4.2De vrouw is met 21 grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, na wijziging en vermeerdering van haar verzoeken, zakelijk weergegeven:
de man te veroordelen om inzage te verschaffen in een achttal bankrekeningen op naam van de man;
te bepalen dat de vrouw de woning in [woonplaats1] kan overnemen;
te gelasten dat de woning in [woonplaats2] aan derden dient te worden verkocht, dat de man daaraan moet meewerken en dat aan ieder de helft van de netto verkoopopbrengst toekomt;
ten aanzien van de woning in [plaats1] de vordering van de huwelijksgoederengemeenschap aan beide partijen toe te delen, ieder voor de helft, te bepalen dat op dit bedrag geen rente door de vrouw aan de man verschuldigd is, te verklaren voor recht dat de vrouw de gemeenschap niet heeft benadeeld, te bepalen dat van de vordering op de gemeenschap afgetrokken dient te worden het vergoedingsrecht van de vrouw van € 185.177;
vast te stellen welke bedragen de gemeenschappen de moeder van de vrouw (hierna: [naam2] ) verschuldigd zijn en deze bedragen te verrekenen met de vordering van de gemeenschap wegens de verkoop van de woning in [plaats1] ;
te beslissen dat het blooteigendom van de woning in [plaats2] , Italië, niet in de gemeenschap valt;
ten aanzien van de inboedels de toedeling in stand laten, maar te beslissen dat partijen wat betreft de verdeling van de inboedel geen bedragen aan elkaar verschuldigd zijn;
te bepalen dat de auto aan een derde kan worden verkocht en dat de opbrengst aan ieder van partijen voor de helft toekomt dan wel aan de vrouw toe te delen om niet, met bepaling dat de man de helft van de in 2022 verrichte werkzaamheden aan de vrouw moet voldoen;
ten aanzien van de schuld aan [de bank1] het juiste bedrag vast te stellen, namelijk de helft van de hoofdsom per peildatum (de helft van € 77.262,34) en te bepalen dat de man de helft van de door de vrouw gedane betalingen aan rente en aflossing aan haar moet voldoen (de helft van € 14.635.53);
te bepalen dat de investeringen die door de vrouw mevrouw [naam3] (hierna: [naam3] ), en met haar afgekochte pensioen zijn gedaan buiten de gemeenschap vallen en aan de investeerders vermeerderd met het rendement daarover moeten worden betaald (primair berekend op grond van de investeringen bij Binck en subsidiair op grond van de waardevermeerdering van het huis in [woonplaats1] );
ten aanzien van de bankrekeningen te beslissen dat ook voor de ‘bitcoins’ partijen het saldo per peildatum moeten verdelen en alvorens een verdeling bij helfte te gelasten, vast te stellen of privégelden op de rekeningen zijn gestort, zodat deze niet in de gemeenschap vallen;
ten aanzien van de te verrekenen kosten na de peildatum alsnog een beslissing te nemen op alle verzoeken en ten aanzien van de kosten van de gemeenschap die door de vrouw voor de peildatum zijn betaald te beslissen dat zij deze kosten kan verrekenen met eventuele bedragen die zij aan de man moet betalen;
ten aanzien van de boetes te bepalen dat de vrouw alleen het nominale bedrag aan de man dient te vergoeden;
het verzoek om een vergoeding ten aanzien van de advocatenkosten alsnog af te wijzen dan wel te bepalen dat de man bewijs levert van zijn betalingen aan advocatenkosten en dat de rekeningen van 2021 eveneens aan de gemeenschap moeten worden vergoed;
de man te veroordelen ingevolge artikel 1:164 BW € 8.400,- aan de gemeenschap te vergoeden ter zake van de door hem ontvangen huurpenningen voor de woning in [woonplaats2] vanaf juli 2021 tot de peildatum (6 januari 2022) en eventueel daarna ontvangen bedragen;
te bepalen dat de man een gebruikersvergoeding moet betalen vanaf het moment dat hij de woning in [woonplaats2] heeft betrokken in april 2023 tot de datum dat de woning aan een derde is verkocht of het deel van de vrouw aan de man wordt geleverd (gelijk te stellen aan de helft van een huurbedrag dat normaal gesproken voor de woning wordt gevraagd, € 700,- per maand), en
de man te veroordelen om de helft van de door de vrouw betaalde gezamenlijke kosten, te weten € 25.363,08, - (€ 12.681,54 te vermeerderen met de wettelijke rente) en de helft van de kosten die na 10 oktober 2023 zijn betaald voor gemeenschappelijke goederen.