ECLI:NL:GHARL:2025:4787

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
1 augustus 2025
Zaaknummer
200.342.238/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van curator tot vernietiging van betalingen door vennootschap voor faillissement

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of betalingen die Durisol Raalte B.V. enkele maanden voor haar faillissement aan Mevriet Vastgoed B.V. heeft gedaan, door de curator kunnen worden vernietigd. De curator vorderde betaling van een bedrag dat door Rabobank aan Durisol was betaald en vervolgens door Durisol aan Mevriet Vastgoed was overgemaakt. De rechtbank had deze vorderingen afgewezen, waarna de curator in hoger beroep ging. Het hof oordeelde dat de betalingen niet onverplicht waren verricht, omdat Durisol een schuld aan Rabobank had die met de betalingen werd voldaan. Het hof concludeerde dat er geen sprake was van benadeling van andere schuldeisers, omdat de betalingen juist een opeisbare schuld voldeden. De curator kon niet aantonen dat er sprake was van samenspanning of onrechtmatig handelen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de curator tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.342.238/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 300605
arrest van 8 juli 2025
in de zaak van
[appellant] ,handelend in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van
Durisol Raalte B.V.,
die kantoor houdt in Zwolle,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna:
de curator en Durasol,
advocaat: mr. S.J. Pennings te Zwolle,
tegen

1.Mevriet Vastgoed B.V.,

die is gevestigd in Raalte,
2. Mevriet B.V.,
die is gevestigd in Raalte,
3. B2R Managemant B.V.,
die is gevestigd in Rotterdam,

4. [geïntimeerde4] Houdstermaatschappij B.V.,

Die is gevestigd in Rotterdam,

5. [geïntimeerde5] ,

Die woont in [woonplaats1] ,

6. [geïntimeerde6] ,

Die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna samen:
Mevriet c.s.en ieder afzonderlijk
Mevriet Vastgoed, Mevriet, B2R, [geïntimeerde4] , [geïntimeerde5] en [geïntimeerde6] ,
advocaat: mr. J.M. Eringa te Enschede.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Partijen hebben in hoger beroep memories van grieven en antwoord genomen. Daarna heeft op 20 mei 2025 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Hiervan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Ten slotte hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of boekingen die Durisol enkele maanden voor haar faillissement op de rekening van een van haar groepsvennootschappen heeft gedaan door de curator kunnen worden vernietigd, of dat de curator althans een schadevordering op Mevriet c.s. heeft die op deze betalingen is gebaseerd. Dat geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
[geïntimeerde6] en [geïntimeerde5] zijn bestuurders en enig aandeelhouders van respectievelijk B2R en [geïntimeerde4] . Deze vennootschappen zijn of waren op hun beurt bestuurders en aandeelhouders van Mevriet, Mevriet Vastgoed en (voorheen) van Durisol.
2.3
Rabobank Salland U.A. heeft op enig moment een kredietfaciliteit met een maximale debetstand van € 350.000.00 aan Durisol verleend. Tot zekerheid van betaling van onder meer deze vordering is op 26 juli 2016 een recht van hypotheek gevestigd met als onderpand het bedrijfsterrein met opstallen van Mevriet Vastgoed B.V.
2.4
Op 11 januari 2022 hebben onder meer Durisol en Mevriet Vastgoed de roerende en onroerende activa van hun ondernemingen verkocht. Daaronder vielen met name de met hypotheek bezwaarde bedrijfsterreinen en opstallen van Mevriet Vastgoed. Op dat moment beliep de debetstand van de rekening van Durisol € 56.837,93. Rabobank wilde dat bedrag na royement van de hypotheek op 1 februari 2022 aan Durisol overmaken en het restant aan Mevriet Vastgoed, maar maakte het gehele surplus van € 349.981.74 aan Durisol over (€ 350.000, verminderd met € 18,26 aan rente). [naam1] van Rabo heeft hierover het volgende geschreven: “Dit bedrag had Rabobank moet[en] doen toekomen aan Mevriet: zij was immers eigenaar, hypotheekgever en daardoor rechthebbende op de koopsom nadat de schuld van Durisol aan Rabobank was voldaan”.
2.5
Enkele dagen later, Op 4 februari 2022, boekte Durisol € 275.000 op de rekening van Mevriet Vastgoed, en op 9 februari 2022 volgde een laatste overboeking van € 18.143,81 – steeds met de vermelding "Surplus afgelost bankkrediet Rabobank". In totaal heeft Durisol dus binnen ongeveer een week tijd aan Mevriet Vastgoed een bedrag betaald dat gelijk is aan het onverschuldigd aan haarzelf door Rabo betaalde en voor Mevriet Vastgoed bestemde bedrag. De laatste betaling is gedaan na overleg met Rabo, die geen bezwaar maakte tegen deze ‘rechtstreekse overboekingen’. Rabo heeft ook achteraf ingestemd met het standpunt van Durisol dat met de betalingen haar vordering uit onverschuldigde betaling op Durisol was afgelost. Enkele dagen na de laatste betaling heeft Rabo namelijk aan [geïntimeerde5] geschreven dat het klopt dat door verwerking van het royement het creditsaldo op de zakelijke rekening van Durisol aan Mevriet Vastgoed toebehoorde, en dat de overboekingen correct waren verwerkt.
2.6
Op 14 april 2022 heeft Durisol besloten eigen aangifte van faillissement te doen. Het faillissement is daarna op 2 mei 2022 uitgesproken.
2.7
De curator vordert nu van alle gedaagden (hoofdelijk) betaling van het door Rabo aan Durisol betaalde, en door die vennootschap aan Mevriet Vastgoed doorbetaalde bedrag van € 293.143,81, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat alsnog toewijzing volgt.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat de bestreden beslissing in stand blijft. Dat wordt hierna uitgelegd. De bezwaren (grieven) zullen daarbij thematisch worden behandeld.
Is sprake van een onverplichte betaling aan Mevriet Vastgoed als bedoeld in artikel 42 Fw of van een onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW)?
3.2
Artikel 42 Fw biedt de curator de mogelijkheid rechtshandelingen te vernietigen als de gefailleerde schuldenaar die onverplicht heeft verricht, en de schuldenaar bij het verrichten van de rechtshandeling had moeten weten of behoren te weten dat benadeling van schuldeisers daarvan het gevolg zou zijn. De curator beroept zich op deze bepaling: Durisol had wel een schuld uit onverschuldigde betaling aan Rabo, maar was niet verplicht aan Mevriet Vastgoed te betalen. De overboekingen werden gedaan om het geld uit het vermogen van Durisol te trekken (‘veilig te stellen’), teneinde te voorkomen dat een schuldeiser er beslag op zou leggen. Deze betalingen aan Mevriet Vastgoed waren onverschuldigd, en Durisol had moeten weten dat haar schuldeisers daardoor werden benadeeld.
3.3
Voor zover de curator doelt op benadeling van schuldeisers die door de transacties in hun beslagmogelijkheden werden gefrustreerd, is dat onterecht. Als de transacties niet hadden plaatsgehad en wel beslag was gelegd, dan zou dat beslag door het faillissement immers vervallen en zouden deze schuldeisers zich ook in de rij bij de andere schuldeisers moeten voegen. Het is bovendien niet de taak van de curator de belangen van een individuele schuldeiser te vertegenwoordigen, maar die van de gezamenlijke failissementscrediteuren.
3.4
Voor zover wordt gedoeld op de frustratie van de belangen van die gezamenlijke faillissementscrediteuren, volgt het hof de curator evenmin. Rabo had immers ten belope van de door Durisol verrichte betalingen een direct opeisbare vordering uit onverschuldigde betaling op Durisol. Daarnaast had Mevriet Vastgoed voor datzelfde bedrag een vordering op Rabo. Dat was duidelijk voor de indirecte bestuurders van beide vennootschappen. Hun lezing van de gang van zaken is, dat zij de fout van Rabo hebben willen rechtzetten door het surplus naar de rechthebbende partij over te hevelen [1] . Die uitleg komt het hof aannemelijk voor, omdat deze in overeenstemming is met de omschrijving die bij de betalingen is gegeven (‘Surplus afgelost bankkrediet Rabobank’) en het overleg met Rabo dat aan de laatste tranche is voorafgegaan. Zo beschouwd, heeft Durisol gekozen voor een praktische oplossing van het door Rabo gecreëerde probleem: het gelijktijdig wegstrepen van twee vorderingen. Juridisch moet dat worden uitgelegd als de gelijktijdige betaling van de schuld van Rabo aan Mevriet Vastgoed en (vooral) voldoening van de even grote eigen, opeisbare schuld van Durisol aan Rabo. Hoewel Rabo hier ten tijde van de eerste betalingen van in totaal € 250.000 nog niet mee had ingestemd, heeft de bank de betaling van de schuld van Durisol aan haar wel meteen bekrachtigd. Dat blijkt uit het op 9 februari gevoerde overleg, de mededeling dat met deze gang van zaken de overboekingen correct waren verwerkt en het feit dat Rabo nadien geen verificatievordering in het faillissement van Durisol heeft ingediend. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat Mevriet Vastgoed nog pretendeert voor het genoemde bedrag een vordering op Rabo te hebben.
3.5
Durisol heeft de betalingen dus niet onverplicht verricht. Aan die conclusie staat niet in de weg dat de adviseur van Mevriet c.s., Bredewoud, heeft opgemerkt dat het ontstane surplus op deze manier bij Mevriet vastgoed werd ‘veiliggesteld’ om te voorkomen dat het door beslaglegging niet mogelijk zou zijn de voorgenomen correctie van de door Rabo gemaakte fout uit te voeren. Met die formulering kan in de door Mevriet c.s. gegeven lezing immers slechts zijn bedoeld dat de voorgenomen oplossing niet door beslaglegging kon worden gefrustreerd – en niet dat Durisol onverplicht een betaling aan haar zustervennootschap deed. Voor dat laatste biedt het dossier (in weerwil van al het voorgaande) ook geen enkel aanknopingspunt.
3.6
Een en ander betekent dat het standpunt dat Durisol zonder rechtsgrond (lees ook: onverschuldigd) aan Mevriet Vastgoed heeft betaald, geen steun vindt in de feiten of in wat verder is aangevoerd: de curator heeft geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die – indien ze vast zouden komen te staan – tot een andere conclusie zouden kunnen leiden. Voor bewijsvoering ziet het hof om die reden geen ruimte.
Is sprake van samenspanning (artikel 47 Fw) of onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW?
3.7
Op grond van artikel 47 Fw kan de voldoening door de schuldenaar aan een opeisbare schuld onder meer worden vernietigd wanneer wordt aangetoond dat de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser dat ten doel had de schuldeiser door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen [2] . De vraag of van benadeling sprake is, moet worden beantwoord door de hypothetische situatie waarin de schuldeisers zouden hebben verkeerd zonder de gewraakte rechtshandeling te vergelijken met de situatie waarin zij feitelijk verkeren als die handeling onaangetast blijft [3] . De enkele omstandigheid dat bij beide partijen wetenschap bestond van benadeling van overige schuldeisers is in dit laatste geval niet voldoende [4] . Aan de gestelde voorwaarden is alleen in geval van samenspanning voldaan.
3.8
De curator doet een beroep op deze regeling voor het geval het hof van oordeel zou zijn dat met de betalingen de vordering van Rabo op Mevriet Vastgoed is voldaan. Hij gaat daarbij uit van samenspanning tussen Durisol en Mevriet Vastgoed, en voert aan dat (1) alle activiteiten van Durisol ten tijde van de betalingen al waren gestaakt en de activa waren verkocht, (2) de verkoopopbrengst niet volstond voor de betaling van alle crediteuren (de voorlopig erkende crediteurenlast beloopt € 2.52,452,08, bij een boedelsaldo van € 15.241,22), (3) het faillissement voorzienbaar was en (4) Durisol deze betalingen heeft verricht om te voorkomen dat beslag zou worden gelegd op de tegoeden die door de onverschuldigde betaling waren ontstaan.
3.9
Het hof kan niet de conclusie trekken dat onder de door de curator aangevoerde omstandigheden is voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten voor paulianeuze samenspanning. Mevriet Vastgoed was immers geen schuldeiser van Durisol. Dat was Rabo. Daarop strandt het betoog van de curator al. Bovendien is op geen enkele manier onderbouwd dat het de bedoeling van Durisol was om Mevriet Vastgoed met de betalingen te begunstigen ten opzichte van de schuldeisers van Durisol. Zowel de bedoeling als het gevolg van de betalingen was immers slechts dat een opeisbare vordering van een van die schuldeisers erdoor werd voldaan, en onder de geschetste omstandigheden stond het Durisol vrij om die schuld af te lossen. Het hof wijst er wat dat aangaat op dat zelfs een onmiskenbaar onverschuldigde betaling
nafaillissement in beginsel moet worden gerestorneerd [5] .
3.1
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, kan er evenmin van worden uitgegaan dat Mevriet c.s. onrechtmatig hebben gehandeld, zoals de curator ook nog heeft aangevoerd.
De conclusie
3.11
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat de curator in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [6]

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 3 april 2024;
veroordeelt de curator tot betaling van de volgende proceskosten van Mevriet c.s.:
€ 6.561 aan procedurele kosten
€ 8.856 aan salaris van de advocaat van Mevriet c.s. (2 procespunten x appeltarief VI)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door M.W. Zandbergen, R.E. Weening en A.L. Goederee,
en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.

Voetnoten

1.Zie voor een enigszins vergelijkbare casus Hof Arnhem, ECLI:NL:GHLEE:2007:BB3627.
2.HR 24 maart 1995, NJ 1995, 628 m.nt. PvS (Gispen q.q./IFN).
3.HR Boendermaker c.s./Schopman (HR 23 december 1949, NJ 1950, 262) en HR Diepstraten/Gilhuis q.q. (HR 19 oktober 2001, NJ 2001, 654; JOR 2001/269.
4.Zie HR 20 november 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2784 NJ 1999/611 (Verkerk Varkenshandel/Tiethoff q.q.)
5.ECLI:NL:HR:1997:ZC2419 (Ontvanger/Hamm)
6.HR 10 juni 2022, ECLI: NL:HR:2022:853.