ECLI:NL:GHARL:2025:4423

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
17 juli 2025
Zaaknummer
200.354.804/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland had eerder besloten om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 13 februari 2026. De moeder van de kinderen was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om de ondertoezichtstelling af te wijzen of maximaal zes maanden te verlengen. De vader steunde de beslissing van de kinderrechter en de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, was ook voorstander van de verlenging.

Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder het feit dat de kinderen sinds 13 februari 2020 onder toezicht staan van de GI en dat er zorgen zijn over hun ontwikkeling. De moeder stelde dat de situatie met de kinderen verbeterd was, maar het hof oordeelde dat de zorgen nog steeds aanwezig zijn. De kinderen vertoonden zorgelijk gedrag en hadden geen contact met hun vader, wat volgens het hof een bedreiging vormde voor hun identiteitsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft het hof de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd en geoordeeld dat de ondertoezichtstelling van de kinderen terecht is verlengd. Iedere partij moet de eigen proceskosten dragen, gezien de aard van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.354.804
zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 587524 en 588430
beschikking van 17 juli 2025
over de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ) en [de minderjarige2] ( [de minderjarige2] )
in de zaak van
[verzoekster](de moeder)
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. F.R. Brouwer
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering(de GI)
die is gevestigd in Utrecht
en
[verweerder](de vader)
die woont in [woonplaats2]
advocaat: mr. M.C. van Rijn.

1.Samenvatting

De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 13 februari 2026.
Het hof beslist dat dit zo moet blijven en legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen.
De kinderen wonen bij de moeder.
2.3.
De kinderen staan sinds 13 februari 2020 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1.
De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen met een jaar.
3.2.
De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 13 februari 2026.
3.3.
De kinderrechter heeft ook beslist dat de ondertoezichtstelling mag worden uitgevoerd, ook al is er hoger beroep ingesteld (de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard).
3.4.
Die beslissing is vastgelegd in een beschikking van 12 februari 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1.
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt.
Zij verzoekt het hof primair om het verzoek van de GI alsnog af te wijzen en subsidiair om de ondertoezichtstelling te verlengen met maximaal zes maanden.
4.2.
De vader is het wel eens met de beslissing van de kinderrechter. Hij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter in stand laat.
4.3.
De GI wil ook dat de beslissing in stand blijft.
De informatie die het hof heeft ontvangen
4.4.
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, ingekomen op 5 mei 2025
  • het verweerschrift van de GI
  • de brief van de raad van 2 juni 2025, waarin de raad zich afmeldt voor de zitting
  • de stukken van de moeder ingediend op 6 juni 2025
  • een brief van de stichting [naam1] van 12 juni 2025.
4.5.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn uitgenodigd te vertellen wat zij vinden van de ondertoezichtstelling. Zij hebben geschreven dat ze zouden komen maar zij hebben dat niet gedaan.
4.6.
De zitting bij het hof was op 17 juni 2025. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat
  • de vader met zijn advocaat
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
4.7
Na de mondelinge behandeling is met instemming van het hof op 2 juli 2025 nog ingekomen een reactie van de moeder op het verweerschrift van de GI, omdat zij stelt dat voor de zitting niet te hebben ontvangen, en op 8 juli 2025 een reactie daarop van de vader.

5.Het oordeel van het hof

Wat staat in de wet?
5.1.
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat is als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Ook moet vast komen te staan dat de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening.
Ten slotte moet de kinderrechter ervan kunnen uitgaan dat de ouders de opvoeding en verzorging binnen een aanvaardbare termijn weer helemaal zelf op zich kunnen nemen [1] . Dat is de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling.
5.2.
De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen. Dat mag steeds voor maximaal een jaar. [2]
Hoe oordeelt het hof?
5.3.
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van de kinderen terecht verlengd tot 13 februari 2026. Hoewel de kinderen een tijd geen jeugdbeschermer hadden, zijn er sinds mei 2025 twee nieuwe jeugdbeschermers betrokken bij het gezin. Deze jeugdbeschermers lijken voortvarend te werk te gaan en dat is naar het oordeel van het hof positief.
De moeder stelt dat een ondertoezichtstelling niet nodig is en dat het de afgelopen periode met de kinderen goed ging. Het hof ziet dit evenals de GI anders. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder in de periode dat er geen jeugdbeschermer was, in het geheel geen stappen gezet om de situatie te verbeteren en zijn de zorgen om de kinderen nog steeds en onverminderd aanwezig. De kinderen doen nog steeds buitengewoon zorgelijke uitspraken en kunnen zich louter op een negatieve manier uiten over de vader. De oorzaak daarvan is nog steeds onduidelijk. Volgens de GI hebben hulpverleners van [de minderjarige2] aangegeven dat hij een vaderfiguur mist. Het hof is met de GI en de vader eens dat de kinderen opgroeien in een zorgelijke situatie, waarin zij geen contact hebben met de vader. In tegenstelling tot wat de moeder aanvoert, is het hof van oordeel dat het niet hebben van contact met de vader een bedreiging vormt voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en dit vergaande gevolgen kan hebben voor hun verdere ontwikkeling.
Verder zoeken de kinderen grenzen op en gaan zij daaroverheen. [de minderjarige1] heeft een winkeldiefstal gepleegd en [de minderjarige2] trekt veel op met oudere kinderen. Het verbaast het hof dat de moeder het gedrag van [de minderjarige1] afdoet als pubergedrag en daarover geen zorgen heeft. Het hof vindt dat het plegen van winkeldiefstal door een (destijds) 10-jarige niet moet worden weggewuifd.
De beslissing van de kinderrechter zal dan ook in stand blijven (worden bekrachtigd).
Proceskosten
5.4.
Iedere partij moet de eigen kosten dragen (compensatie van proceskosten), omdat het hier gaat om een ondertoezichtstelling.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 februari 2025, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen ofwel met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier en is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.

Voetnoten

1.artikel 1:255 lid 1 onder a en b BW
2.artikel 1:260 lid 1 BW