ECLI:NL:GHARL:2025:5296

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
21-002381-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verkrachting, veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte werd beschuldigd van verkrachting en ontuchtige handelingen met een minderjarige. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 1 september 2023, waarbij de verdachte de aangeefster, een minderjarige, zou hebben gedwongen tot seksuele handelingen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van dwang door geweld. De verklaringen van de aangeefster werden als betrouwbaar beschouwd, maar het hof oordeelde dat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk was onderbouwd om tot een veroordeling te komen voor verkrachting. Wel werd de verdachte veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het plegen van ontuchtige handelingen met iemand onder de zestien jaar. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en er werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de benadeelde partij. Daarnaast werd een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof immateriële schadevergoeding toekende.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002381-24
Uitspraak d.d.: 29 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 23 mei 2024 met parketnummer 18-221311-23 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1980,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de rechtbank;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit (verkrachting) met dien verstande dat verdachte zou moeten worden vrijgesproken van het gedachtestreepje voor zover dat ziet op het – kort gezegd –meetrekken van aangeefster de bosjes in. Voor het naar zijn oordeel bewezen verklaarde vordert de advocaat-generaal veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [benadeelde] en een locatieverbod voor de stad [plaats] en het eiland [eiland] , alsmede dat deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard;
  • integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.E. Hok-A-Hin (waarnemend voor mr. W. Hendrickx), en de benadeelde partij [benadeelde] en haar advocaat, mr. A. Elzinga, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de rechtbank:
  • de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit (verkrachting) vrijgesproken;
  • de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit (het plegen van ontucht met iemand van beneden de zestien jaren) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met [benadeelde] en een locatieverbod voor de stad [plaats] en het eiland [eiland] ;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] deels toegewezen tot het bedrag van € 5.750,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, alsmede de benadeelde partij voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 september 2023 te [plaats] , in elk geval in de gemeente [gemeente] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , immers is/heeft verdachte toen aldaar meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] geduwd/gebracht en/of heen- en weergaande bewegingen gemaakt met zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] en zodoende de vagina van die [benadeelde] zogenoemd geneukt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] geduwd/gebracht en zich zogenoemd door die [benadeelde] laten pijpen en/of
- met zijn, verdachtes, tong de vagina van die [benadeelde] gelikt en die [benadeelde] zogenoemd gebeft, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte meermalen, althans eenmaal,
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of meegetrokken/meegenomen naar aldaar aanwezige bossages en/of
- die [benadeelde] heeft geduwd ten gevolge waarvan die [benadeelde] op de grond is gevallen/terecht is gekomen en/of
- de broek en/of onderbroek en/of schoenen van die [benadeelde] heeft uitgetrokken en/of
- (terwijl die [benadeelde] op haar rug lag) op het lichaam van die [benadeelde] is gaan en/of blijven liggen en/of
- die [benadeelde] bij haar hoofd heeft vastgepakt en naar zijn, verdachtes, penis geduwd en/of
- die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of heeft omgedraaid en/of naar beneden en/of naar voren heeft geduwd/gedrukt, zodat zij voor hem, verdachte, op haar knieen zat;subsidiair
hij op of omstreeks 1 september 2023 te [plaats] , in de gemeente [gemeente] , met [benadeelde] , geboren [geboortedag] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het meermalen, althans eenmaal,
- brengen van zijn, verdachte’s, tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde] en/of
- brengen/duwen van zijn, verdachte’s, penis in de mond van die [benadeelde] en/of
-
- brengen en/of duwen en/of het heen en weer bewegen van zijn, verdachte's, penis in de vagina van die [benadeelde] en/of
- laten vastpakken van zijn, verdachte’s, penis door die [benadeelde] en/of zich door die [benadeelde] zogenoemd laten aftrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van de primair tenlastegelegde verkrachting
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster als betrouwbaar moeten worden aangemerkt en dat er voor haar verklaringen voldoende steunbewijs is. De verklaring van aangeefster vindt steun in de bevindingen van de forensisch arts, waarbij het toegebrachte letsel als fysieke dwanghandeling moet worden beschouwd. Voorts vindt aangeefsters verklaring steun in de waargenomen emoties door de moeder van aangeefster en door de verbalisanten die aangeefster na de melding hebben overgebracht naar het politiebureau in [plaats] . Het Snapchat-filmpje waarop te zien is dat aangeefster al aan het huilen was toen zij nog met de verdachte in de bosjes was, bevestigt eveneens haar verklaring.
De tenlastegelegde dwanghandelingen, bestaande uit het naar de grond duwen door de verdachte, het uittrekken van haar kleding en het duwen van haar hoofd richting de penis van de verdachte kunnen bewezen worden. Met betrekking tot het eerste gedachtestreepje kan alleen worden bewezen dat de verdachte aangeefster heeft meegenomen naar de bosjes.
Het tot twee keer duwen – waarvan één of twee keer tegen de borst van aangeefster – waardoor zij beide keren op de grond is gekomen, kan worden gekwalificeerd als geweld. Deze geweldshandelingen staan niet op zichzelf. Aan dit moment is voorafgegaan dat de verdachte tijdens de eerste ontmoeting aangeefster heeft overrompeld door haar te zoenen en aan te raken, wat het karakter heeft van onverhoeds handelen. Deze handelingen kunnen worden gekwalificeerd als ‘een andere feitelijkheid en/of bedreiging met (een) andere feitelijkhe(i)d(en)’.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, aangezien geen sprake is geweest van dwang. De verdediging heeft verzocht om aan te sluiten bij de conclusies van de rechtbank in het vonnis. Het Snapchat-filmpje, de waargenomen emoties door aangeefsters moeder en de letselverklaring bieden onvoldoende ondersteuning voor de verklaring van aangeefster dat wel sprake is geweest van dwang.
Het oordeel van het hof
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij aangeefster op 1 september 2023 op [eiland] net buiten een festivalterrein heeft verkracht door middel van dwang door geweld.
Bewijs in zedenzaken
Zedenzaken kenmerken zich in het algemeen door het gegeven dat slechts twee personen –de aangever en de verdachte– aanwezig waren bij de tenlastegelegde (seksuele of ontuchtige) handelingen. In deze zaak is dit niet anders.
Voor een bewezenverklaring zijn de verklaringen van de aangever alleen onvoldoende. Er moet sprake zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan aangever zelf. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat de verkrachting of ontucht niet als zodanig bevestiging hoeft te vinden in ander bewijs, maar dat het voldoende is dat de verklaring van aangever op bepaalde belangrijke punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Daarbij mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de aangifte en het overige bewijsmateriaal. Het vereiste van voldoende steun wordt wel omschreven als ‘een eis van inhoudelijk verband die er vooral toe strekt dat de rechter in het concrete geval feiten en omstandigheden benoemt die op relevante wijze in verband staan met de inhoud van de verklaring van de getuige’. [1]
Het hof ziet zich om te beginnen gesteld voor de vraag of de verklaring van aangeefster betrouwbaar is en of deze in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Aangeefster heeft op 2 september 2023 een verklaring afgelegd in het kader van een informatief gesprek met de politie. Daarin heeft zij verklaard dat zij gisterenavond (het hof begrijpt: 1 september 2023) op een festival was op het eiland [eiland] . Kort nadat zij was aangekomen op het festivalterrein met haar ouders, zus en vriendinnen, is zij naar de toiletten gegaan. Omdat het daar erg druk was, is zij links het festivalterrein afgelopen. Buiten het festivalterrein kruiste een man (het hof begrijpt: de verdachte) haar pad. Zij kende de verdachte niet en had hem nog niet eerder gezien. Zij raakte aan de praat met de verdachte. Hij sprak Engels. De verdachte begon aangeefster aan te raken en vast te houden. Aangeefster merkte dat de verdachte ‘er zin in had’. Ze spraken over waar zij vandaan kwam, hoe oud ze was en hoe het met haar was. Aangeefster vertelde dat zij zich niet zo lekker voelde en dat ze vijftien jaar oud was. De verdachte vertelde dat hij veertig jaar oud was. Even later begon de verdachte haar te (tong)zoenen en te zoenen in haar nek. Aangeefster dacht: ‘Wat is dit’. Aangeefster heeft vervolgens niet zoveel gezegd. Ze was in shock en heeft daarom niet om hulp geroepen en is met hem meegegaan. De verdachte trok haar tegen zich aan en kneep in haar kont. Daarna nam de verdachte haar mee in de richting van een paadje, waar hij ook vandaan was gekomen. Hij hield hierbij haar arm vast en nam haar mee de bosjes in.
Aangeefster wist vervolgens niet wat zij moest doen. Doordat zij in paniek was, wist aangeefster niet meer hoe zij in het Engels moest zeggen dat zij dit niet wilde. De verdachte ging met zijn hand in haar broek en zoende haar. Aangeefster kon weer opstaan, maar toen nam hij haar nog dieper mee de bosjes in. Daar belandde zij weer op de grond. Vervolgens trok de verdachte haar broek, onderbroek en schoenen uit. De verdachte lag op haar, waarna hij haar befte en vingerde. Daarna deed de verdachte zijn broek uit en deed hij zijn penis in haar vagina. De verdachte wilde dat aangeefster hem ging pijpen. Aangeefster is daar in meegegaan zodat zij in ieder geval niet zwanger zou raken. Na het pijpen draaide verdachte aangeefster om. Aangeefster zat op haar knieën en de verdachte zat achter haar. Toen heeft er ook penetratie plaatsgevonden, waarna aangeefster in paniek raakte. Aangeefster zag ondertussen dat ze heel veel werd gebeld, doordat haar telefoon lichtflitsen gaf. Ze raakte nog meer in paniek.
De seksuele handelingen zijn gestopt doordat aangeefster werd gebeld en overstuur was. Aangeefster is gaan zitten. Hierna heeft zij haar kleding weer aangedaan en is zij richting het festivalterrein gelopen. De verdachte liep met haar mee. Aangeefster vroeg om zijn telefoonnummer, dat de verdachte vervolgens heeft gegeven. Daarnaast heeft aangeefster met zijn instemming een foto van hem gemaakt.
In haar aangifte op 4 september 2023 verklaart zij overeenkomstig over het moment en de plaats waar zij verdachte die nacht ontmoette, de (seksuele) handelingen die hij bij haar verrichtte, de daardoor bij haar ontstane paniek, dat zij vanwege de shocktoestand waarin zij zich vervolgens bevond niet zoveel heeft gezegd van de aanrakingen en seksuele handelingen, dat zij er, om erger te voorkomen, een beetje in mee is gegaan en ten slotte over de manier waarop het contact met verdachte tot een einde kwam.
Beoordeling hof
Het hof acht aangeefsters hiervoor beschreven verklaringen in het informatieve gesprek en in haar aangifte betrouwbaar nu zij daarin consistent verklaart over wat haar die nacht is overkomen en dat sprake is geweest van onvrijwillige geslachtsgemeenschap.
De consistentie van haar verklaringen met betrekking tot de (door verdachte) verrichtte seksuele handelen en het onvrijwillige karakter daarvan, vinden bovendien steun in verdachte’s bekennende verklaring ten aanzien van de seksuele handelingen en zijn verklaring dat hij op een gegeven moment iets in haar gedrag zag veranderen, en in het kort na het incident door aangeefster opgenomen Snapchat-filmpje waarin zij terugloopt naar het festivalterrein en zij snikkend is te horen en de kort na het voorval door moeder telefonisch en in levenden lijve waargenomen emoties bij aangeefster.
Onvrijwillige geslachtsgemeenschap
Voor het hof staat op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel vast dat tussen verdachte en aangeefster sprake is geweest van onvrijwillige geslachtsgemeenschap.
Dwang (in de zin van art. 242 Sr (verkrachting)?
Voor zover de ten laste gelegde dwang, zoals aangeefster heeft verklaard, zou hebben bestaan uit de feitelijkheden dat verdachte aangeefster die meer dan twintig jaar jonger was, s ’nachts net buiten een festivalterrein onverhoeds heeft benaderd, haar heeft meegenomen naar de bosjes, haar daar naar de grond heeft gebracht, haar kleren vervolgens heeft uitgetrokken en daarbij steeds het initiatief voor verschillende seksuele handelingen nam, stelt het hof vast dat die vorm van dwang weliswaar wel volgt uit het dossier maar niet ten laste is gelegd. Alhoewel het bestanddeel ‘dwang door andere feitelijkheden’ wel in de tenlastelegging is opgenomen, is dat vervolgens immers niet nader feitelijk omschreven en tenlastegelegd.
Het hof dient in hoger beroep de tenlastelegging te beoordelen zoals die door de advocaat-generaal is voorgedragen en gepresenteerd. In het licht van de voorliggende tenlastelegging, waarbij in de verfeitelijking van de ten laste gelegde
dwangis gekozen voor het ten laste leggen van handelingen die in de kern zien op actieve geweldshandelingen, is de vraag die het hof vervolgens moet beantwoorden, of de seksuele handelingen van de verdachte door middel van
dwang met geweldhebben plaatsgevonden.
Dwang door geweld?
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, net als in eerste aanleg, betwist geweld te hebben gebruikt.
De advocaat-generaal vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken van – kort gezegd- het meetrekken van aangeefster de bosjes in. Het hof sluit zich hier – vanwege gebrek aan bewijs – bij aan.
Aangeefster heeft verklaard door verdachte (tegen haar schouders) te zijn geduwd. In de letselbeschrijving van de forensisch arts, wordt beschreven dat tussen beide borsten van aangeefster een onscherp begrensde, donkere huidverkleuring zichtbaar is. Dat is volgens de forensisch arts het meest waarschijnlijk een onderhuidse bloeduitstorting, passend bij een botsende en/of samendrukkende krachtsinwerking. Op basis van aangeefsters verklaring, de overige processtukken en het onderzoek ter terechtzitting zijn er naar het oordeel van het hof geen nadere aanwijzingen dat verdachte voor dit letsel verantwoordelijk is. Om die reden kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat het bij aangeefster aangetroffen letsel het gevolg is geweest van het handelen van de verdachte, zodat verdachte van dit onderdeel wordt vrijgesproken.
Wat in de tenlastelegging als verfeitelijking resteert in verband met de geweldshandelingen, is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van ‘dwang door (bedreiging met) geweld’ als bedoeld in artikel 242 Sr (oud). Alles afwegende kan op basis van de voorliggende tenlastelegging dan ook niet worden bewezen dat de verdachte als dwangmiddel
geweldheeft toegepast of daarmee heeft gedreigd. Het hof spreekt de verdachte daarom van de primair tenlastegelegde verkrachting vrij.
Door verdachte op dit formele punt vrij te spreken van het primair ten laste gelegde, zegt het hof nadrukkelijk niet dat aangeefster onder de gegeven omstandigheden anders had kunnen of moeten handelen.
Bewijsoverweging met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit; het plegen van ontuchtige handelingen met iemand onder de zestien jaar. De verdediging heeft zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof stelt dat met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde sprake is van een bekennende verdachte. Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, volstaat het hof met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof d.d. 15 augustus 2025;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden d.d. 4 september 2023, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2023233224 van 17 oktober 2023, inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] ;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2023, opgenomen op pagina 31 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [benadeelde] .
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 1 september 2023 te [plaats] , met [benadeelde] , geboren [geboortedag] 2008, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten het
- brengen van zijn tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die [benadeelde] en
- brengen van zijn penis in de mond van die [benadeelde] en
- brengen en duwen en het heen en weer bewegen van zijn penis in de vagina van die [benadeelde] en
- laten vastpakken van zijn penis door die [benadeelde] en zich door die [benadeelde] zogenoemd laten aftrekken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke te plegen feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de destijds tweeënveertigjarige verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met de destijds vijftienjarige aangeefster.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met het slachtoffer van destijds 15 jaar oud.
Seksuele handelingen door volwassenen met minderjarigen vormen een ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van, in dit geval, de 16-minner. Omdat van hen in het algemeen niet verwacht kan worden dat zij steeds zelf voldoende in staat zijn om hun seksuele integriteit te bewaken, beschermt de wet hen daartegen. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel contact, waaronder binnendringen, vaak nog lange tijd lichamelijke en psychische gevolgen kan hebben wanneer dat contact op jonge leeftijd heeft plaatsgevonden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van aangeefster, haar moeder en haar vader die ter terechtzitting in hoger beroep zijn uitgesproken, blijkt dat aangeefster in het dagelijks leven nog steeds lijdt aan de gevolgen van het seksuele misbruik door de verdachte.
Bij de strafoplegging betrekt het hof verder de feitelijke omstandigheden van het geval. Aangeefster was een jong meisje dat net buiten een festivalterrein, ‘s nachts onverhoeds is benaderd door verdachte, terwijl zij zich niet lekker voelde door het gebruik van alcohol. Vervolgens hebben de seksuele handelingen op het initiatief van de verdachte in het donker in de bosjes plaatsgevonden. Er was niet alleen sprake van een fysiek overwicht tussen de verdachte en aangeefster, maar ook sprake van overwicht door het evidente leeftijdsverschil. Deze omstandigheden neemt het hof in strafverzwarende zin mee.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
10 juli 2025, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder ter zake van een strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld. Verdachte’s strafblad levert zo bezien geen strafverzwarende omstandigheid op;
  • een psychologisch onderzoek van 26 januari 2024, opgemaakt door J.A.M. Gresnigt, klinisch psycholoog. Uit dit onderzoek blijkt dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde trauma- of stress gerelateerde stoornis. Omdat er geen direct verband kan worden gelegd tussen de vastgestelde stoornis en het ten laste gelegde en omdat op basis van de beschikbare informatie de kans op recidive als laag wordt ingeschat, wordt door de psycholoog geen behandeling geadviseerd binnen een juridisch kader;
  • de inhoud van het reclasseringsrapport van 22 april 2024. Daaruit is gebleken dat de kans op recidive wordt ingeschat als laag. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met, onder meer, als bijzondere voorwaarde een contactverbod met het slachtoffer.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verantwoordelijkheid genomen voor het plegen van ontuchtige handelingen met aangeefster, maar niet ten aanzien van de leeftijd van aangeefster. Naar eigen zeggen ging hij ervan uit dat het slachtoffer eenentwintig jaar oud was.
De raadsvrouw heeft in het kader van de strafmaat bepleit – vanwege persoonlijke omstandigheden – om geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen dan de periode die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts heeft zij bepleit om aan de verdachte eventueel aanvullend een taakstraf op te leggen.
Voor een aantal strafbare feiten wordt binnen de rechtspraak in verband met de straftoemeting oriëntatiepunten gehanteerd. Die oriëntatiepunten kunnen een vertrekpunt vormen voor een in een concreet geval op te leggen straf. Van zo’n oriëntatiepunt is met betrekking tot het onderhavige strafbare feit geen sprake.
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de voornoemde specifieke omstandigheden van het geval, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich meebrengt, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een voorwaardelijk strafdeel moet de verdachte ervan in de toekomst weerhouden wederom soortgelijk feiten te plegen. Daarmee is voorzien in het strafdoel van speciale preventie.
Alles afwegende acht het hof – evenals de rechtbank – een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen de bijzondere voorwaarden van een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de stad [plaats] en het eiland [eiland] worden verbonden.
Dadelijk uitvoerbaar
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Nu de kans op recidive door de reclassering als laag wordt ingeschat, zal het hof niet de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.992,00, bestaande uit € 10.000 aan immateriële schade en € 992,00 aan materiële schade in verband met entreekosten voor het festival. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen tot een bedrag van € 5.750,00, bestaande uit € 5.000 aan immateriële schade en € 750,00 aan materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Materiële schade
Met betrekking tot de gevorderde materiële schade overweegt het hof als volgt.
Bij de beoordeling van de vordering tot materiële schade zal steeds duidelijk moeten zijn dat de persoon die de vordering indient zelf rechtstreekse schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit waarvoor de verdachte strafbaar is.
Aangeefster heeft in het verzoek tot schadevergoeding materiële schade gevorderd, bestaande uit zes entreekaartjes voor het 5 dagen durende festival ‘ [naam] ’; voor aangeefster, haar vader, haar moeder, haar zus en twee vriendinnen. Uit het dossier volgt dat aangeefsters moeder de kaartjes heeft betaald. Alhoewel zeer wel invoelbaar is dat geen van allen nog enig plezier zou beleven in het festival, kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van de in de wet bedoelde rechtstreekse schade bij aangeefster die is ontstaan door het bewezenverklaarde feit.
Aldus is voor het gevorderde aan materiële schade van € 992,00 naar het oordeel van het hof geen wettelijke basis. De benadeelde partij kan daarom voor het bedrag van € 992,00 in de vordering niet worden ontvangen.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake wanneer de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
De benadeelde partij is op basis van de bewezenverklaarde handelingen door verdachte op jonge leeftijd in haar lichamelijke integriteit en gevoel van veiligheid aangetast. Gelet hierop, de onderbouwing van de vordering, de gevolgde EMDR-behandelingen en hetgeen zijzelf en haar ouders tijdens de zitting in hoger beroep hebben aangevoerd, acht het hof voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij psychische schade heeft opgelopen als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Daarmee is sprake van een wettelijke grondslag voor een vergoeding van ander nadeel als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het BW. Gelet op alle omstandigheden van dit geval stelt het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid vast op € 7.500,00. Het hof heeft hierbij gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. Het verzoek ten aanzien van de overige immateriële schade zal het hof afwijzen.
Het hof zal de vordering voor het meer gevorderde aan immateriële schade van
€ 2.500,00 afwijzen.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • de verdachte op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde] , geboren op [geboortedag] 2008, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod gedurende de proeftijd nodig vindt:
  • de verdachte zich niet zal bevinden in de stad [plaats] of op het eiland [eiland] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod gedurende de proeftijd nodig vindt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 september 2023.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. Z.J. Oosting en mr. R. Godthelp, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 29 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452.