ECLI:NL:GHARL:2025:4609

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
200.352.517/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ouderschap en gezag na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen van een gescheiden stel. De vader, die niet de biologische vader is van de oudste minderjarige, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland van 20 december 2024, waarin het gezamenlijk gezag over de kinderen werd beëindigd en de moeder het alleenrecht op het gezag kreeg. De vader verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, omdat hij meent dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de noodzakelijke hulp niet door de ouders wordt geaccepteerd. Het hof heeft vastgesteld dat er jarenlang een schadelijke dynamiek tussen de ouders heeft bestaan, met huiselijk geweld en conflicten die de kinderen hebben beschadigd. Het hof oordeelt dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek, ondanks dat hij geen gezag heeft, en dat de kinderen onder toezicht moeten worden gesteld. De ouders moeten zich begeleidbaar opstellen en de adviezen van de jeugdbeschermer opvolgen. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter vernietigd en de kinderen onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Gelderland, locatie Ede, voor de duur van twaalf maanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.517
(zaaknummer rechtbank Gelderland 444086)
beschikking van 24 juli 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.G.A.C. Scheper,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 20 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 maart 2025;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr Ter Avest met productie(s) van 16 april 2025.
2.2
De minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in de gelegenheid gesteld hun mening over hun situatie kenbaar te maken, maar hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling in deze procedure en de procedure over het gezag en de omgang heeft op 18 juni 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 19 juni 2024 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te [plaats1] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [plaats2] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2019 te [plaats3] ,
over wie zij tot de bestreden beschikking gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenden.
De vader is niet de biologische vader van [de minderjarige1] .
3.3
De vader en de moeder hebben beiden kinderen uit eerdere relaties. De vader heeft nog drie oudere kinderen. Twee meerderjarige kinderen van 25 en bijna 23 jaar en nog een minderjarige zoon [de minderjarige4] , hij is 14 jaar. De moeder heeft nog een zoon [de minderjarige5] , hij is 17 jaar.
3.4
Bij beschikking van 8 juni 2023 van de rechtbank Gelderland zijn de kinderen van partijen voorlopig toevertrouwd aan de moeder en heeft de moeder het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de op het perceel aanwezige (bij)gebouwen gekregen. Er is een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen van partijen een weekend per veertien dagen van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven en er is een regeling voor de vakanties en feestdagen vastgesteld. De ouders zijn via het Uniform hulpaanbod verwezen naar hulpverlening.
3.5
In voormelde tussenbeschikking van 19 juni 2024 is niet alleen de echtscheiding uitgesproken, maar is – voor zover in deze procedure van belang – ook een onderzoek door de raad gelast en bepaald dat de kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Er is verder een voorlopige zorgregeling met de vader vastgesteld. Bepaald is dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] om het weekend (in het weekend dat [de minderjarige4] ook bij de vader is) van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de vader verblijven en ook is een vakantieregeling vastgesteld. [de minderjarige1] mag aansluiten bij deze regeling als zij dat zelf wil.
3.6
De raad heeft het onderzoek uitgebreid naar een beschermingsonderzoek en op 19 november 2024 een rapport uitgebracht. De raad heeft op 20 november 2024 een verzoek tot ondertoezichtstelling van de kinderen van partijen bij de rechtbank ingediend.
3.7
Bij beschikking van 20 december 2024 van de rechtbank Gelderland is het gezamenlijk gezag van partijen over hun kinderen beëindigd en bepaald dat de moeder voortaan het gezag alleen over hen uitoefent. Daarnaast is de zorgregeling gewijzigd en bepaald dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader verblijven, waarbij [de minderjarige1] mag aansluiten als zij zelf wil.
De vader is het hiermee niet eens en heeft tegen deze beschikking ook hoger beroep ingesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de raad om de kinderen van partijen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (verder ook: de GI) afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met de afwijzing van dit verzoek en komt daarom in hoger beroep.
De vader verzoekt het hof (uitvoerbaar bij voorraad) de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderen alsnog onder toezicht te stellen van de gezinsvoogdijinstelling voor de duur van een jaar.
4.4
De moeder voert verweer en vraagt het hof het verzoek van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

Juridische kader ondertoezichtstelling
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ontvankelijkheid
5.2
Artikel 1:255, tweede lid, BW bepaalt dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen op verzoek van de raad of het openbaar ministerie. Tevens zijn een ouder en degene die niet de ouder is en de minderjarige als behorende tot zijn gezin verzorgt en opvoedt bevoegd tot het doen van een verzoek indien de raad niet tot indiening van het verzoek overgaat.
5.3
De raad heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking en heeft in zoverre, in elk geval aanvankelijk, zijn verzoek niet gehandhaafd. De vader heeft in eerste aanleg niet zelf een verzoek tot ondertoezichtstelling van de drie kinderen van partijen gedaan. De vraag is of de vader voor het eerst in hoger beroep om de ondertoezichtstelling van de drie kinderen van partijen kan verzoeken, mede gelet op de inhoud van artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.4
De vader stelt dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek. In de hogere rechtspraak is eerder geoordeeld dat het voor een ouder mogelijk is om in hoger beroep te komen van een afwijzing van een door de raad ingediend verzoek tot ondertoezichtstelling. Dit is een uitzondering op de hoofdregel in artikel 362 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Uit jurisprudentie volgt dat een redelijke uitleg van de in art. 1:255 lid 2 BW neergelegde ‘rangregeling’ meebrengt dat de vader bevoegd is om het verzoek over te nemen. Ook in de situatie dat hij geen gezag heeft.
De vader wijst er verder op dat eerder door het hof is geoordeeld dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven er ook aanspraak op kan maken dat hij in voldoende mate betrokken wordt in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven. In deze procedure worden zijn belangen rechtstreeks geraakt.
De moeder refereert zich aan het oordeel van het hof wat betreft de ontvankelijkheid. Zij gaat er gelet op de jurisprudentie van uit dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek.
5.5
Het hof is van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek. Een eventuele ondertoezichtstelling zal zijn belangen als ouder rechtstreeks raken. Ook nu hij geen gezag heeft. Het hof weegt daarin mee dat vader wel een omgangsregeling met de kinderen heeft. Dat de vader dit verzoek voor het eerst in hoger beroep doet maakt het oordeel van het hof niet anders. De raad heeft immers in eerste aanleg al om een ondertoezichtstelling verzocht en indien de raad niet om een ondertoezichtstelling verzoekt (zoals in dit hoger beroep dus het geval is), bepaalt de wet immers dat een ouder dat alsnog kan doen. De vader dient in zijn belangen niet te worden geschaad en heeft recht op bescherming van zijn familie-, gezins- en privéleven.
Standpunt raad
5.6
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep het standpunt ten aanzien van de door de vader verzochte ondertoezichtstelling kenbaar gemaakt en het hof geadviseerd in de procedure over het gezag en de omgang onder nummer 200.252.520.
5.7
De raad heeft toegelicht dat het advies in eerste aanleg bij de rechtbank moet worden gezien als een gecombineerd advies. Indien de ouders gezamenlijk belast zouden blijven met het gezag dan zouden zij in het traject solo-parallel-ouderschap kunnen werken aan verbetering van de situatie. Met een ondertoezichtstelling van de kinderen erbij zou moeten worden bekeken welke hulp voor de kinderen kan worden ingezet. Gevolgd moet worden hoe de kinderen hun ervaringen met langdurige huiselijk geweld (schelden, ruzies tussen de ouders) verwerken.
5.8
De raad merkt op dat ondanks dat de moeder sinds de bestreden beschikking het gezag alleen heeft, de strijd tussen de ouders door lijkt te gaan. Het maken van afspraken - bijvoorbeeld over de omgangsregeling in de zomervakantie - gaat moeizaam. Positief is dat de zorgregeling voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] rustig wordt uitgevoerd, maar het contact tussen de vader en [de minderjarige1] is nog niet hersteld. De raad adviseert de huidige omgangsregeling voort te zetten, maar daarnaast ook een vakantieregeling vast te stellen.
5.9
[de minderjarige1] heeft hulpverlening vanuit [naam1] , de hulp voor [de minderjarige2] staat on-hold en voor [de minderjarige3] is er geen hulpverlening nodig volgens de moeder. Deze stellingen van de moeder ten aanzien van hulpverlening voor de kinderen kan de raad niet verifiëren. In de beschikking over de ondertoezichtstelling heeft de kinderrechter overwogen dat de ouders meewerken aan hulpverlening. Er was toen hulp vanuit [naam2] en het solo-parallel-ouderschapstraject, maar dat ligt nu dus anders.
De hulp voor de moeder vanuit het traject is op dit moment ook slechts stand-by. Sinds de bestreden beschikking is er veel gebeurd en de raad heeft dit niet nader onderzocht. Dit maakt het geven van een advies lastig.
5.1
De vertegenwoordiger namens de raad heeft tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep contact gehad met de voormalige raadsonderzoekers in deze kwestie. De raad blijft bij zijn oorspronkelijke advies en adviseert het gezamenlijk gezag in stand te laten (de bestreden beschikking op dit punt dus te vernietigen). Daarnaast is ook een ondertoezichtstelling van de kinderen nodig. De kinderen worden in hun ontwikkeling bedreigd en er moet alles aan worden gedaan om dat weg te nemen. Zij hebben duidelijkheid nodig en moeten geen last hebben van de strijd tussen de ouders en de juridische procedures die tussen de ouders worden gevoerd. De doelen voor de ondertoezichtstelling heeft de raad omschreven in zijn rapport. Het belang bij een neutrale derde is groot. Ook wanneer het hof het eenhoofdig gezag van de moeder in stand zal laten. In die situatie kan de vader als ouder zonder gezag betrokken worden, want dat lijkt nu door de moeder niet altijd voldoende te gebeuren.
Meer subsidiair is de raad bereid om aanvullend onderzoek te verrichten. De raad wil dan bekijken hoe de hulpverlening de afgelopen acht maanden is verlopen en zal met de kinderen spreken over hoe het met ze gaat en of ze verschil merken ten opzichte van de oude situatie.
Oordeel van het hof
5.11
Het hof is van oordeel dat de drie kinderen van partijen alsnog onder toezicht moeten worden gesteld, omdat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en de zorg die noodzakelijk is onvoldoende door de ouders wordt geaccepteerd. Het hof zal hierna uitleggen waarom.
5.12
Zoals de kinderrechter ook al heeft overwogen is er jarenlang sprake geweest van een schadelijke dynamiek tussen de ouders. Er waren veel ruzies tussen de ouders en er was ook huiselijk geweld vanuit de vader naar de kinderen in het gezin. Het kan niet anders dan dat de kinderen hierdoor beschadigd zijn geraakt. Het is belangrijk dat gevolgd wordt hoe de kinderen deze negatieve ervaringen verwerken en of zij mede door deze nare ervaringen geen problemen ontwikkelen. Zeker nu de verstandhouding tussen de ouders nog steeds niet goed is. Uit het onderzoek van de raad komt naar voren dat [de minderjarige2] moeilijk kan omgaan met zijn emoties en er zorgen zijn over zijn loyaliteit en dat [de minderjarige3] van zichzelf geen fouten mag maken. Bij [de minderjarige1] is sprake van veel schoolverzuim en de moeder heeft zelf ook verklaard dat [de minderjarige1] het erg zwaar heeft. Het hof heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep geconstateerd dat de ouders nog steeds behoorlijk in beslag worden genomen door hun (juridische) strijd en daardoor zijn zij verminderd beschikbaar voor hun kinderen.
De communicatie tussen de ouders gaat moeizaam en de moeder betrekt de vader daardoor onvoldoende bij het nemen van beslissingen voor de kinderen. Dat zij alleen is belast met het gezag maakt dit niet anders. Hoewel dat misschien begrijpelijk is vanuit haar verwachting dat ieder overleg met de vader leidt tot een discussie en tot verzoeken om nog meer informatie, is dat niet in het belang van de kinderen. Zij zullen zich beter en evenwichtiger kunnen ontwikkelen met twee betrokken ouders. Een jeugdbeschermer kan ook in het geval de vader niet is belast met het gezag de communicatie tussen de ouders kanaliseren, de vader betrekken in het overleg over beslissingen die voor de kinderen moeten worden genomen en zijn mening meenemen bij de besluitvorming.
Terecht merkt de raad op dat op dit moment niet duidelijk is of de moeder als gezaghebbende ouder voldoende hulp voor de kinderen heeft ingeschakeld. De hulpverlening die was ingezet ten tijde van de bestreden beschikking is inmiddels geëindigd. De moeder heeft weliswaar gesteld dat [de minderjarige1] goede hulpverlening heeft, dat zij bezig is met het inschakelen van een therapeut voor [de minderjarige2] en dat [de minderjarige3] op dit moment nog geen hulp nodig heeft, maar zij heeft dit onvoldoende nader onderbouwd. Het is wenselijk dat een jeugdbeschermer vanuit het belang van de kinderen mee gaat kijken met de moeder of en welke hulpverlening nodig is.
Onduidelijk is de status van de moeder in het traject solo-parallel ouderschap en hoe de desbetreffende hulpverleners dit zien. De vader stelt dat hij diverse therapieën heeft gevolgd en nu veel beter functioneert; hij is nu in staat om te reflecteren en zichzelf te beheersen. Het hof heeft er onvoldoende zicht op of dat daadwerkelijk zo is. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep aangegeven dat zij in ieder geval nog steeds onvoldoende erkenning bij de vader ervaart voor zijn rol in hetgeen zich de afgelopen jaren bij hen thuis heeft afgespeeld. De jeugdbeschermer kan nader kennis nemen van de situatie bij beide ouders en dit punt oppakken.
Belangrijk is dat een jeugdbeschermer de uitvoering van het contact tussen de vader en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] kan monitoren en kan inschatten of verdere uitbreiding van het contact met name tijdens de vakanties en feestdagen wenselijk is. De jeugdbeschermer kan de ouders ook adviezen dan wel instructies geven bij een eventueel herstel van het contact tussen de vader en [de minderjarige1] . Het hof heeft de indruk dat de vader hierin nog kansen heeft laten liggen.
5.13
Anders dan de kinderrechter is het hof op grond van het vorenstaande van oordeel dat een beschermingsmaatregel effectief kan zijn en kan bijdragen aan het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen.
De vertegenwoordiger van de GI die bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg is verschenen, heeft zeer begrijpelijk opgemerkt dat dit gezin een zware klus zal zijn voor een jeugdbeschermer, omdat de ouders de professionele boodschappen van de jeugdbeschermer mogelijk niet goed ontvangen en accepteren. Het is daarom raadzaam dat de GI een stevige jeugdbeschermer met voldoende ervaring toewijst voor [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De ouders moeten zich gaan richten op wat zij zelf aan de situatie kunnen doen en stoppen met de ander te diskwalificeren, want dat is erg schadelijk voor de kinderen. De kinderen worden hierdoor steeds verder in een loyaliteitsconflict gebracht en dat kan er toe leiden dat zij uiteindelijk gaan kiezen voor één ouder uit zelfbehoud. Het hof benadrukt dat de ouders zich beiden begeleidbaar dienen op te stellen en de adviezen van de jeugdbeschermer moeten opvolgen.
5.14
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en alsnog de ondertoezichtstelling voor de drie kinderen van partijen uitspreken.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vertegenwoordiger namens de raad meegedeeld dat de raad bij zijn verzoek in eerste aanleg een fout heeft gemaakt. Gelet op de woonplaats van de moeder en de kinderen moeten de kinderen niet onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland, locatie Apeldoorn, maar onder toezicht van de locatie Ede worden gesteld.
Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] alsnog onder toezicht stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, locatie Ede.

5.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 20 december 2024 en opnieuw beschikkende:
stelt de kinderen van partijen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2011 te [plaats1] ,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 te [plaats2] , en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2019 te [plaats3] ,
onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland, locatie Ede, (gevestigd te Arnhem) met ingang van heden voor de duur van twaalf maanden;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, K.A.M. van Os-ten Have en M. Kemmers, bijgestaan door de griffier, en is op 24 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.