af uit het feit dat de vader in het verleden baat heeft gehad bij hulp, waardoor een zekere kentering ontstond in de interactie met hem, wat ten goede kwam aan de belangen van de kinderen. Het zou goed zijn als de vader die of soortgelijke hulpverlening hervat of andere hulp zoekt die hem persoonlijk verder kan helpen.
5.13.
Hoewel de kinderen het hof hebben laten weten geen uithuisplaatsing te willen, ziet het hof, nu jarenlange pogingen in het gedwongen en vrijwillige kader om vanuit de thuissituatie bij de vader hun algehele ontwikkelingssituatie te verbeteren zonder resultaat zijn gebleven, geen andere mogelijkheid dan het inzetten van deze voor hen zeer ingrijpende maatregel.
5.14.
Het hof zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 11 januari 2026.
5.15.
Het hof begrijpt dat deze beslissing voor de vader en de kinderen zeer ingrijpend is en grote gevolgen heeft. Het hof heeft, mede gelet op de vele, dreigende uitingen van de vader op sociale media, grote vrees voor de onvoorspelbare reactie van de vader als hij bekend wordt met deze beslissing. Het hof heeft daarom op maandag 22 september 2025 een vooraankondiging gedaan van deze beslissing aan het LET, zodat het LET in de gelegenheid wordt gesteld om de feitelijke uithuisplaatsing van de kinderen op een voor de kinderen zo veilig mogelijke manier te laten verlopen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.16.
De machtiging in deze uitspraak kan ook worden uitgevoerd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 14 maart 2025;
6.2.
verleent alsnog machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , geboren [in] 2012, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2016, in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, dus tot 11 januari 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en A.L.H. Ernes, bijgestaan door de griffier en is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2025.

Voetnoten

1.artikel 1:265b lid 1 BW.