In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 juli 2025 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige]. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 6 januari 2026, een beslissing waar de vader, verzoeker in hoger beroep, het niet mee eens was. De vader had de kinderrechter verzocht om de beslissing ongedaan te maken, maar het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [de minderjarige] is geboren in 2014 en woont sinds het uiteengaan van de ouders in 2018 bij de vader. De ondertoezichtstelling is in 2022 ingesteld en sindsdien meerdere keren verlengd. De vader heeft herhaaldelijk geweigerd om mee te werken met de gecertificeerde instelling (GI) en heeft de hulpverlening buiten de deur gehouden, wat heeft geleid tot zorgen over de ontwikkeling en veiligheid van [de minderjarige]. De moeder heeft zich teruggetrokken uit het leven van [de minderjarige] en heeft de omgang stopgezet.
Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat de vader niet in het belang van het kind handelt. De GI heeft geprobeerd om de ondertoezichtstelling uit te voeren, maar de vader heeft geen medewerking verleend. Het hof concludeert dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] en dat er geen aanleiding is om deze in duur te bekorten. De beslissing van de kinderrechter is bekrachtigd en het meer of anders verzochte is afgewezen.