In deze zaak heeft [appellant], ex-maat van de maatschap ‘de Watersnip’, hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had [appellant] veroordeeld tot medewerking aan de levering van zijn aandeel in het pand van de maatschap na zijn uittreden. De procedure is gestart na een reeks geschillen over de afwikkeling van de maatschap, die zijn oorsprong vindt in de opzegging van [appellant] in 2016. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen geoordeeld dat [appellant] zijn medewerking aan de levering moest verlenen, en dat het vonnis in de plaats kon treden van die medewerking indien hij deze niet verleende. Het hof heeft in zijn arrest van 14 januari 2025 geoordeeld dat het hoger beroep van [appellant] geen doel treft. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit zich richt tegen de beslissingen die in de plaats treden van de levering van het registergoed. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank en veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten. De zaak illustreert de complexiteit van geschillen rondom de afwikkeling van maatschappen en de juridische verplichtingen van de betrokken partijen.