ECLI:NL:GHARL:2025:4345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
23/1513
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en griffierecht bij de gemeente Emmen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juli 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak volgens de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en de daarbij opgelegde aanslag onroerendezaakbelasting. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 314.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kende wel een vergoeding van immateriële schade toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de vraag aan de orde was of de Rechtbank terecht geen vergoeding voor het griffierecht had vastgesteld en of de uitspraak op bezwaar voldoende was gemotiveerd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moest vergoeden, omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de heffingsambtenaar was toe te rekenen. Het Hof concludeerde dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd was en verwierp de stelling van belanghebbende dat de Rechtbank dit niet had getoetst. De kosten voor de behandeling van het hoger beroep werden vastgesteld op € 226,75.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 23/1513
uitspraakdatum: 15 juli 2025
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 25 april 2023, nummer LEE 21/3583, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Emmen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op € 314.000. Tegelijk met deze beschikking heeft de heffingsambtenaar voor dat jaar aan belanghebbende een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar wegens overschrijding van de redelijke termijn wel een vergoeding van immateriële schade (€ 500) toegekend, te betalen door de heffingsambtenaar. Tevens heeft de Rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 837.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Bij bericht van 27 november 2024 heeft de griffier van het Hof de heffingsambtenaar medegedeeld dat het Hof, op verzoek van belanghebbende, het voornemen heeft om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om, indien hij wel gehoord wenst te worden, dat uiterlijk 11 december 2024 aan het Hof te berichten. De heffingsambtenaar heeft niet om een zitting verzocht, waarna het Hof het onderzoek heeft gesloten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De woning betreft een in 1977 gebouwde geschakelde bungalow, met aanbouwen (woonruimte met plat dak) en een in 1990 gebouwde berging (10 m2). De woning heeft een inhoud van 412 m3 (excl. aanbouwen) en een kaveloppervlakte van 421 m2.
2.2.
Belanghebbende heeft op 1 maart 2021 bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de woning met dagtekening 26 februari 2021.
2.3.
Op 6 mei 2021 is de grondstaffel aan de gemachtigde van belanghebbende overgelegd en op 5 juni 2021 het taxatieverslag. Het hoorgesprek heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2021. Op 4 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan.
2.4.
Het in beroep betaalde griffierecht is € 49.
2.5.
Wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de Rechtbank een vergoeding van immateriële schade vastgesteld. Daarbij heeft de Rechtbank alleen een proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld. Zij heeft in de omstandigheid dat het verzoek om vergoeding van immateriële schade is gedaan gedurende het beroep ex artikel 8:91, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht en daarom volgens artikel 8:94, lid 2, van die wet geen griffierecht verschuldigd was, reden gezien om het griffierecht niet te laten vergoeden.

3.Geschil

3.1.
In hoger beroep is de vraag in geschil of de Rechtbank terecht geen vergoeding voor het griffierecht heeft vastgesteld. Verder is in hoger beroep in geschil of de uitspraak op bezwaar voldoende is gemotiveerd.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vragen ontkennend en de heffingsambtenaar bevestigend.

4.Beoordeling van het geschil

Griffierecht Rechtbank
4.1.
Het Hof sluit zich aan bij hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in zijn arrest van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567, r.o. 7.1.1 en 7.1.2. Het verzoek van belanghebbende om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg voldoet aan de voorwaarden die zijn genoemd in rechtsoverweging 7.1.2 van dit arrest, en deze overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan de heffingsambtenaar, zodat de heffingsambtenaar zal worden opgedragen het voor het instellen van het beroep betaalde griffierecht (€ 49) aan belanghebbende te vergoeden. In zoverre is het hoger beroep gegrond.
Motiveringsgebrek bezwaarfase
4.2.
Belanghebbende stelt dat de uitspraak op bezwaar niet voldoende is gemotiveerd, zoals omschreven in artikel 7:12 Algemene wet bestuursrecht, omdat de heffingsambtenaar heeft nagelaten de waarde deugdelijk te motiveren. Nu de uitspraak op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd, heeft belanghebbende in beroep moeten komen om de deugdelijke motivering te verkrijgen.
4.3.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende heeft gereageerd op de bezwaargronden van belanghebbende. In de uitspraak op bezwaar is voldoende onderbouwd waarom de WOZ-waarde van de woning is gehandhaafd. De heffingsambtenaar heeft in zijn uitspraak op bezwaar toegelicht dat en op welke wijze rekening is gehouden met de door belanghebbende aangevoerde verschillen tussen de woning en de gehanteerde referentieobjecten, en is ingegaan op het door belanghebbende overgelegde taxatierapport en op de in bezwaar door belanghebbende aangevoerde stellingen omtrent de ligging en de geluids- en verkeersoverlast. Van schending van het motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake.
4.4.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat hij in hoger beroep heeft moeten komen, omdat de Rechtbank heeft nagelaten de deugdelijkheid van de motivering van de uitspraak op bezwaar te toetsen, verwerpt het Hof deze stelling. Belanghebbende heeft in de beroepsfase niet gesteld dat aan de uitspraak op bezwaar een motiveringsgebrek kleeft, zodat de Rechtbank daarop niet in haar uitspraak hoefde in te gaan. Zo al sprake zou zijn van een van een gebrek in de uitspraak van de Rechtbank, kan deze bovendien in hoger beroep worden hersteld. Evenmin heeft belanghebbende feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie leiden dat belanghebbende door de gang van zaken genoodzaakt was beroep en hoger beroep in te stellen. Voor een veroordeling van de heffingsambtenaar in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, is ook om deze reden geen plaats.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande (zie 4.1) is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Aangezien het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
5.2.
De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het beroep vastgesteld op € 837. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof deze in stand laat.
5.3.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 226,75 (1 punt (hoger beroepschrift) x wegingsfactor 0,25 x € 907).

6.Beslissing

Het Hof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve voor zover de heffingsambtenaar niet is opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden,
  • gelast dat de heffingsambtenaar het in beroep betaalde griffierecht van € 49 aan belanghebbende vergoedt,
  • gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 136 vergoedt,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 226,75 voor het hoger beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, lid van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van A. Tax als griffier.
De beslissing is op 15 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(A. Tax) (G.B.A. Brummer)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.