ECLI:NL:GHARL:2025:4601

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
23/2624 t/m 23/2627
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vennootschapsbelasting en belastingrente met betrekking tot belanghebbende S.à.r.l.

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende S.à.r.l. tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2023, waarin de rechtbank de aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2012 tot en met 2015 had verminderd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die waren opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam. De rechtbank had de aanslagen verminderd, maar de belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de procedure heeft de belanghebbende de hoger beroepen voor de jaren 2012, 2013 en 2015 ingetrokken, waardoor alleen de aanslag vennootschapsbelasting voor 2014 en de bijbehorende belastingrente ter beoordeling voorlag.

De rechtbank had geoordeeld dat de belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan, wat leidde tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De belanghebbende betoogde dat de aangifte te laat was ingediend door omstandigheden die niet aan haar konden worden verweten. Het hof oordeelde echter dat de belanghebbende wel degelijk een verwijt kon worden gemaakt voor het niet tijdig indienen van de aangifte, waardoor de bewijslastverzwaring van toepassing was. Het hof bevestigde dat de Inspecteur de aanslag op een redelijke schatting had gebaseerd en dat de belanghebbende geen overtuigend tegenbewijs had geleverd tegen de correcties die door de Inspecteur waren aangebracht.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat het hoger beroep van de belanghebbende niet slaagde en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De kosten voor proceskosten en griffierecht werden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/2624 tot en met 23/2627
uitspraakdatum: 22 juli 2025
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] S.à.r.l.te
[plaats1](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 25 juli 2023, nummer ARN 21/4745 tot en met 21/4748, ECLI:NL:RBGEL:2023:4242, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Amsterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2012 tot en met 2015 aanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd naar belastbare bedragen van respectievelijk € 17.528.003 (2012), € 23.880.606 (2013), € 26.185.032 (2014) en € 44.640.210 (2015). Daarbij zijn de volgende bedragen aan belastingrente berekend: € 1.132.847 (2012), € 945.905 (2013), € 1.267.919 (2014) en € 2.228.461 (2015).
1.2.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 11 augustus 2021 de aanslagen en de beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de aanslagen vennootschapsbelasting verminderd tot aanslagen naar belastbare bedragen van respectievelijk € 12.120.632 (2012), € 21.477.112 (2013), € 23.668.705 (2014) en € 42.236.716 (2015), de beschikkingen belastingrente dienovereenkomstig verminderd en vergoedingen voor proceskosten en griffierecht toegekend van € 1.046,25 en € 360.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft op 4 juni 2024 een conclusie van repliek ingediend.
1.7.
De Inspecteur heeft op 19 juni 2024 een conclusie van dupliek ingediend.
1.8.
Raadsheer Okhuizen heeft op 3 juni 2025 verzocht zich in deze procedure te mogen verschonen. De meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken heeft bij uitspraak van 11 juni 2025 het verzoek tot verschoning afgewezen.
1.. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2025 te Arnhem. Namens belanghebbende zijn verschenen [naam1] , [naam2] , [naam3] en [naam4] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam5] en [naam6] . De zaken met de nummers 23/2623 tot en met 23/2627 zijn gelijktijdig en gezamenlijk behandeld. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota ingebracht en voorgedragen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Overwegingen

Ingetrokken hoger beroepen inzake de jaren 2012, 2013 en 2015
2.1.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard de hoger beroepen inzake de jaren 2012, 2013 en 2015 in te trekken, omdat over die jaren geen geschil meer bestaat over de vastgestelde aanslagen vennootschapsbelasting en de beschikkingen belastingrente. Dit brengt mee dat uitsluitend nog de aanslag vennootschapsbelasting 2014 en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente, ter beoordeling van het Hof voorligt. Hierna zullen deze aanslag en beschikking worden beoordeeld.
Aanslag vennootschapsbelasting 2014; omkering bewijslast
2.2.
Artikel 27e Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat het (hoger) beroep van de belastingplichtige ongegrond wordt verklaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
2.3.
Ondanks daartoe te zijn uitgenodigd en aangemaand, heeft belanghebbende pas in de bezwaarfase – de aanslag was al voordien opgelegd – de aangifte vennootschapsbelasting 2014 ingediend. Dit kan niet worden aangemerkt als het doen van de vereiste aangifte. [1] De in deze aangifte opgenomen gegevens maken slechts onderdeel uit van het ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag. Dit brengt mee dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat voornoemde bewijsregel van artikel 27e AWR van toepassing is.
2.4.
Belanghebbende betoogt in dat verband dat de aangifte vennootschapsbelasting 2014 weliswaar te laat is gedaan, maar dat dit niet aan belanghebbende kan worden verweten, zodat de omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde kan zijn
. [2] Volgens belanghebbende zijn de aandelen in [naam7] NV in mei 2017 gedwongen overgedragen aan een derde en zijn de nieuwe directie, de stille curator en [de bank] ernstig nalatig geweest bij het tijdig doen van een aangifte, hetgeen niet aan belanghebbende kan worden verweten. Dit betoog kan niet slagen. Na aanmaning had de aangifte op 13 augustus 2015 moeten zijn ingediend, zodat de omstandigheden vanaf mei 2017 in dat verband niet relevant zijn. Nu jegens belanghebbende dus een verwijt kan worden gemaakt ter zake van het niet doen van de vereiste aangifte, vindt de bewijssanctie van artikel 27e AWR toepassing.
2.5.
De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de Inspecteur niet van zijn verplichting de door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De aanslag dient te berusten op een redelijke schatting. De Inspecteur heeft de correcties gebaseerd op de commerciële jaarrekening van de gevoegde dochters waarbij correcties voor fiscale doeleinden in aanmerking zijn genomen. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat deze correcties onredelijk of willekeurig zijn vastgesteld.
2.6.
Indien en voor zover een belanghebbende de juistheid van de voor de schatting gebruikte gegevens of de juistheid van de schatting van de Inspecteur anderszins betwist, dient hij daarvoor tegenbewijs te leveren op de in artikel 27e AWR bedoelde wijze. Belanghebbende heeft lopende de procedure in hoger beroep haar bezwaren tegen de correcties inzake de voorziening verzekeringsplichtigen (VVP) en de herwaardering hypothecaire vorderingen, ingetrokken. Voor het overige heeft belanghebbende geen gronden of argumenten aangevoerd, laat staan overtuigend aangetoond, dat en in hoeverre de geschatte aanslag te hoog is vastgesteld. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende nieuwe stellingen aangevoerd waarbij zij voor het eerst naar voren heeft gebracht welke onderdelen van de geschatte aanslag zij wenst te bestrijden. Deze stellingen worden als tardief buiten beschouwing gelaten. De aanslag vennootschapsbelasting 2014 zal dan ook niet worden verminderd.
Belastingrente
2.7.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden daartegen aangevoerd. Nu de aanslag wordt gehandhaafd, dient ook de in rekening gebrachte belastingrente te worden gehandhaafd.
Slotsom2.8. Het hoger beroep van belanghebbende slaagt niet.

3.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

4.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en mr. E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is op 22 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (A.J.H. van Suilen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1839, r.o. 2.4.3.
2.Vgl. HR 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:179, r.o. 4.3.