ECLI:NL:GHARL:2025:4292

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
11 juli 2025
Zaaknummer
24/19 t/m 24/22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsbevoegdheid schenkbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin vier navorderingsaanslagen schenkbelasting zijn opgelegd. De Inspecteur had deze aanslagen opgelegd na het constateren van een foutieve berekening van de te verrekenen overdrachtsbelasting. Belanghebbende had eerder aangiften gedaan voor schenkingen die aan hem waren gedaan door zijn broers en zusters. De Inspecteur handhaafde de navorderingsaanslagen, waarop belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde. Tijdens de zitting van 27 mei 2025 werd de zaak behandeld. De centrale vraag was of de Inspecteur bevoegd was tot navordering en of hij daarbij in strijd heeft gehandeld met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel. Het hof oordeelde dat de Inspecteur de navorderingsaanslagen terecht had opgelegd, omdat hij belanghebbende tijdig had geïnformeerd over de foutieve aanslagen en de navorderingsbevoegdheid correct had toegepast. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 24/19, 24/20, 24/21 en 24/22
uitspraakdatum: 8 juli 2025
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 oktober 2023, nummers ARN 22/2287, 22/2289, 22/2290 en 22/2291, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Rotterdam(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 30 maart 2021 vier navorderingsaanslagen schenkbelasting opgelegd, elk naar een belaste schenking van € 63.211.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2022 de navorderingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen bij uitspraak van 27 oktober 2023 ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift en een pleitnota ingediend.
1.4.
De zaak is behandeld op een zitting van 27 mei 2025. Namens belanghebbende is verschenen [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] .
1.5.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij deze uitspraak is gevoegd.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Op 13 september 2018 heeft belanghebbende aangiften schenkbelasting gedaan van vier schenkingen die aan hem op 4 oktober 2017 zijn gedaan door zijn broers en zusters. Elke schenking betreft een aandeel van vijf procent in de maatschap met de naam [naam4] met een waarde van € 65.430. In elk van de aangiften is bij vraag 6b, waarin wordt gevraagd naar de met de aanslag te verrekenen overdrachtsbelasting, een bedrag van € 18.210 vermeld.
2.2.
De maatschap is eigenaar van vier onroerende zaken met een waarde van totaal € 6.070.000. In verband met de schenkingen is per overgedragen aandeel € 18.210 (5% van € 6.070.000 x 6% (tarief)) aan overdrachtsbelasting geheven, derhalve totaal € 72.840.
2.3.
Bij brief van 15 september 2020 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om een specificatie van de waarde van het geschonken bedrag en van de waarde van de maatschap, alsmede om een berekening van de te verrekenen overdrachtsbelasting. De Inspecteur heeft daarbij verzocht om van belang zijnde stukken zoals een taxatierapport en jaarstukken bij te voegen. Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 1 februari 2021 informatie verstrekt. Bij e-mailbericht van 3 februari 2021 heeft de Inspecteur aanvullende vragen gesteld over een belastinglatentie. De gemachtigde van belanghebbende heeft die vragen op 10 februari 2021 beantwoord. Vervolgens heeft de Inspecteur bij e-mailbericht van 10 februari 2021 de gemachtigde van belanghebbende bericht: “Uw reactie is duidelijk. De aangiften zal ik conform afhandelen.”
2.4.
Op 11 februari 2021 heeft de Inspecteur telefonisch contact opgenomen met de gemachtigde van belanghebbende en hem meegedeeld dat de aanslagen, die door belanghebbende zullen worden ontvangen, op een te laag bedrag zijn vastgesteld.
2.5.
Met dagtekening 15 februari 2021 heeft de Inspecteur belanghebbende een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“·(…)
Betreft: Foutieve aanslagen schenkbelasting
Met dagtekening 24 februari 2021 zijn (…) aanslagen schenkbelasting opgelegd over de door u
ontvangen schenkingen aandelen maatschap [naam4] op 4 oktober 2017. Deze aanslagen zullen u binnenkort bereiken en dient u als niet verzonden te beschouwen.
Uitleg
De aanslagen zijn abusievelijk tot een te laag bedrag vastgesteld. Op de verschuldigde schenkbelasting is namelijk ten onrechte het volledige bedrag aan betaalde overdrachtsbelasting in mindering gebracht waarna aan verschuldigde schenkbelasting resteert
753 (per schenking).
Indien het juiste bedrag aan overdrachtsbelasting wordt verrekend met de verschuldigde schenkbelasting bent u verschuldigd € 15.170 per schenking.
Berekening:
Per schenking € 65.340 -/- vrijstelling € 2.129 = € 63.211 * 30% schenkbelasting = verschuldigd € 18.963. Op grond van artikel 24 lid 2 Successiewet 1956 mag hierop in mindering komen de overdrachtsbelasting betaald over het bedrag waarover schenkbelasting is verschuldigd. 6% van € 63.211 (bedrag waarover schenkbelasting is verschuldigd) = € 3.793 welk bedrag in mindering komt op € 18.963 waarna resteert te betalen € 15.170 per schenking.(…)
Terugzending aanslagen
Ik verzoek u de foutief vastgestelde aanslagen aan mij terug te zenden. Hiervoor is bijgevoegd een portvrije retourenvelop. Deze aanslagen zullen worden vernietigd.
Vervolg
Over enige tijd (…) ontvangt u wederom een viertal aanslagen schenkbelasting waarbij telkens het juiste bedrag aan te verrekenen overdrachtsbelasting is toegepast.”
2.6.
Met dagtekening 24 februari 2021 heeft de Inspecteur ter zake van elk van de vier schenkingen aan belanghebbende een aanslag schenkbelasting opgelegd, waarbij, uitgaande van een waarde van de schenking van € 65.340 en een vrijstelling ter grootte van € 2.129, de belaste schenking telkens is vastgesteld op € 63.211. De schenkbelasting is berekend op € 18.963 (30% van € 63.211), waarvan na de te verrekenen overdrachtsbelasting van € 18.210 een bedrag van € 753 aan verschuldigde schenkbelasting resteert.
2.7.
Bij brief van 11 maart 2021 heeft de Inspecteur de gemachtigde het volgende bericht gestuurd:
“Betreft: Kennisgeving navordering
(…)
Met dagtekening 24 februari 2021 heb ik aanslagen schenkbelasting opgelegd naar aanleiding van de schenkingen door broers en zussen aan [Hof: belanghebbende] op 4 oktober 2017 van een gedeelte van hun aandeel in maatschap [naam4] . Gebleken is dat deze aanslagen niet correct zijn vastgesteld doordat een te hoog bedrag aan overdrachtsbelasting is verrekend.
Waarom een navordering
Op 11 februari 2021 heb ik u telefonisch benaderd over het bovenstaande. Vervolgens heb ik met dagtekening 15 februari 2021 een aangetekende brief doen uitgaan naar begiftigde met daarin de uitleg over de door hem nog te ontvangen foutieve aanslagen schenkbelasting. Tevens is in deze brief verzocht de aanslagen aan mij te retourneren middels bijgevoegde retourenvelop.
Per mail van 12 februari 2021 heb ik u per mail - met als bijlage genoemde brief van 15 februari 2021 - hiervan op de hoogte gesteld. Dit alles derhalve ruim voordat de aanslagen begiftigde hebben bereikt.
Uit het telefonisch overleg wat ik met u had op 8 februari 2021 heeft u aangegeven dat u de aanslagen aan uw cliënt heeft doorgestuurd (…). Verder heeft u een collega fiscalist ingeschakeld voor de verdere (formele) beoordeling. Nu een terugkoppeling hiervan uitblijft ben ik voornemens een navorderingsaanslag op te leggen op grond van artikel 16 lid 2 letter c Algemene Wet Rijksbelastingen ( AWR ).
Wat betekent dit voor uw cliënt
Ik ben voornemens navorderingsaanslagen op te leggen. (…).
Schenking € 65.340
Vrijstelling
€ 2.129
Belastbare schenking € 63.211
Schenkbelasting (30%) € 18.963
Te verrekenen overdrachtsbelasting (…)
- 3.793
Te betalen schenkbelasting € 15.170
Reeds geheven op definitieve aanslag
- 753
Bedrag per navordering € 14.417 (…).”
2.8.
Met dagtekening 30 maart 2021 heeft de Inspecteur de aangekondigde navorderingsaanslagen schenkbelasting opgelegd.

3.Geschil

In geschil is of de Inspecteur bevoegd was tot navordering en zo ja, of de Inspecteur heeft gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft in de eerste plaats aangevoerd dat sprake is van een verwijtbaar onjuist inzicht in de feiten of het recht en dat de Inspecteur daarom niet mag navorderen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Een belastingplichtige mag aan een aan hem opgelegde aanslag in verband met de rechtszekerheid het vertrouwen ontlenen dat daarmee zijn belastingschuld voor de betrokken periode of het betrokken tijdstip is vastgesteld, behoudens de bevoegdheid van de inspecteur tot navordering in overeenstemming met artikel 16 AWR. Op dat aan het aanslagbiljet te ontlenen en in het belang van de rechtszekerheid te beschermen vertrouwen, kan een belastingplichtige zich echter niet met vrucht beroepen als hem ten tijde van de uitreiking van het aanslagbiljet reeds vanwege de inspecteur kenbaar was gemaakt dat de aanslag ten gevolge van een door de inspecteur nader aangeduide misslag van feitelijke of rechtskundige aard onjuist was vastgesteld en daarom in zoverre niet als definitieve vaststelling van de belastingschuld kon gelden doch door een navordering op dit punt zou worden gevolgd. [1] Dat geval doet zich hier voor.
4.3.
Bij elk van de aanslagen schenkbelasting is het bedrag van de per overdracht verschuldigde overdrachtsbelasting van € 18.240 verrekend, die is berekend over de overgedragen de onroerende zaken. Op grond van artikel 24, lid 2, van de van de Successiewet komt echter alleen voor verrekening in aanmerking de overdrachtsbelasting die is betaald over het bedrag waarover de schenkbelasting is verschuldigd, in dit geval dus over de waarde van het geschonken maatschapsaandeel. Dit betekent dat per schenking een bedrag aan overdrachtsbelasting van 6% van € 63.211, ofwel € 3.793, voor verrekening in aanmerking komt. Belanghebbende is hierover geïnformeerd voordat hij de aanslagen had ontvangen. Er is hem toen ook meegedeeld dat navorderingsaanslagen zouden volgen. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Nu de Inspecteur deze misslag reeds voorafgaand aan de uitreiking van de aanslagbiljetten aan belanghebbende kenbaar heeft gemaakt en hij daarbij aan belanghebbende duidelijk heeft gemaakt dat tot navordering zal worden overgegaan, zijn de navorderingsaanslagen niet in strijd met artikel 16 AWR opgelegd.
4.4.
In de toetsing aan artikel 16, lid 1, AWR ligt de toetsing aan het rechtszekerheidsbeginsel besloten. Gelet op wat in 4.3 is overwogen, kan daarom ook het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel niet slagen.
4.5.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt evenmin. De Inspecteur heeft een dag nadat hij de gemachtigde van belanghebbende had bericht dat de aanslagen conform de aangiften zouden worden opgelegd en voordat belanghebbende de aanslagen had ontvangen, de gemachtigde over de misslag geïnformeerd. Zo bij belanghebbende al met het e-mailbericht van 10 februari 2021 de indruk was gewekt dat de aanslagen berusten op een weloverwogen standpuntbepaling, dan is die indruk weggenomen door het telefoongesprek van 11 februari 2021 en de brief van de Inspecteur van 15 februari 2021 met een uitleg van wat fout was gegaan. Dat is onverwijld en onmiskenbaar gebeurd. Onder dergelijke omstandigheden kan ook een beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. [2] Daarbij komt dat de gemachtigde van belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat hij wist wat het te verrekenen bedrag aan overdrachtsbelasting moest zijn. Voor hem was van meet af aan duidelijk dat de aanslagen fout waren.
Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 8 juli 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (E.C.G. Okhuizen)
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 17 oktober 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4417, r.o 4.3 en HR 7 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ8475, r.o. 4.2.
2.Vgl. HR 14 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6200.