ECLI:NL:GHARL:2025:5290

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
21-004545-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens smaadschrift gericht tegen gemeenteraadslid en wethouder

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor smaadschrift, waarbij zij beschuldigingen heeft geuit aan het adres van gemeenteraadslid [benadeelde partij 1] en wethouder [benadeelde partij 2]. De rechtbank had eerder een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren en een geldboete van € 1.000,- opgelegd. Het hof heeft de straffen verhoogd naar een voorwaardelijke taakstraf van zestig uren en een geldboete van € 1.500,-. De verdachte had via sociale media en andere publicaties ernstige beschuldigingen geuit, die de eer en goede naam van de aangevers aantastten. Het hof oordeelde dat de verdachte niet te goeder trouw handelde en dat haar uitlatingen niet in het algemeen belang waren. De verdachte heeft geen inzicht getoond in de strafwaardigheid van haar handelen en volhardde in haar beschuldigingen, zelfs na eerdere veroordelingen. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en een schadevergoeding van € 750,- toegewezen aan [benadeelde partij 1]. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging bevestigd, ondanks de door de verdachte aangevoerde verweren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004545-21
Uitspraakdatum: 29 augustus 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Utrecht , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van 12 oktober 2021 met parketnummer 16-179514-18 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
wonende te [woonplaats] .

Hoger beroep

Verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 augustus 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld voor tweemaal smaadschrift, meermalen gepleegd. Aan verdachte is opgelegd een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door twintig dagen hechtenis, in combinatie met een geldboete tot een bedrag van € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twintig dagen hechtenis. Aan de voorwaardelijke taakstraf heeft de rechtbank een bijzondere voorwaarde verbonden, te weten:
- binnen een maand na het onherroepelijk worden van het vonnis dient verdachte haar Twitteraccount evenals haar websites en andere openbare voor haar toegankelijke digitale media, waarin zij smadelijke mededelingen doet over [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] te schonen en/of doen schonen en geschoond te (doen) houden van deze mededelingen, waarbij het toezicht hierop aan het Openbaar Ministerie is opgelegd.
Ten slotte is door de rechtbank beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing komt ten aanzien van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en het bewijs. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

Preliminaire verweren

Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft aangevoerd dat, in haar woorden, de strafprocedure nietig moet worden verklaard. Hiertoe heeft zij de volgende punten aangevoerd, die zijn verstrengeld met bewijsverweren en zijn opgenomen in haar op schrift gestelde verweer: [1]
schending wettelijke klachttermijn;
valse/onbetrouwbare aangiften en onbehoorlijk feitenonderzoek;
nietigverklaring van de dagvaarding vanwege de fouten daarin;
het strafdossier;
niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie en het Openbaar Ministerie;
schending neutraliteit en objectiviteit door de officier van justitie;
fraude is door de officier nergens gedefinieerd;
fundamentele onderzoeksvragen zijn door de officier niet beantwoord;
de vrijheid van meningsuiting door raadsleden; (geen preliminair verweer, volledig inhoudelijk)
vervolging op basis van zeer gebrekkig feitenonderzoek;
schending onschuldpresumptie, ongegronde stellingen, vooringenomenheid van de officier;
samenwerking/afstemming officier en advocaat;
intentie bij beschuldigingen; (geen preliminair verweer, volledig inhoudelijk)
mijn recht op juridische bijstand is ernstig geschonden. Mijn advocaat heeft eigenhandig mijn grondrechten en mijn belangen geschonden;
er is tekst verwijderd uit het requisitoir;
verhoren van aangevers achter gesloten deuren;
familieverbanden;
gebrekkig vonnis;
door de rechtbank is informatie aan de tenlastelegging toegevoegd.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangedragen punten van verdachte niet kunnen leiden tot de nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van de rechter dan wel de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt dat artikel 283 van het Wetboek van Strafvordering voorziet in de mogelijkheid voor verdachte om een preliminair verweer te voeren. Verdachte is op grond van voorgaand artikel bevoegd een verweer te voeren dat kan leiden tot de nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van de rechter dan wel de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Wanneer het hof hierna de term “preliminaire uitkomst” gebruikt, worden de drie voorgaande mogelijke uitkomsten van een preliminair verweer bedoeld.
Verdachte heeft in haar preliminaire verweer meerdere standpunten aangevoerd, welke standpunten het hof hieronder puntsgewijs zal bespreken. Het hof zal het door verdachte aangedragen standpunt over de schending van de wettelijke klachttermijn (punt 1) verderop in dit arrest bespreken.
Verdachte heeft aangevoerd dat er geen dan wel onvoldoende onderzoek is verricht naar de handelingen van aangevers die ten grondslag liggen aan haar beschuldigingen aan het adres van aangevers (punt 2, 4, 8 en 10). Het hof merkt op dat dit standpunt - indien het zou worden aangenomen - niet tot een preliminaire uitkomst kan leiden. Het standpunt van verdachte verlangt derhalve geen verdere bespreking door dit hof.
Verdachte heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig is, omdat deze onvoldoende duidelijk is en fouten bevat (punt 3). Het hof overweegt hiertoe dat de tenlastelegging voldoende specificaties - in de zin van specifieke uitlatingen - en bovendien de vindplaats in het politiedossier van deze uitlatingen bevat. De tenlastelegging is voldoende duidelijk om te stellen dat verdachte op de hoogte kan geraken van hetgeen waartegen zij zich behoeft te verdedigen. Het hof verwerpt derhalve het verweer van verdachte.
Verdachte heeft aangevoerd dat zij plotseling is gedagvaard en om die reden zou het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de strafvervolging (punt 3). Het hof overweegt dat verdachte is verhoord bij de politie en voorafgaand aan deze verhoren de aangiftes heeft mogen inzien. Vervolgens is het aan de officier van justitie om een vervolgingsbeslissing te nemen. Het hof stelt vast dat onder deze omstandigheden niet gesproken kan worden van een ‘plotselinge’ dagvaarding aan het adres van verdachte. Het hof merkt op dat ook dit standpunt - indien het zou worden aangenomen - overigens niet tot een preliminaire uitkomst kan leiden.
Het standpunt van verdachte verlangt derhalve geen verdere bespreking door dit hof.
Verdachte heeft aangevoerd dat de onschuldpresumptie is geschonden door de officier van justitie (punt 6, 7 en 11). Hiertoe overweegt het hof dat het de taak is van de officier van justitie om vervolging in te stellen tegen personen waarvan de officier van justitie overtuigd is dat deze personen een strafbaar feit hebben begaan. De officier van justitie brengt in zijn requisitoir tot uitdrukking uit welke bewijsmiddelen volgt dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan. Blijkens het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de rechtbank verdachte voor onschuldig gehouden totdat vonnis is gewezen. Van enige schending van de onschuldpresumptie is derhalve geen sprake. Voor zover de verdachte onder punt 7 heeft willen aanvoeren dat de officier van justitie ten onrechte de door haar, verdachte, op een internetsite, waaronder haar eigen website, op Twitter, en in haar verkiezingsfolder aan aangevers tenlastegelegde feiten niet heeft willen onderzoeken en (zo begrijpt het hof) had hij dit wel gedaan dan zou het strafbare aan haar publicaties komen te ontvallen, stelt het hof vast dat de officier van justitie wel degelijk een onderzoek is gestart naar aanleiding van verdachtes aangiftes. Dit onderzoek bracht de officier van justitie tot de conclusie dat een vervolging -wegens gebrek aan bewijs- niet succesvol zou zijn. Het is daarom dat hij de twee zaken heeft geseponeerd. Deze beslissingen zijn vervolgens nog in een zgn. artikel-12-procedure door het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden getoetst, waarbij het hof de klacht van verdachte, inhoudende dat de officier van justitie had moeten vervolgen, ongegrond heeft verklaard.
Het standpunt van verdachte verlangt derhalve geen verdere bespreking door dit hof.
Verdachte heeft aangevoerd dat haar recht op juridische bijstand is geschonden (punt 14), omdat haar voormalige advocaat haar zou hebben voorgelogen en misleid. Het hof treedt nimmer in de relatie tussen de verdachte en een (voormalig) advocaat. Ten overvloede merkt het hof op dat de opvatting en ongenoegen van de verdachte over het optreden van haar voormalig advocaat in deze strafrechtelijke procedure ook niet relevant is voor enige door dit hof te nemen beslissing in het kader van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Het standpunt van verdachte verlangt derhalve geen verdere bespreking door dit hof.
Voor zover verdachte heeft aangevoerd dat haar advocaat zich schuldig heeft gemaakt aan samenwerking dan wel afstemming met de officier van justitie (punt 12), stelt het hof voorop dat op basis van wat door verdachte naar voren is gebracht geen begin van verdenking ontstaat dat sprake is geweest van enige vorm van samenwerking dan wel afstemming tussen haar voormalige advocaat en de officier van justitie. Het hof merkt op dat ook dit standpunt, dat betrekking heeft op zowel de gedragingen van haar voormalige advocaat als de officier van justitie, - indien het zou worden aangenomen - overigens niet tot een preliminaire uitkomst kan leiden. Het standpunt van verdachte verlangt derhalve geen verdere bespreking door dit hof.
Verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie ter terechtzitting in eerste aanleg punten aan orde heeft gesteld die niet schriftelijk zijn overgelegd ter terechtzitting (punt 15). Het hof overweegt hiertoe dat de officier van justitie, evenals verdachte, niet op grond van de wet of enig ander voorschrift verplicht is om de ter terechtzitting voorgedragen standpunten schriftelijk te overleggen. Indien een procespartij schriftelijke stukken overlegt, behoudt de partij bovendien het recht om bij voordracht ter zitting van de inhoud van deze stukken af te wijken.
Verdachte heeft aangevoerd dat het hof inbreuk heeft gemaakt op het beginsel van de interne openbaarheid en haar rechten als verdachte, omdat zij niet aanwezig mocht zijn bij de verhoren van aangevers door de raadsheer-commissaris (punt 16). Hiertoe overweegt het hof dat verhoren door de raadsheer-commissaris volgens de wet in beginsel achter gesloten deuren plaatsvinden. De verdediging was aanwezig bij de verhoren aangezien verdachte destijds werd bijgestaan door een advocaat die bij het verhoor vragen heeft kunnen (laten) stellen. De verdachte is daardoor niet in haar verdedigingsrechten geschaad. Het hof verwerpt derhalve het verweer van verdachte.
Met betrekking tot de gestelde niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (onder andere ten aanzien van punt 5, 9, 13, 17, 18 en 19) overweegt het hof in zijn totaliteit als volgt. In zijn arresten van onder andere 1 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1889 en ECLI:NL:HR:2020:1890) hanteert de Hoge Raad de maatstaf dat slechts in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging kan volgen. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze, is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”.
Het hof stelt vast dat van een dergelijke inbreuk geen sprake is. Verdachte heeft zich te allen tijde kunnen verdedigen tegen het tenlastegelegde en haar rechten zijn op geen enkele wijze aangetast in het proces. Verdachte heeft de ruimte gekregen om stukken aan te leveren, en zij heeft tot de dag van de zitting bij het hof hier tevens gebruik van gemaakt. De omstandigheid dat verschillende verzoeken van verdachte zijn afgewezen, brengt het hof niet tot het oordeel dat de procedure in het geheel in strijd zou zijn met het recht op een eerlijk proces.
Het hof verwerpt de preliminaire verweren van de verdachte in al hun onderdelen.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van hetgeen haar onder feit 1 is tenlastegelegd onder de gedachtestreepjes 1, 2 en 3 van de inleidende dagvaarding. Het hof is van oordeel dat deze partiële deelvrijspraken als beschermde vrijspraken moeten worden aangemerkt.
Het hoger beroep is door de verdachte bij akte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot partiële vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze deelbeslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep.

Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 november 2019 te [plaats] , althans in Nederland,
(telkens) opzettelijk,
de eer en/of de goede naam van [benadeelde partij 1] heeft aangerand,
door tenlastelegging van (telkens) (een) bepaald(e) feit(en),
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door middel van geschriften en/of afbeeldingen, verspreid en/of openlijk tentoongesteld en/of aangeslagen en/of door (een) geschrift(en) waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht,
immers heeft verdachte
(telkens) berichten op Twitter ( [twitteraccount verdachte] ) geplaatst, met (onder meer) de inhoud:
- " Zo heeft [naam ] geen woord gewijd/mogen wijden aan de onderzoeksfraude en de declaratiefraude van [politieke partij 1] fractievoorzitter [benadeelde partij 1] en de illegale verkoop van kostbare bouwgrond voor weinig aan vriendjes door [politieke partij 2] [wethouder] # [plaats] " (procesdossier, p. 49),
en/of
- "Ook voor raadsleden geldt dat ze strafbaar zijn als ze zonder bewijs mensen beschuldigen van fraude en vriendjespolitiek (corrupt bestuur) [hashtag] # [plaats] Rara waarom kan ik deze beweringen gewoon wel doen? Antwoord: het zijn bewezen feiten, daarom!"(procesdossier, p. 55),
en/of
- "Onderzoeksfraude, declaratiefraude en bouwfraude in het bestuur van [plaats] . Allemaal bewezen en alleen daarom kan ik daarover publiekelijk melding doen. Anders waren het valse beschuldigingen en dus strafbaar. Zie tweet hieronder en ook onze website."(procesdossier, p. 56),
en/of
- "Een kassiere die een greep in de kas doet wordt bij de politie aangegeven. Waarom [benadeelde partij 1] niet? http:// [website] "(procesdossier, p. 174),
en/of
- "Wil je weten hoe corruptie eruit ziet? # [plaats] # [politieke partij 1] # [benadeelde partij 1] # [politieke partij 2] # [benadeelde partij 2] # [politieke partij 3] #burgemeester # [burgermeester] "(procesdossier, p. 176),
en/of
- "Heel concreet gaat t over [politieke partij 4] [raadslid 1] [politieke partij 3] [raadslid 2] allebei juristen die óók de declaratiefraude van [benadeelde partij 1] steunen en de illegale grondverkoop door [wethouder] Dus: wat heb je aan goed opgeleid mensen in de gemeenteraad? Helemaal Niets."(procesdossier, p. 356)
en/of
- "De grootste en meest kwalijke fout van [politieke partij 5] is dat ze een lokale partij zijn. In [plaats] wordt de declaratiefraude van fractievoorzitter [politieke partij 1] [benadeelde partij 1] niet onderzocht maar juist afgedekt door de [politieke partij 3] [burgermeester] #zittendemacht" (aanvullend procesdossier, p. 88)
en/of (telkens) berichten op een of meerdere internetsites geplaatst (waaronder op [website] en/of [website] ), met (onder meer) de inhoud:
- "Fractievoorzitter [politieke partij 1] , [benadeelde partij 1] . betaalde zijn privéfactuur met geld van de gemeenschap. Een stevige integriteitschending. [raadsgriffier] heeft voor hem het geld (€ 491.40) van de rekening van de afdeling Griffie afgeschreven. Topje van de ijsberg?" (procesdossier, p. 7),
en/of
- " [benadeelde partij 1] pleegt als voorzitter van onderzoekscommissie onderzoeksfraude met betaling van €4200.- gemeenschapsgeld."(procesdossier, p. 8),
en/of
- "De [burgermeester] , is al op 11 november door [politieke partij 7] op de hoogte gesteld maar hij heeft tot op heden niets van zich laten horen. Terwijl hij naar de politie zou moeten stappen om aangifte te doen van verduistering in dienstbetrekking een misdrijf dat ernstiger is dan 'gewone' verduistering. Als een kassiere een greep doet in de kassa van de supermarkt waar ze voor werkt en het geld in haar privétasje stopt dan is zij strafbaar vanwege het plegen van verduistering in dienstbetrekking. Waarom [benadeelde partij 1] niet?"(procesdossier, p 141),
en/of
- "Aanleiding voor het opzeggen van het vertrouwen was dat ons was gebleken dat u misbruik heeft gemaakt van alle drie sleutelposities om niet alleen het democratisch systeem van [plaats] buiten werking te stellen wanneer dat het college uitkomt maar ook omdat u een heel urgent integriteitonderzoek heeft gesaboteerd."(procesdossier, p. 158),
en/of
- Open brief aan [benadeelde partij 1] : "Recent is gebleken dat u niet schroomt om een urgent integriteitonderzoek te saboteren door vergaande misleiding van de Raad, knoeien met informatie en verzwijgen van informatie als waarnemend voorzitter van het presidium heeft u de Raad opzettelijk voorgelogen en verkeerd voorgelicht en als voorzitter van de onderzoekscommissie heeft u het onderzoek gesaboteerd door listige kunstgrepen, een samenweefsel van verdichtsels, manipulatie en leugens"(procesdossier, p. 158),
en/of
- "Voor [politieke partij 7] en [politieke partij 6] is de maat vol. Ze zeggen hun vertrouwen op in de waarnemend voorzitter van het presidium de heer [benadeelde partij 1] . De fractievoorzitter van de [politieke partij 1] is behalve ex- wethouder ook plaatsvervangend voorzitter van de Raad. Hij misbruikt zijn sleutelposities om de Raad onjuist te informeren en te misleiden en ongeldige stemmen door te drukken als dat het college goed uitkomt" (procesdossier, p. 224)
en/of (telkens) verkiezingsfolders in de gemeente [plaats] (huis aan huis) verspreid, onder andere met de inhoud:
- "is aan de het licht gekomen en bewezen dat kostbaar [plaats] grond illegaal en stiekem en voor vrienden prijsjes is verkocht door de [politieke partij 2] wethouder . En dat er onderzoeksfraude en declaratiefraude is gepleegd door de fractievoorzitter van de [politieke partij 1] . En dat met goedvinden van 32 van de 33 raadsleden en de Burgemeester.?" (procesdossier, p. 18);
2.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 november 2017 tot en met 15 november 2019 te [plaats] , althans in Nederland,
(telkens) opzettelijk,
de eer en/of de goede naam van [benadeelde partij 2] heeft aangerand,
door tenlastelegging van (telkens) (een) bepaald(e) feit(en),
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door middel van geschriften en/of afbeeldingen, verspreid en/of openlijk tentoongesteld en/of aangeslagen en/of door (een) geschrift(en) waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht,
immers heeft verdachte
(telkens) (een) bericht(en) op een of meerdere internetsites geplaatst (waaronder op [website] ), met (onder meer) de inhoud:
- “Onlangs heb ik, na maanden onderzoek, ook kunnen bewijzen dat [plaats] bouwgrond stiekem, ondergronds en met verlies door de [politieke partij 2] [wethouder] wordt verkocht aan hem welgevallige? bevriende? projectontwikkelaars. Zeg maar gerust dat dit het topje van de corruptie-ijsberg is.” (procesdossier, p. 8)
en/of (telkens) berichten op Twitter ( [twitteraccount verdachte] ) geplaatst, met (onder meer) de inhoud:
- “Zo heeft [naam ] geen woord gewijd/mogen wijden aan de onderzoeksfraude en de declaratiefraude van [politieke partij 1] fractievoorzitter [benadeelde partij 1] en de illegale verkoop van kostbare bouwgrond voor weinig aan vriendjes door [politieke partij 2] [wethouder] # [plaats] ” (procesdossier, p. 49),
en/of
- “Ook voor raadsleden geldt dat ze strafbaar zijn als ze zonder bewijs mensen beschuldigen van fraude en vriendjespolitiek (corrupt bestuur) [hashtag] # [plaats] Rara waarom kan ik deze beweringen gewoon wel doen? Antwoord: het zijn bewezen feiten, daarom!” (procesdossier, p. 55),
en/of
- “Onderzoeksfraude, declaratiefraude en bouwfraude in het bestuur van [plaats] . Allemaal bewezen en alleen daarom kan ik daarover publiekelijk melding doen. Anders waren het valse beschuldigingen en dus strafbaar. Zie tweet hieronder en ook onze website.” (procesdossier, p. 56),
en/of
- “Wil je weten hoe corruptie eruit ziet? # [plaats] # [politieke partij 1] # [benadeelde partij 1] # [politieke partij 2] # [benadeelde partij 2] # [politieke partij 3] #burgemeester # [burgermeester] ” (procesdossier, p. 176)
en/of
- " [politieke partij 3] [staatssecretaris] treedt af vanwege verdoezelde misdaadcijfers. In [plaats] blijft [politieke partij 2] [wethouder] rustig zitten terwijl hij al 2 X betrapt is op stiekeme handjeklap grondverkoop aan bedrijven. Betrapte deals overstijgen al de waarde van 1 miljoen Euro, laat staan !“ (aanvullend procesdossier, p. 96)
en/of een interview gegeven en daarin onder andere gezegd:
- “Onlangs hebben we de declaratiefraude door dezelfde [politieke partij 1] -fractievoorzitter bewezen evenals de illegale en stiekeme verkoop van kostbare [plaats] bouwgrond tegen vriendenprijsjes door de [politieke partij 2] - wethouder aan een door hem uitverkoren projectontwikkelaar. Dat zijn nog slechts de zaken die zijn komen bovendrijven.” (terwijl het interview vervolgens is gepubliceerd op de internetsite van [website] )(procesdossier p. 52).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verzoek tot het horen van de aangevers

In het preliminaire verweer heeft verdachte het verzoek gedaan de aangevers aanvullend te horen. Dit verzoek is door het hof ter terechtzitting reeds afgewezen. Door verdachte is verzocht om de preliminaire verweren als herhaald en ingelast aan te merken in het kader van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak. Voor zover verdachte hiermee opnieuw heeft verzocht om de aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] als getuige aanvullend te horen, beslist het hof als volgt.
De advocaat-generaal heeft in het kader van het preliminaire verweer gesteld dat het verzoek van verdachte moet worden afgewezen, wegens het ontbreken van de noodzaak.
Het hof ziet in het licht van hetgeen door verdachte als onderbouwing is aangevoerd, geen noodzaak tot het aanvullend horen van de aangevers. De omstandigheid dat het stellen van bepaalde vragen van de verdediging door de raadsheer-commissaris is belet, maakt dit oordeel niet anders. De raadsheer-commissaris had redenen om de desbetreffende vragen, dan wel de beantwoording daarvan, te beletten aangezien de beantwoording van deze vragen door de aangevers niet van belang is voor enig door dit hof te nemen beslissing in het kader van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof wijst de verzoeken van verdachte af.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

Klachttermijn
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat sprake is van een klachtdelict en de klachtgerechtigden in de onderhavige zaak de klacht niet binnen drie maanden (conform artikel 269, eerste lid, juncto artikel 66, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht), nadat zij kennis hebben genomen van het delict, hebben ingediend.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich primair op het standpunt gesteld dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een klachtvereiste, onder verwijzing naar artikel 269, tweede en derde lid, en artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Oordeel van het hof
Aan verdachte is tenlastegelegd het misdrijf van ‘smaadschrift’. Smaadschrift is strafbaar gesteld in artikel 261, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht in “Titel XVI Belediging” en wordt derhalve aangemerkt als beledigingsdelict.
Op grond van artikel 269, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, geldt dat smaadschrift een klachtdelict is, wat inhoudt dat het Openbaar Ministerie in beginsel pas kan overgaan tot vervolging nadat een klacht is ingediend. Op deze regeling bestaan echter wettelijke uitzonderingen. Ten eerste bepaalt artikel 269, tweede lid, juncto artikel 267, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht dat het klachtvereiste niet geldt in het geval het beledigingsdelict wordt aangedaan aan “een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met uitzondering van leden van algemeen vertegenwoordigende lichamen”. Ten tweede bepaalt artikel 269, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht dat het klachtvereiste niet geldt in het geval het beledigingsdelict wordt aangedaan aan “leden van algemeen vertegenwoordigende lichamen”.
Het hof stelt vast dat aangever [benadeelde partij 1] aangifte heeft gedaan van uitlatingen die jegens hem zijn gedaan in zijn hoedanigheid als plaatsvervangend voorzitter in de Raad van de Gemeente [plaats] en tevens gekozen raadslid binnen de partij [politieke partij 1] . Aangever [benadeelde partij 2] heeft aangifte gedaan van uitlatingen die jegens hem zijn gedaan in zijn hoedanigheid van wethouder voor de [politieke partij 8] in [plaats] . De gemeenteraad is één van de algemeen vertegenwoordigende lichamen.
Gelet op de uitzonderingsgevallen waarin de wet voorziet, geldt in de onderhavige zaak niet de eis dat een klacht nodig is voordat tot vervolging kan worden overgegaan. Nu géén klachtvereiste geldt kan derhalve de klachttermijn niet zijn overschreden. Het hof verwerpt het verweer van verdachte. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de strafvervolging van de verdachte.
Verjaringstermijn
Zoals hiervoor overwogen is aan verdachte tenlastegelegd het misdrijf van ‘smaadschrift’. Op grond van artikel 261, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt smaadschrift bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Uit artikel 70, eerste lid en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht vloeit voort dat het recht tot strafvordering door verjaring vervalt na zes jaren voor misdrijven die worden bedreigd met gevangenisstraffen tot drie jaren. De termijn vangt aan vanaf de dag na het begaan van het misdrijf (artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht), dan wel vanaf de datum dat de verjaring door een daad van vervolging is gestuit (artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht). Na de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.
In onderhavige zaak is de eerste daad van vervolging het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg. Deze dagvaarding is op 6 september 2021 in persoon aan de verdachte betekend. Dit betekent dat - uitgaande van een verjaringstermijn van 6 jaren - de tenlastegelegde feiten voor zover gedateerd voorafgaand aan 6 september 2015 op het moment van stuiting reeds verjaard waren. Om die reden is het hof van oordeel dat het Openbaar Ministerie voor wat betreft feit 1 in de periode van 1 januari 2011 tot 6 september 2015 niet-ontvankelijk is in de strafvervolging.
Conclusie
Het hof verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging van
  • het onder 1 tenlastegelegde voor de periode van 6 september 2015 tot en met 12 november 2019, en;
  • het onder 2 tenlastegelegde.

Bewijswaardering

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis van de rechtbank te bevestigen en heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
In het kader van de inhoudelijke behandeling van onderhavige zaak heeft het hof ter zitting het preliminaire verweer van verdachte – dat naar zijn inhoud alle aspecten van de strafzaak behandelde – als herhaald en ingelast beschouwd. De verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is onder andere aangevoerd dat de verschillende berichten die door verdachte zijn geplaatst geen jaartal bevatten en om die reden niet kunnen bijdragen aan enige bewezenverklaring. Voorts was de website van verdachte uit de lucht in de tenlastegelegde periode en trekt zij om die reden de jaartallen van de berichten in twijfel.
Oordeel van het hof
Bewijsmiddelen [2]
De
verklaring van verdachteafgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg:
“Het klopt dat ik de onder 1 en 2 tenlastegelegde uitlatingen heb gedaan.” [3]
De
aangiftevan [benadeelde partij 1] :
“Ik doe aangifte van smaad […] over meerdere publicaties en openbare uitingen van een raadslid van de gemeenteraad van [plaats] . Haar naam is [verdachte] . […] In 2010 had ik als plaatsvervangend voorzitter zitting in de Raad van de Gemeente [plaats] . Daarnaast was ik gekozen raadslid binnen de partij [politieke partij 1] . Als plaatsvervangend voorzitter was ik de aangewezen persoon om klachten tegen de burgemeester in ontvangst te nemen en te behandelen. De behandeling werd gedaan door een klachtencommissie waar ik voorzitter van was. [verdachte] heeft een klacht tegen de toenmalige [burgermeester] ingediend. Deze klacht werd ongegrond verklaard. Sinds die tijd werd mij misbruik van sleutelposities verweten. [verdachte] publiceerde dat op haar eigen site.” [4]
“Zij verweet mij dat ik de raad hinderde en saboteerde. […] Ik heb een deel van haar publicaties voor u uitgeprint waarin mijn naam en mijn functioneren door haar bekritiseerd wordt. […] In 2013 is er vanuit de gemeenteraad een onderzoek verricht naar de bevindingen van [verdachte] . Daarvan is een rapport opgemaakt door een onafhankelijke bestuurskundige. Uit dit rapport is gebleken dat [verdachte] geen reden had de raad of mij van wangedrag of misbruik van gezag te betichten. Dit rapport was voor [verdachte] geen reden te stoppen met haar publicaties. […] Op 12 november 2017 heeft zij zowel per mail als via een openbaar toegankelijke site mij van diefstal beticht. Daarnaast twittert [verdachte] ook dagelijks. Niet altijd over mij persoonlijk, maar zij verwijst in haar twitterberichten naar haar website. De publicatie over mij waarin zij mij beticht van diefstal, deed mij besluiten aangifte te doen van smaad. […] Hiermee heeft zij wat mij betreft een grens overschreden.” [5]
Het
proces-verbaal van bevindingen:
“De aangifte is vooral gericht op het feit dat [verdachte] [benadeelde partij 1] beschuldigt van diefstal op 1 december 2017. Op deze datum plaatste [verdachte] namelijk een stuk op haar website van [politieke partij 7] met als kop: " [benadeelde partij 1] , fractievz [politieke partij 1] betaalt privefactuur met gemeentegeld."” [6]
De
aangiftevan [benadeelde partij 2] :
“Ik doe aangifte van smaadschrift. […] [verdachte] heeft mij meerdere malen publiek beschuldigd van het plegen van "bewezen, illegale, stiekeme grondverkoop voor vriendenprijsjes aan vriendjes." "Van kostbare [plaats] grond." Dit zou ik volgens haar gedaan hebben vanuit mijn functies als [politieke partij 2] wethouder in [plaats] . [verdachte] heeft deze beschuldigingen geuit op:
-haar internetsite, [website] ,
- [twitteraccount verdachte] ,
-een huis aan huis verspreide verkiezingsfolder verspreid via de reclamemap wat vermoedelijk zo'n 10.000 huishoudens binnen [plaats] bereikt,
-een interview wat ze had met de nieuwssite [website] .
Daarnaast laat ze een aantal malen via haar genoemde twitteraccount en via een interview met [nieuwszender] weten dat zij heel goed weet dat het strafbaar is om deze beschuldigingen te uiten zonder concreet bewijs. Een quote van [verdachte] tijdens het interview, d.d. 20 maart 2018, met [nieuwszender] is: "Het is strafbaar om te zeggen dat iemand fraude heeft gepleegd terwijl hij dat niet gedaan heeft. Ik heb daar bewijs voor."
[verdachte] zit in de gemeenteraad van [plaats] en doet daar al jaren haar beschuldigingen tegen mij en ook meneer [benadeelde partij 1] en anderen. […] Ik vind dat [verdachte] echter alle grenzen heeft overschreden door publiekelijk deze [7] beschuldigingen te uiten, ook nadat de politieke discussie hierover was afgerond. [verdachte] weet namelijk dat deze beschuldigingen helemaal niet waar zijn. Er is onder meer een motie van wantrouwen door haar tegen mij ingediend. Deze is met 32 van de 33 stemmen afgewezen. Dit was in oktober 2017. […]
Van al deze quotes heb ik printjes gemaakt van de bronnen en deze overhandig ik u bij deze.
Ik verklaar bij deze over het feit waarvan [verdachte] mij beschuldigt het volgende: "De grondverkoop heeft plaatsgevonden, echter niet voor een vriendenprijsje en niet aan een vriend. Ook was deze verkoop niet illegaal en stiekem. Deze hele verkoop is volgens de regels verlopen en hierover is verantwoording aan de gemeenteraad afgelegd."
Over de pleegplaats en datum wil ik nog het volgende verklaren: De pleegplaats is niet exact te benoemen. Vanwege praktische redenen heb ik nu mijn werkadres opgegeven. De pleegdatum loopt van 20 december 2017 tot heden en duurt zolang er geen rectificatie heeft plaatsgevonden.” [8]
Andere geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5, van het Wetboek van Strafvorderingtot het bewijs gebezigde bijlagen bij de zojuist aangehaalde processen-verbaal:
Een
Twitterberichtvan het [twitteraccount verdachte] van 28 februari 2018:
“Zo heeft [naam ] geen woord gewijd/mogen wijden aan de onderzoeksfraude en de declaratiefraude van [politieke partij 1] fractievoorzitter [benadeelde partij 1] en de illegale verkoop van kostbare bouwgrond voor weinig aan vriendjes door [politieke partij 2] [wethouder]
# [plaats] ” [9]
Een
Twitterberichtvan het [twitteraccount verdachte] van 14 maart 2018:
“Ook voor raadsleden geldt dat ze strafbaar zijn als ze zonder bewijs mensen beschuldigen van fraude en vriendjespolitiek (corrupt bestuur) [hashtag] # [plaats] Rara waarom kan ik deze beweringen gewoon wel doen? Antwoord: het zijn bewezen feiten, daarom!” [10]
Een
Twitterberichtvan het [twitteraccount verdachte] van 15 maart 2018:
“Onderzoeksfraude, declaratiefraude en bouwfraude in het bestuur van [plaats] . Allemaal bewezen en alleen daarom kan ik daarover publiekelijk melding doen. Anders waren het valse beschuldigingen en dus strafbaar. Zie tweet hieronder en ook onze website” [11]
Een
Twitterberichtvan het [twitteraccount verdachte] van 1 december 2017:
“Een kassiere die een greep in de kas doet wordt bij de politie aangegeven. Waarom
[benadeelde partij 1] niet? [website] [12]
Een
Twitterberichtvan het [twitteraccount verdachte] van 12 november 2017:
“Wil je weten hoe corruptie eruit ziet? # [plaats] # [politieke partij 1] # [benadeelde partij 1] # [politieke partij 2] # [benadeelde partij 2] # [politieke partij 3] #burgemeester # [burgermeester] ” [13]
Een
Twitterberichtvan het [twitteraccount verdachte] van 9 januari 2018:
“Heel concreet gaat t over [politieke partij 4] [raadslid 1] [politieke partij 3] [raadslid 2] allebei juristen die óók de declaratiefraude van [benadeelde partij 1] steunen en de illegale grondverkoop door [wethouder] Dus: wat heb je aan goed opgeleid mensen in de gemeenteraad? Helemaal Niets.” [14]
Een
Twitterberichtvan het [twitteraccount verdachte] van 3 oktober 2019:
“De grootste en meest kwalijke fout van [politieke partij 5] is dat ze een lokale partij zijn. In [plaats] wordt de declaratiefraude van fractievoorzitter [politieke partij 1] [benadeelde partij 1] niet onderzocht maar juist afgedekt door de [politieke partij 3] [burgermeester] #zittendemacht” [15]
Een
Twitterberichtvan het [twitteraccount verdachte] van 21 mei 2019:
“ [politieke partij 3] [staatssecretaris] treedt af vanwege verdoezelde misdaadcijfers. In [plaats] blijft [politieke partij 2] [wethouder] rustig zitten terwijl hij al 2 X betrapt is op stiekeme handjeklap grondverkoop aan bedrijven. Betrapte deals overstijgen al de waarde van 1 miljoen Euro, laat staan!” [16]
Een afschrift van een
bericht geplaatst op de internetsite[website] , met de inhoud:
“Fractievoorzitter [politieke partij 1] , [benadeelde partij 1] . betaalde zijn privéfactuur met geld van de gemeenschap. Een stevige integriteitschending. [raadsgriffier] heeft voor hem het geld (€ 491.40) van de rekening van de afdeling Griffie afgeschreven. Topje van de ijsberg?” [17]
Een afschrift van een
bericht geplaatst op de internetsite[website] , met de inhoud:
“ [benadeelde partij 1] pleegt als voorzitter van onderzoekscommissie onderzoeksfraude met betaling van € 4200.- gemeenschapsgeld” [18]
Een afschrift van een
bericht geplaatst op de internetsite[website] , met de inhoud:
“De [burgermeester] , is al op 11 november door [politieke partij 7] op de hoogte gesteld maar hij heeft tot op heden niets van zich laten horen. Terwijl hij naar de politie zou moeten stappen om aangifte te doen van verduistering in dienstbetrekking een misdrijf dat ernstiger is dan ‘gewone’ verduistering. Als een kassière een greep doet in de kassa van de supermarkt waar ze voor werkt en het geld in haarprivétasje stopt dan is zij strafbaar vanwege het plegen van verduistering in dienstbetrekking. Waarom [benadeelde partij 1] niet?” [19]
Een afschrift van een
bericht geplaatst op de internetsite[website] , met de inhoud:
“Aanleiding voor het opzeggen van het vertrouwen was dat ons was gebleken dat u misbruik heeft gemaakt van alle drie sleutelposities om niet alleen het democratisch systeem van [plaats] buiten werking testellen wanneer dat het college uitkomt maar ook omdat u een heel urgent integriteitonderzoek heeft gesaboteerd” [20]
Een afschrift van een
bericht geplaatst op de internetsite[website] , met de inhoud:
Open brief aan [benadeelde partij 1] : “Recent is gebleken dat u niet schroomt om een urgent integriteitonderzoek te saboteren door vergaande misleiding van de Raad, knoeien met informatie en verzwijgen van informatie als waarnemend voorzitter van het presidium heeft u de Raad opzettelijk voorgelogen en verkeerd voorgelicht en als voorzitter van de onderzoekscommissie heeft u het onderzoek gesaboteerd door listige kunstgrepen, een samenweefsel van verdichtsels, manipulatie en leugens” [21]
Een afschrift van een
bericht geplaatst op de internetsite[website] , met de inhoud:
“Voor [politieke partij 7] en [politieke partij 6] is de maat vol. Ze zeggen hun vertrouwen op in de waarnemend voorzitter van het presidium de heer [benadeelde partij 1] . De fractievoorzitter van de [politieke partij 1] is behalve ex- wethouder ook plaatsvervangend voorzitter van de Raad. Hij misbruikt zijn sleutelposities om de Raad onjuist te informeren en te misleiden en ongeldige stemmen door te drukken als dat het college goed uitkomt” [22]
Een kopie van een
huis aan huis verkiezingsfolderin de Gemeente [plaats] , met de inhoud:
“Is aan de het licht gekomen en bewezen dat kostbaar [plaats] grond illegaal en stiekem en voor vriendenprijsjes is verkocht door de [politieke partij 2] wethouder . En dat er onderzoeksfraude en declaratiefraude is gepleegd door de fractievoorzitter van de [politieke partij 1] . En dat met goedvinden van 32 van de 33 raadsleden en de Burgemeester?” [23]
Een afschrift van een
bericht geplaatst op de internetsite[website] , met de inhoud:
“Onlangs heb ik, na maanden onderzoek, ook kunnen bewijzen dat [plaats] bouwgrond stiekem, ondergronds en met verlies door de [politieke partij 2] [wethouder] wordt verkocht aan hem welgevallige bevriende projectontwikkelaars. Zeg maar gerust dat dit het topje van de corruptie-ijsberg is.” [24]
Een afdruk van een
interviewop papier dat is gepubliceerd op de internetsite van [website] , met de inhoud:
“Onlangs hebben we de declaratiefraude door dezelfde [politieke partij 1] fractievoorzitter bewezen evenals de illegale en stiekeme verkoop van kostbare [plaats] bouwgrond tegen vriendenprijsjes door de [politieke partij 2] wethouder aan een door hem uitverkoren projectontwikkelaar. Dat zijn nog slechts de zaken die zijn komen bovendrijven.” (
het hof begrijpt gelet op de URL onderaan de pagina dat het interview vervolgens is gepubliceerd op de internetsite van [website]) [25]
Bewijsoverweging
Het hof neemt ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde een deel van de overwegingen van de rechtbank cursief over en maakt dat deel tot de zijne. Waar ‘de rechtbank’ staat moet worden gelezen ‘het hof’.
Inleiding
Het kader waarin de onderhavige verdenking zich heeft afgespeeld is dat verdachte en aangevers elkaar kennen vanuit de door hun uitgeoefende publieke functies bij de gemeente [plaats] . Zo was verdachte ten tijde van de tenlastegelegde periode tot heden lid van de gemeenteraad (eenmansfractie en derhalve fractievoorzitter [politieke partij 7] ). Ook aangever [benadeelde partij 1] was ten tijde van de tenlastegelegde periode gemeenteraadslid (fractievoorzitter van de partij [politieke partij 1] ) en aangever [benadeelde partij 2] was destijds aangesteld als wethouder in [plaats] .
De rechtbank stelt vast dat uit het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier volgt dat verdachte in de aan haar onder 1 en 2 ten laste gelegde periodes Twitterberichten en berichten op internetsites heeft geplaatst, huis aan huis verkiezingsfolders heeft laten verspreiden en een interview heeft gegeven dat op een website is gepubliceerd, met daarin genoemd de teksten zoals omschreven op de tenlastelegging. Verdachte heeft ter terechtzitting ook bevestigd dat zij dit heeft gedaan. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of daarmee ook sprake is van smaadschrift.
Juridisch kader
Smaad(schrift) - artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht - is een specifieke vorm van belediging, waarbij strafbaar is gesteld: “de aanranding van iemands eer of goede naam door middel van de tenlastelegging van een bepaald feit met het kennelijke doel het geven van ruchtbaarheid”.
De vraag die de rechtbank moet stellen is of de berichten geplaatst door verdachte onder ‘smaadschrift’ in de zin van artikel 261 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht vallen en daarmee dus strafbaar zijn.
Aanranding
Een belangrijk bestanddeel van artikel 261 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is de ‘aanranding van de eer en goede naam’. Hiervan is sprake als de reputatie publiekelijk wordt geschaad of aangetast, door iemand bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen.
Verdachte schrijft in haar uitlatingen bepaalde concrete (ernstige) feiten toe aan [benadeelde partij 1] (feit 1) binnen zijn functie als raadslid en plaatsvervangend voorzitter in de Raad van de Gemeente. Verdachte beschuldigt [benadeelde partij 1] onder andere van “vriendjespolitiek, corruptie, fraude, listige kunstgrepen en een samenweefsel van verdichtsels, verduistering, onderzoeksfraude, declaratiefraude, integriteitsschennis, sabotage van een integriteitsonderzoek, misleiding, voorliegen en misbruik van zijn sleutelposities”.
Ten aanzien van [benadeelde partij 2] (feit 2) beschuldigt verdachte hem onder andere van corruptie, bouwfraude, en illegale, stiekeme en ondergrondse verkoop van bouwgrond. Dit zijn eveneens bepaalde concrete (ernstige) feiten die verdachte aan [benadeelde partij 2] toeschrijft binnen zijn functie als wethouder .
De rechtbank stelt vast dat de gemene deler van alle voornoemde uitlatingen is dat verdachte zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] niet integer vindt handelen in hun publieke functies, en dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zelfs (volgens verdachte: vaststaand) zich schuldig zouden maken aan ernstige strafbare feiten. Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank daarmee dan ook vast dat [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hiermee in een ongunstig daglicht worden gesteld.
‘Bepaald feit’
Vooropgesteld moet worden dat sprake is van tenlastelegging van een “bepaald feit” als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht, als het feit op een zodanige wijze aan verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging aanwijst (zie het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2016, ECLI:HR:2016:2291). Verdachte schrijft in haar uitlatingen de zojuist genoemde bepaalde concrete (ernstige) feiten aan aangevers toe Het bestanddeel “tenlastelegging van een bepaald feit” is daarmee vervuld, zodat het als smaadschrift onder 1 en 2 ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard.
“Het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven”
Voor een bewezenverklaring van smaadschrift is onder meer vereist dat vast komt te staan dat verdachte de kennelijke bedoeling heeft gehad om aan het door haar tenlastegelegde feit ruchtbaarheid te geven. Onder "ruchtbaarheid geven" als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden verstaan "het ter kennis van het publiek brengen". Met zodanig ‘publiek’ is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld. Van “het kennelijke doel om ruchtbaarheid te geven” kan ook sprake zijn indien de mededeling aan niet meer dan één persoon is gedaan. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
Het gaat in deze zaak telkens om smaad via geschriften die verspreid zijn of openlijk tentoon zijn gesteld. Verdachte heeft haar beschuldigingen geplaatst in Twitterberichten, berichten op internetsites, in huis aan huis verkiezingsfolders en door middel van het geven van een interview dat vervolgens op een internetsite is gepubliceerd.
Als geschrift wordt aangemerkt informatie die op duurzame en leesbare wijze is vastgelegd. Ook elektronisch doorgegeven informatie kan een geschrift zijn. Van verspreiden is sprake indien er meerdere exemplaren van het geschrift of de afbeelding in meerdere handen terechtkomen. Indien een smadelijk bericht op internet is geplaatst, is er sprake van het
‘openlijk tentoonstellen’. Op deze wijzen heeft verdachte ‘ruchtbaarheid’ gegeven in de zin van artikel 261 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de boodschap door verdachte werd verspreid, het mogelijk maakte dat deze boodschap door eigenlijk iedereen die dat wilde (en daarmee dus een brede kring van personen) kon worden gelezen.
Ook wanneer er slechts een mededeling is gedaan aan één persoon kan er toch gehandeld zijn met het kennelijk doel om aan het feit ruchtbaarheid te geven. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de mededeling slechts aan één persoon wordt gedaan, omdat verwacht wordt dat deze de aantijging publiek maakt. Gelet hierop voldeed verdachte ook met het geven van het interview (feit 2) aan het vereiste van ‘ruchtbaarheid geven’.
Gezien het voornoemde kunnen de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend worden bewezen. Vervolgens doet zich de vraag voor of de feiten ook strafbaar
zijn.
Uitsluitingen van strafbaarheid
Ingevolge artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht is er geen sprake van strafbaarheid bij ‘handelen tot noodzakelijke verdediging’. Dan moet er voor de dader wel de noodzaak bestaan deze belangen te verdedigen. Ook moet de verdediging van die belangen proportioneel zijn. Daarnaast is het feit niet strafbaar indien verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat het ten laste gelegde waar was en dat het algemeen belang de telastlegging eiste. Hierin ligt de eis besloten dat degene die het bepaalde feit ten laste legt een doel- en middelenafweging maakt: met de beschuldiging moet een redelijk doel zijn gediend en daarnaast moet nagegaan zijn of minder vergaande middelen dat doel kunnen bewerkstelligen. Dus ook hier geldt een proportionaliteitseis.
Jaartallen in berichten en toegang tot website
De verdachte heeft aangevoerd dat verschillende berichten die door haar zijn geplaatst enkel een dag en maand van plaatsing bevatten en geen jaartal. Het hof overweegt hiertoe dat de aangiftes met bijlagen in onderling verband en samenhang gelezen worden en om die reden uitgaat van de jaartallen zoals hierboven genoemd bij de uitwerking van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de opmerking van verdachte dat haar website in de tenlastegelegde periode reeds uit de lucht was, merkt het hof op dat ter terechtzitting in eerste aanleg aan verdachte is voorgehouden dat haar website op dat moment nog actief was. Het hof zal om die reden de opmerking van verdachte niet verder bespreken.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft in de bewezenverklaarde periode zeer ernstige beschuldigingen geuit aan het adres van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Deze beschuldigingen zijn publiekelijk (buiten de gemeenteraadzaal) gedaan, waarbij de meest vergaande beschuldigingen het betichten van misdrijven betreffen. In de berichten werden de misdrijven duidelijk gericht op de personen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en werden de beschuldigingen ook gepresenteerd als ‘vaststaand feit’, terwijl in een enkel geval zelfs door verdachte letterlijk wordt opgemerkt dat zij haar uitlatingen kon doen ómdat het vaststaande c.q. bewezen feiten zouden zijn. Het is verdachte zeer kwalijk te nemen dat zij haar beschuldigingen presenteerde als vaststaande feiten en dit ook keer op keer herhaalde terwijl in het geheel niet is gebleken, dan wel door haar is onderbouwd, dat [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] zich schuldig zouden hebben gemaakt aan één van de door haar genoemde misdrijven.
Verdachte heeft nadat zij de beschuldigingen al diverse malen heeft geuit op 9 juli 2018 aangifte gedaan tegen [benadeelde partij 1] wegens onderzoeksfraude en declaratiefraude en tegen [benadeelde partij 2] wegens bouwgrondfraude. Het Openbaar Ministerie heeft verdachte bij brief van 8 augustus 2018 kenbaar gemaakt dat geen van de onderdelen van haar aangifte leidt tot een vermoeden dat er strafbare feiten zoals door verdachte zijn bedoeld, zijn gepleegd door [benadeelde partij 1] of [benadeelde partij 2] en dat het Openbaar Ministerie geen strafrechtelijk onderzoek zal instellen. Ondanks deze mededeling is verdachte doorgegaan met haar beschuldigingen die zij nog steeds presenteerde als vaststaande feiten. Nadat verdachte een klacht op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering heeft ingediend heeft het Hof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2021 beslist dat het beklag van [verdachte] ongegrond is. Het hof heeft daarin geoordeeld dat een (begin van) bewijs ontbreekt, waardoor het hof de kans gering, zo niet nihil, acht dat een later oordelende strafrechter tot een veroordeling van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ter zake van de door verdachte gestelde feiten zal kunnen komen.
De verdachte heeft onder andere
aangevoerd dat verdachte te goeder trouw heeft kunnen aannemen dat de door haar geuite beschuldigingen waar waren en dat het algemene belang de tenlastelegging eiste. Verdachte zag zich in haar rol als raadslid genoodzaakt onrecht aan de kaak te stellen en zij voelde zich niet gehoord door de gemeenteraad.
De rechtbank is van oordeel dat verdachtes uitlatingen geen bijdrage hebben geleverd aan het publiek debat en ook niet het algemeen belang diende. Het waren - zoals hierboven overwogen - onnodige op de persoon gerichte aanvallen. Hierbij is van belang dat verdachte ook op een andere wijze en op andere momenten haar vermoedens aan de kaak kon stellen. Zo kon verdachte - zoals ook op zitting is besproken - haar klachten binnen de gemeenteraad uiten. Dat de gemeenteraad haar mening vervolgens niet deelde, maakt echter niet dat verdachte zo kon handelen zoals zij gedaan heeft nu er ook daarna nog andere (voor aangevers minder schadelijke) opties open stonden. Verdachte had voor haar uitlatingen voorts mildere of andere bewoordingen kunnen gebruiken om haar doel te bereiken en de rechtbank acht haar uitlatingen dan ook onnodig grievend. Verder is gebleken dat de uitlatingen van verdachte aanhielden terwijl er op dat moment geen sprake was van een actueel debat. Vanwege het schadelijke karakter van haar uitlatingen, die zien op de integriteit van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , had verdachte, hoezeer zij ook bepaalde misstanden wenste aan te kaarten, die beschuldigingen niet op deze wijze mogen uiten. Haar handelen kan dan ook niet als proportioneel worden bestempeld.
Conclusie
Dit betekent dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde als smaadschrift zal worden bewezen
verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van
1 januari 20116 september 2015tot en met 12 november 2019 te [plaats] ,
althans in Nederland,(telkens
)opzettelijk,
de eer en
/ofde goede naam van [benadeelde partij 1] heeft aangerand,
door tenlastelegging van
(telkens
)(een) bepaald(e) feit(en),
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door middel van geschriften
en/of afbeeldingen,verspreid en
/ofopenlijk tentoongesteld
en/of aangeslagen en/of door (een) geschrift(en) waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht,
immers heeft verdachte
( (telkens
)berichten op Twitter ( [twitteraccount verdachte] ) geplaatst, met (onder meer) de inhoud:
- "Zo heeft [naam ] geen woord gewijd/mogen wijden aan de onderzoeksfraude en de declaratiefraude van
[politieke partij 1]fractievoorzitter [benadeelde partij 1] en de illegale verkoop van kostbare bouwgrond voor weinig aan vriendjes door [politieke partij 2] [wethouder] # [plaats] "
(procesdossier, p. 49),
en
/of- "Ook voor raadsleden geldt dat ze strafbaar zijn als ze zonder bewijs mensen beschuldigen van fraude en vriendjespolitiek (corrupt bestuur) [hashtag] # [plaats] Rara waarom kan ik deze beweringen gewoon wel doen? Antwoord: het zijn bewezen feiten, daarom!"
(procesdossier, p. 55),
en
/of- "Onderzoeksfraude, declaratiefraude en bouwfraude in het bestuur van [plaats] . Allemaal bewezen en alleen daarom kan ik daarover publiekelijk melding doen. Anders waren het valse beschuldigingen en dus strafbaar. Zie tweet hieronder en ook onze website."
(procesdossier, p. 56),
en
/of- "Een kassiere die een greep in de kas doet wordt bij de politie aangegeven. Waarom [benadeelde partij 1] niet? http:// [website] "
(procesdossier, p. 174),
en
/of- "Wil je weten hoe corruptie eruit ziet? # [plaats] # [politieke partij 1] # [benadeelde partij 1] # [politieke partij 2] # [benadeelde partij 2] # [politieke partij 3] #burgemeester # [burgermeester] "
(procesdossier, p. 176),
en
/of- "Heel concreet gaat t over [politieke partij 4] [raadslid 1] [politieke partij 3] [raadslid 2] allebei juristen die óók de declaratiefraude van [benadeelde partij 1] steunen en de illegale grondverkoop door [wethouder] Dus: wat heb je aan goed opgeleid mensen in de gemeenteraad? Helemaal Niets."
(procesdossier, p. 356),en
/of- "De grootste en meest kwalijke fout van [politieke partij 5] is dat ze een lokale partij zijn. In [plaats] wordt de declaratiefraude van fractievoorzitter
[politieke partij 1][benadeelde partij 1] niet onderzocht maar juist afgedekt door de [politieke partij 3] [burgermeester] #zittendemacht"
(aanvullend procesdossier, p. 88),
en
/of (telkens
)berichten op een of meerdere internetsites geplaatst (waaronder op [website] en/of [website] ), met (onder meer) de inhoud:
- "Fractievoorzitter
[politieke partij 1], [benadeelde partij 1] . betaalde zijn privéfactuur met geld van de gemeenschap. Een stevige integriteitschending. [raadsgriffier] heeft voor hem het geld (€ 491.40) van de rekening van de afdeling Griffie afgeschreven. Topje van de ijsberg?"
(procesdossier, p. 7),
en
/of- " [benadeelde partij 1] pleegt als voorzitter van onderzoekscommissie onderzoeksfraude met betaling van €4200.- gemeenschapsgeld."
(procesdossier, p. 8),
en
/of- "De [burgermeester] , is al op 11 november door [politieke partij 7] op de hoogte gesteld maar hij heeft tot op heden niets van zich laten horen. Terwijl hij naar de politie zou moeten stappen om aangifte te doen van verduistering in dienstbetrekking een misdrijf dat ernstiger is dan 'gewone' verduistering. Als een kassiere een greep doet in de kassa van de supermarkt waar ze voor werkt en het geld in haar privétasje stopt dan is zij strafbaar vanwege het plegen van verduistering in dienstbetrekking. Waarom [benadeelde partij 1] niet?"
(procesdossier, p 141),
en
/of- "Aanleiding voor het opzeggen van het vertrouwen was dat ons was gebleken dat u misbruik heeft gemaakt van alle drie sleutelposities om niet alleen het democratisch systeem van [plaats] buiten werking te stellen wanneer dat het college uitkomt maar ook omdat u een heel urgent integriteitonderzoek heeft gesaboteerd."
(procesdossier, p. 158),
en
/of- Open brief aan [benadeelde partij 1] : "Recent is gebleken dat u niet schroomt om een urgent integriteitonderzoek te saboteren door vergaande misleiding van de Raad, knoeien met informatie en verzwijgen van informatie als waarnemend voorzitter van het presidium heeft u de Raad opzettelijk voorgelogen en verkeerd voorgelicht en als voorzitter van de onderzoekscommissie heeft u het onderzoek gesaboteerd door listige kunstgrepen, een samenweefsel van verdichtsels, manipulatie en leugens"
(procesdossier, p. 158),
en
/of- "Voor [politieke partij 7] en [politieke partij 6] is de maat vol. Ze zeggen hun vertrouwen op in de waarnemend voorzitter van het presidium de heer [benadeelde partij 1] . De fractievoorzitter van de
[politieke partij 1]is behalve ex- wethouder ook plaatsvervangend voorzitter van de Raad. Hij misbruikt zijn sleutelposities om de Raad onjuist te informeren en te misleiden en ongeldige stemmen door te drukken als dat het college goed uitkomt"
(procesdossier, p. 224),
en
/of (telkens
)verkiezingsfolders in de gemeente [plaats] (huis aan huis) verspreid, onder andere met de inhoud:
- "is aan de het licht gekomen en bewezen dat kostbaar [plaats] grond illegaal en stiekem en voor
vriendenprijsjesis verkocht door de [politieke partij 2] wethouder . En dat er onderzoeksfraude en declaratiefraude is gepleegd door de fractievoorzitter van de [politieke partij 1] . En dat met goedvinden van 32 van de 33 raadsleden en de Burgemeester.?"
(procesdossier, p. 18);
2.
zij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 12 november 2017 tot en met 15 november 2019 te [plaats] ,
althans in Nederland,(telkens
)opzettelijk,
de eer en
/ofde goede naam van [benadeelde partij 2] heeft aangerand,
door tenlastelegging van
(telkens
)(een) bepaald(e) feit(en),
met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven,
door middel van geschriften
en/of afbeeldingen,verspreid en
/ofopenlijk tentoongesteld
en/of aangeslagen en/of door (een) geschrift(en) waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht,
immers heeft verdachte
(telkens
) (een
)bericht
(en)op een of meerdere internetsites geplaatst (waaronder op [website] ), met (onder meer) de inhoud:
- “Onlangs heb ik, na maanden onderzoek, ook kunnen bewijzen dat [plaats] bouwgrond stiekem, ondergronds en met verlies door de [politieke partij 2] [wethouder] wordt verkocht aan hem welgevallige? bevriende? projectontwikkelaars. Zeg maar gerust dat dit het topje van de corruptie-ijsberg is.”
(procesdossier, p. 8),
en
/of (telkens
)berichten op Twitter ( [twitteraccount verdachte] ) geplaatst, met (onder meer) de inhoud:
- “Zo heeft [naam ] geen woord gewijd/mogen wijden aan de onderzoeksfraude en de declaratiefraude van
[politieke partij 1]fractievoorzitter [benadeelde partij 1] en de illegale verkoop van kostbare bouwgrond voor weinig aan vriendjes door [politieke partij 2] [wethouder] # [plaats] ”
(procesdossier, p. 49),
en
/of- “Ook voor raadsleden geldt dat ze strafbaar zijn als ze zonder bewijs mensen beschuldigen van fraude en vriendjespolitiek (corrupt bestuur) [hashtag] # [plaats] Rara waarom kan ik deze beweringen gewoon wel doen? Antwoord: het zijn bewezen feiten, daarom!”
(procesdossier, p. 55),
en
/of- “Onderzoeksfraude, declaratiefraude en bouwfraude in het bestuur van [plaats] . Allemaal bewezen en alleen daarom kan ik daarover publiekelijk melding doen. Anders waren het valse beschuldigingen en dus strafbaar. Zie tweet hieronder en ook onze website.”
(procesdossier, p. 56),
en
/of- “Wil je weten hoe corruptie eruit ziet? # [plaats] # [politieke partij 1] # [benadeelde partij 1] # [politieke partij 2] # [benadeelde partij 2] # [politieke partij 3] #burgemeester # [burgermeester] ”
(procesdossier, p. 176),en
/of- " [politieke partij 3] [staatssecretaris] treedt af vanwege verdoezelde misdaadcijfers. In [plaats] blijft [politieke partij 2] [wethouder] rustig zitten terwijl hij al 2 X betrapt is op stiekeme handjeklap grondverkoop aan bedrijven. Betrapte deals overstijgen al de waarde van 1 miljoen Euro, laat staan !“
(aanvullend procesdossier, p. 96),
en
/ofeen interview gegeven en daarin onder andere gezegd:
- “Onlangs hebben we de declaratiefraude door dezelfde [politieke partij 1] -fractievoorzitter bewezen evenals de illegale en stiekeme verkoop van kostbare [plaats] bouwgrond tegen vriendenprijsjes door de [politieke partij 2] - wethouder aan een door hem uitverkoren projectontwikkelaar. Dat zijn nog slechts de zaken die zijn komen bovendrijven.” (terwijl het interview vervolgens is gepubliceerd op de internetsite van [website] )
(procesdossier p. 52).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens: smaadschrift, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd, te weten: een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door twintig dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarde: “het binnen een maand na het onherroepelijk worden van het vonnis dient verdachte haar Twitteraccount evenals haar websites en andere openbare voor haar toegankelijke digitale media, waarin zij smadelijke mededelingen doet over [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] te schonen en/of doen schonen en geschoond te (doen) houden van deze mededelingen”. Daarnaast dient aan verdachte een geldboete tot een bedrag van € 1.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twintig dagen hechtenis, te worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft subsidiair geen standpunt naar voren gebracht ten aanzien van de strafmaat of strafmodaliteit. De verdachte heeft geen persoonlijke omstandigheden kenbaar willen maken aan het hof en evenmin vragen willen beantwoorden over haar draagkracht.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich gedurende een aantal jaren schuldig gemaakt aan het plegen van smaadschrift ten aanzien van de aangevers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . Door het al dan niet tijdens verkiezingstijd plaatsen van Twitterberichten, berichten op internetsites, het verspreiden van huis aan huis verkiezingsfolders en het geven van een interview met daarin smadelijke teksten heeft verdachte aangevers ernstig in hun eer en goede naam aangetast. Publicaties op het internet zijn tegenwoordig door veel mensen gemakkelijk te raadplegen en te gebruiken. Uitspraken op het internet kunnen dan ook langdurig verstrekkende gevolgen hebben voor de aangevers. Met het plegen van de feiten heeft verdachte getoond geen respect te hebben voor andermans integriteit en goede naam.
Verdachte voerde in haar optiek een gerechtvaardigde strijd, maar zij heeft zich van een niet gerechtvaardigd middel bediend. Daarbij is verdachte ter terechtzitting in hoger beroep volhardend gebleven in haar gedrag in de richting van de ter terechtzitting aanwezige aangevers. Verdachte gaf er derhalve blijk van de strijd met de aangevers nog niet te kunnen laten rusten, nu zij het nog steeds als haar taak ziet om de in haar ogen voortgaande misstanden aan de kaak te stellen bij een groter publiek. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep niet alleen in de beschuldigingen richting aangevers volhard, maar ook verschillende andere functionarissen en beroepsdragers beschuldigd van strafbare feiten en andere onethische gedragingen. Verdachte heeft op geen enkel moment laten blijken enig inzicht te hebben in de strafwaardigheid van haar handelen, en gaat er opmerkelijk genoeg – na een veroordeling in onderhavige zaak door de rechtbank – in hoger beroep verder mee door.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 10 juli 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
Het hof houdt verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit het dossier. Verdachte heeft weinig over haar privéleven kenbaar willen maken en in eerste aanleg ook geen medewerking willen verlenen aan het opmaken van een reclasseringsrapport.
Wat betreft het tijdsverloop heeft te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Verdachte heeft op 18 oktober 2021 hoger beroep ingesteld en dit arrest is van 29 augustus 2025. Daarmee is in hoger beroep geen sprake van een afronding van de behandeling binnen twee jaren en is er een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 22 maanden. Deze aanzienlijke overschrijding is mede te wijten aan de omstandigheid dat verdachte meermaals het contact heeft verbroken met haar advocaten. Zo is de behandeling in hoger beroep van 14 september 2022 gewijzigd in een regiezitting, onder meer met als doel om de verdachte in de gelegenheid te stellen om een nieuwe advocaat te zoeken. Voorts heeft er nog enig onderzoek plaatsgevonden in hoger beroep, te weten het horen van twee getuigen bij het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Op grond van het voorgaande, is het hof van oordeel dat de redelijke termijn in de fase van hoger beroep weliswaar aanzienlijk is overschreden, maar dat gelet op de hoogte en aard van de hierna te vermelden op te leggen straffen wordt volstaan met de enkele vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
Gelet op het kwalijke langdurige – voortdurende - smadelijke gedrag van verdachte in combinatie met het gebrek aan inzicht van de strafwaardigheid hiervan, ziet het hof reden om een hogere straf op te leggen dan gevorderd door de advocaat-generaal. Het hof zal verdachte veroordelen tot een geheel voorwaardelijke taakstraf voor de duur van zestig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door dertig dagen hechtenis, met een proeftijd van drie jaren, alsmede tot een geldboete tot een bedrag van € 1.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Met de oplegging van de voorwaardelijke taakstraf beoogt het hof enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking te brengen en anderzijds verdachte ervan te doordringen en weerhouden zich - wederom – schuldig te maken aan strafbare feiten. Gelet op de volhardende houding van verdachte in hoger beroep acht het hof het passend en geboden om zowel een hogere voorwaardelijke taakstraf op te leggen als een langere proeftijd te verbinden aan deze voorwaardelijke straf, dan gevorderd door de advocaat-generaal. Het hof zal - overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - als bijzondere voorwaarde aan verdachte opleggen om binnen een maand na het onherroepelijk worden van dit arrest, haar Twitteraccount evenals haar websites en andere openbare voor haar toegankelijke digitale media, waarin zij smadelijke mededelingen doet over [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] te schonen en/of te doen schonen en geschoond te (doen) houden van deze mededelingen. Het hof geeft het Openbaar Ministerie opdracht om hierop toezicht te houden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Op het voegingsformulier is geen schadebedrag ingevuld en ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de benadeelde partij verklaard dat er geen aanvullende vordering zou volgen. De benadeelde partij is in het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij een schadevergoeding heeft gevorderd, maar daarbij geen bedrag heeft vermeld. Het hof zal de benadeelde partij om die reden - overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal - niet-ontvankelijk verklaren.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces oorspronkelijk gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.278,95, waarvan € 1.528,95 aan materiële schade en € 750,00 aan immateriële schade. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft mr. A.R. van Roo, de toenmalige advocaat van de benadeelde partij, te kennen gegeven dat het gevorderde materiële schadebedrag werd ingetrokken, zodat alleen de gevorderde immateriële schade hierna nog aan de orde was. De vordering is in het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00, bestaande uit immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het gevorderde bedrag aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de beslissing van de rechtbank te bevestigen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet dient te worden toegewezen, en heeft hierbij gewezen op een ander incident dat in de relatie tussen de benadeelde partij en verdachte is voorgevallen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Op grond van artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade onder andere als de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad. Vaststaat dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezenverklaarde in zijn eer en goede naam is geschaad. De gevorderde immateriële schade komt om die reden voor vergoeding in aanmerking. Hierbij wijst het hof ten overvloede op het gegeven dat de smadelijke berichten door verdachte op het internet zijn geplaatst en de hoeveelheid berichten aldus een potentieel groot bereik hebben. Het hof zal daarom gebruik maken van de bevoegdheid om de omvang van de schade naar billijkheid vast te stellen, waarbij rekening wordt gehouden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen worden toegekend. Het hof stelt de schade vast op een bedrag van € 750,00. Het hof zal de vordering derhalve tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 12 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36f, 57 en 261 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de door de rechtbank gegeven partiële vrijspraken van het onder 1 tenlastegelegde onder de gedachtestreepjes 1, 2 en 3 van de inleidende dagvaarding.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in hoger beroep aan de orde, en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging ter zake van het onder 1 tenlastegelegde voor de periode 6 januari 2011 tot 6 september 2015.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte:

- binnen een maand na het onherroepelijk worden van het arrest haar Twitteraccount evenals haar websites en andere openbare voor haar toegankelijke digitale media, waarin zij smadelijke mededelingen doet over [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] dient te schonen en/of doen schonen en geschoond te (doen) houden van deze mededelingen, waarbij het toezicht hierop aan het Openbaar Ministerie wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 12 november 2019.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. M.J.A. Plaisier en mr. G.J. Hanssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.S. Janssen, griffier,
en op 29 augustus 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

2.Wanneer hierna wordt verwezen naar pagina’s zijn dit pagina’s uit het politiedossier van Eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2018192405 Z, afgesloten op 5 juli 2018 (aantal doorgenummerde digitale bladzijden: 381), nader te noemen: het politiedossier. Dan wel pagina’s uit het politiedossier van Eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2018192405 Z, afgesloten op 19 december 2019 (aantal doorgenummerde bladzijden: 109), nader te noemen: het aanvullend procesdossier. Tenzij anders vermeld.
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , d.d. 28 september 2021.
4.Het proces-verbaal van aangifte van 6 december 2017, pagina 4 van het politiedossier.
5.Het proces-verbaal van aangifte van 6 december 2017, pagina 5 van het politiedossier.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 31 januari 2018, pagina 6 van het politiedossier.
7.Het proces-verbaal van aangifte van 4 april 2018, pagina 40 van het politiedossier.
8.Het proces-verbaal van aangifte van 4 april 2018, pagina 41 van het politiedossier.
9.Een geschrift, te weten een afschrift van een twitterbericht van 28 februari 2018, pagina 50 van het politiedossier.
10.Een geschrift, te weten een afschrift van een twitterbericht van 14 maart 2018, pagina 56 van het politiedossier.
11.Een geschrift, te weten een afschrift van een twitterbericht van 15 maart 2018, pagina 57 van het politiedossier.
12.Een geschrift, te weten een afschrift van een twitterbericht van 1 december 2017, pagina 174 van het politiedossier.
13.Een geschrift, te weten een afschrift van een twitterbericht van 12 november 2017, pagina 176 van het politiedossier.
14.Een geschrift, te weten een afschrift van een twitterbericht van 9 januari 2018, pagina 356 van het politiedossier.
15.Een geschrift, te weten een afschrift van een twitterbericht van 3 oktober 2019, pagina 88 van het aanvullend procesdossier.
16.Een geschrift, te weten een afschrift van een twitterbericht van 21 mei 2019, pagina 96 van het aanvullend procesdossier.
17.Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite [website] ,
18.Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite [website] , pagina 8 van het politiedossier.
19.Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite [website] ,
20.Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite [website] ,
21.Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite [website] ,
22.Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite [website] ,
23.Een geschrift, te weten een kopie van een huis aan huis verkiezingsfolder in de Gemeente [plaats] , pagina 18 van het politiedossier.
24.Een geschrift, te weten een afschrift van een bericht geplaatst op de internetsite [website] ,
25.Een geschrift, te weten een afdruk van een interview op papier dat is gepubliceerd op de internetsite van [website] , pagina 52 van het politiedossier.