In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de opheffing van het bewind over de goederen van verzoeker, geboren in 1981. Het bewind was in 2015 ingesteld door de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland vanwege de lichamelijke en geestelijke toestand van verzoeker, die destijds onder invloed van een zorgmachtiging verkeerde na het overlijden van zijn vader. De bewindvoerder, die ook de vader van verzoeker is, had in eerste aanleg verzocht om het bewind op te heffen, maar dit verzoek werd afgewezen door de kantonrechter. Verzoeker is vervolgens in hoger beroep gegaan met twee grieven, waarbij hij het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 augustus 2025 heeft het hof vastgesteld dat de situatie van verzoeker aanzienlijk is verbeterd. Hij woont sinds december 2024 zelfstandig in een appartement en heeft zijn medicatie kunnen verlagen. Verzoeker heeft zijn financiën onder controle en ontvangt een uitkering, waarbij hij zijn uitgaven via automatische incasso beheert. Het hof heeft ook opgemerkt dat verzoeker geen schulden heeft en zelfs geld heeft weten te sparen voor een gezinsvakantie. Gezien deze verbeteringen en de bereidheid van de bewindvoerder en zus om verzoeker te ondersteunen indien nodig, concludeert het hof dat de noodzaak voor het bewind niet langer aanwezig is. Het hof heeft daarom de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het bewind opgeheven, met ingang van 1 oktober 2025.