ECLI:NL:GHARL:2025:4140

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
200.353.780/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van een minderjarige na verbeterde omstandigheden van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2025 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die sinds 17 januari 2024 onder toezicht stond van de gecertificeerde instelling (GI). De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 17 januari 2026, maar de moeder was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, na een periode van verblijf van de minderjarige in een pleeggezin, zich volledig heeft ingezet om de zorg voor haar kind weer op zich te nemen. De moeder heeft een intensieve traumabehandeling ondergaan en haar cannabisgebruik aanzienlijk verminderd. Het hof concludeert dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige zijn afgenomen en dat de ondertoezichtstelling niet langer nodig is. De beschikking van de kinderrechter is deels bekrachtigd en deels vernietigd, waarbij de ondertoezichtstelling met ingang van de uitspraak is beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.353.780/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 240282)
beschikking van 1 juli 2025
over de ondertoezichtstelling van [de minderjarige]
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats] ,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI)
die is gevestigd in Amsterdam.

1.Samenvatting

De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 17 januari 2026. Het hof beslist dat dit niet zo moet blijven. Het hof zal bepalen dat de ondertoezichtstelling zal blijven gelden tot 1 juli 2025 en daarna niet meer. Het hof legt hierna uit waarom.

2.De feiten

2.1
[de minderjarige] is geboren [in] 2016 uit de affectieve relatie die heeft bestaan tussen de moeder en [de vader] . De moeder oefent alleen het gezag over [de minderjarige] uit en [de minderjarige] woont bij haar.
2.2
[de minderjarige] staat sinds 17 januari 2024 onder toezicht van de GI. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de bestreden beschikking verlengd tot 17 januari 2025.

3.De procedure bij de kinderrechter

3.1
De GI heeft bij de kinderrechter een verzoek ingediend om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] met een jaar te verlengen. De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft het verzoek van de GI toegewezen en de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 17 januari 2026.
3.2
Die beslissing is vastgelegd in een beschikking van 16 januari 2025.

4.De procedure bij het hof

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij komt daarvan in hoger beroep. Zij wil dat het hof de beslissing van de kinderrechter ongedaan maakt voor wat betreft de verlenging van de ondertoezichtstelling. Als de ondertoezichtstelling toch moet worden verlengd, dan wil de moeder dit voor een kortere termijn.
4.2
De GI vindt dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] kan worden beëindigd per de datum van de beschikking van het hof.
4.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift, binnengekomen op 16 april 2025;
- een journaalbericht van de moeder van 13 mei 2025 met bijlage(n).
4.4
De zitting bij het hof was op 3 juni 2025. Aanwezig waren:
- de moeder met mr. M. Schiettekatte (waarnemer voor mr. Pool);
- een vertegenwoordigster van de GI.

5.Het oordeel van het hofWat staat er in de wet?

5.1
De kinderrechter kan een kind onder toezicht stellen als het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Dat is als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Ook moet vast komen te staan dat de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening. Ten slotte moet de kinderrechter ervan kunnen uitgaan dat de ouders de opvoeding en verzorging binnen een aanvaardbare termijn weer helemaal zelf op zich kunnen nemen. Dat is de periode van onzekerheid die een kind kan overbruggen zonder ernstige schade op te lopen in zijn ontwikkeling. De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen. Dat mag steeds voor maximaal een jaar.
Hoe oordeelt het hof?
5.2
De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op 16 januari 2025 terecht verlengd, maar inmiddels vindt het hof de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet meer nodig. De beslissing van de kinderrechter zal daarom deels in stand blijven (worden bekrachtigd) en deels ongedaan worden gemaakt (worden vernietigd). Het hof legt hierna uit waarom.
5.3
Uit het dossier blijkt dat [de minderjarige] vanaf 2019, toen hij 2,5 jaar oud was, op vrijwillige basis in een perspectief biedend pleeggezin heeft gewoond. In september 2023 hebben de pleegouders aangegeven dat zij de zorg voor [de minderjarige] vanwege de gedragsproblemen die hij vertoonde niet langer meer aankonden. De GI heeft toen beslist om [de minderjarige] – onder intensieve begeleiding van verschillende hulpverlening – in december 2023 weer bij de moeder thuis te laten wonen. Toen [de minderjarige] weer bij de moeder woonde, vertoonde hij nog steeds zorgelijk gedrag. Hij had boze buien, was lastig te begrenzen en vroeg voortdurend om nabijheid. Doordat [de minderjarige] zo lang niet bij de moeder had gewoond, hadden de moeder en [de minderjarige] bovendien geen hechtingsband met elkaar opgebouwd. De moeder kwam door de problemen bij [de minderjarige] voor een verzwaarde opvoedvraag te staan terwijl er tussen de moeder en [de minderjarige] (nog) geen goede hechting was. Daar komt bij dat de moeder dagelijks cannabis gebruikte. Uit de stukken blijkt dat zij dat nodig had, omdat zij de gebeurtenissen uit haar eigen jeugd nog onvoldoende had verwerkt. Haar trauma was daarmee voorliggend aan haar cannabisgebruik.
5.4
Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder de kans die zij heeft gekregen om weer zelf voor [de minderjarige] te zorgen met beide handen heeft aangegrepen en dat zij zich volledig heeft ingezet om te zorgen dat [de minderjarige] bij haar kan blijven wonen. In april 2025 heeft de moeder gedurende twee weken een intensieve traumabehandeling ondergaan bij [naam1] . Gebleken is dat zij veel baat heeft gehad bij deze behandeling en als gevolg daarvan ook in staat is geweest om haar cannabisgebruik aanzienlijk te beperken. Op dit moment gebruikt zij nauwelijks nog cannabis; ze zegt zelf hooguit één keer per maand op een feestje. De GI heeft ter zitting toegelicht dat de boze buien van [de minderjarige] , die mede de oorzaak waren van zijn verzwaarde opvoedvraag, zijn afgenomen sinds voor hem duidelijk is dat hij bij de moeder mag blijven wonen. [de minderjarige] doet het goed op school en hij lijkt zich goed te hechten aan de moeder. Na de zomer zal ook traumabehandeling voor [de minderjarige] worden gestart bij [naam1] . De moeder krijgt twee keer per week nazorg vanuit [naam1] en ook krijgt zij twee keer per week gezinsbegeleiding vanuit [naam2] . Zij werkt goed samen met de hulpverlening en onderhoudt ook goed contact met het voormalige pleeggezin van [de minderjarige] , waar hij nog eens in de zes weken 3 uur naar toe gaat. De GI heeft de moeder gecomplimenteerd voor het feit dat zij op eigen kracht en met behulp van een steunend netwerk enorme stappen heeft gezet. Die stappen hebben volgens de GI gemaakt dat [de minderjarige] niet langer ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat de verdere hulpverlening en begeleiding in het vrijwillig kader kan plaatsvinden. Het hof sluit zich hierbij aan. Het hof heeft er vertrouwen in dat de moeder ook in het vrijwillig kader de benodigde hulpverlening voor haarzelf en [de minderjarige] zal voortzetten en ziet aanleiding om de ondertoezichtstelling met ingang van vandaag te beëindigen.
5.5
Voor zover de moeder vindt dat de ondertoezichtstelling al op het moment van de bestreden beschikking niet had mogen worden verlengd, gaat het hof daar niet in mee. Kijkend naar de voorgeschiedenis, zoals hiervoor omschreven onder 5.3, kon op het moment van de bestreden beschikking nog niet worden geconstateerd dat [de minderjarige] niet langer ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd. Pas sinds de traumabehandeling van de moeder in april 2025 zijn daadwerkelijk aanzienlijke verbeteringen zichtbaar, namelijk dat de moeder nauwelijks nog cannabis gebruikt en dat ook de zorgen over de hechting tussen de moeder en [de minderjarige] aanzienlijk zijn afgenomen. Op het moment van de bestreden beschikking was bovendien nog niet duidelijk of er nog nader onderzoek naar de opvoedvaardigheden van de moeder nodig was. Inmiddels is gebleken dat [naam2] dat in beginsel niet meer nodig vindt. Het hof is van oordeel dat niet eerder dan per vandaag kan worden vastgesteld dat inderdaad sprake is van een zodanig bestendige positieve wending dat de gronden voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] niet langer aanwezig zijn.
5.6
Dat leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissingHet hof:

bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 januari 2025 voor zover de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] daarbij is verlengd over de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 16 januari 2025 voor zover de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] daarbij is verlengd over de periode vanaf heden, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] alsnog af voor zover dit betrekking heeft op de periode vanaf heden;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, A.P. de Jong-de Goede en
M. Kemmers, bijgestaan door mr. L.S. Veldmans als griffier, en is op 1 juli 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.