ECLI:NL:GHARL:2025:3976

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
200.342.084/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over snoeivoorschriften voor hagen rondom chalets op vakantiepark

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de snoeivoorschriften voor hagen rondom percelen van een eigenaar van chalets op een vakantiepark, geëxploiteerd door Chalet Parc de Vechtoever B.V. De appellant, eigenaar van meerdere percelen op het park, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beslissing van de kantonrechter die hem verplichtte om de hagen rondom zijn percelen op een bepaalde hoogte te houden. De kern van het geschil betrof de interpretatie van een kettingbeding dat de maximale hoogte van de hagen regelt. Het hof oordeelde dat de appellant verplicht is om de hagen tweemaal per jaar te snoeien tot een hoogte van maximaal twee meter en twee meter dertig centimeter, met een dwangsom van € 150,- per dag bij niet-naleving. Het hof vernietigde gedeeltelijk het vonnis van de kantonrechter, maar bekrachtigde enkele beslissingen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat ze ook kunnen worden uitgevoerd als een van de partijen in cassatie gaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.342.084/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10661064
arrest van 24 juni 2025
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel te Utrecht,
tegen
Chalet Parc de Vechtoever B.V.,
die is gevestigd in Nederhorst den Berg,
en bij de kantonrechter optrad als eiseres,
hierna:
De Vechtoever,
advocaat: mr. M.C.J. Freijters te Koekange.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 2 juli 2024 heeft op 23 juli 2024 een mondelinge behandeling na aanbrengen bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna heeft [appellant] een memorie van grieven genomen en De Vechtoever een memorie van antwoord. Partijen hebben het hof gevraagd arrest te wijzen en daarvoor de processtukken aan het hof verstrekt.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] is eigenaar van een aantal percelen met daarop chalets op het door De Vechtoever geëxploiteerde park. De zaak gaat over de hoogte van een aantal hagen rondom de percelen van [appellant] . Het geschil daarover heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
De Vechtoever exploiteert een vakantiepark (hierna: het park). [appellant] is
sinds 2017 eigenaar van de percelen met de nummers [nummer1] , [nummer2] , [nummer3] , [nummer4] , [nummer5] , [nummer6] en deels [nummer8] op
het park. Rondom de percelen [nummer1] , [nummer2] , [nummer3] en [nummer6] (hierna: het perceel) staat een haag (een Japanse hulst).
2.3
De rechtsvoorganger van De Vechtoever is vanaf 2003 overgegaan tot de verkoop van percelen aan particulieren. Onderdeel van de uitgifte zijn de kettingbedingen die bij de oprichting van het park notarieel zijn vastgelegd en die toepassing vinden op de levering van alle percelen die op het park van eigenaar verwisselen. In artikel B 2.c van het kettingbeding is het volgende opgenomen:
Het aanbrengen van onderlinge erfafscheidingen, welke in beginsel een hoogte van twee meter niet mogen overschrijden, is toegestaan, mits zulks niet in strijd is met het vigerende bestemmingsplan. Het aanbrengen van andere afscheidingen dan groenafscheidingen zijn niet toegestaan. Ook bestaande afscheidingen mogen in beginsel voormelde hoogte van twee meter niet overschrijden.
2.4
De Vechtoever heeft [appellant] erop gewezen dat hagen rondom zijn percelen op de in het kettingbeding genoemde hoogte moet worden gebracht en gehouden. De discussie daarover heeft geleid tot een procedure bij de kantonrechter. Daarin heeft de kantonrechter op vordering van De Vechtoever onder meer het volgende beslist:
5.1.
beveelt [appellant] de, gelet op de afbeelding onder rechtsoverweging 4.10, in
het rood gemarkeerde groenafscheiding rond zijn perceel terug te brengen en teruggebracht
te houden tot twee meter, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat hij nalaat
aan deze veroordeling gehoor te geven, met een maximum van € 15.000,00;
5.2.
beveelt [appellant] de, gelet op de afbeelding onder rechtsoverweging 4.10, in
het groen gemarkeerde groenafscheiding rond zijn perceel terug te brengen en teruggebracht te houden tot 2,3 meter, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat hij nalaat aan deze veroordeling gehoor te geven, met een maximum van € 15.000,00;
Dit is de door de kantonrechter bedoelde afbeelding:
2.5
[appellant] heeft direct na het vonnis de bedoelde hagen teruggesnoeid tot de in het vonnis vermelde hoogtes.

3.Het oordeel van het hof

3.1
In de procedure bij de kantonrechter heeft het debat van partijen zich toegespitst op de vraag hoe de hoogte van de in het kettingbeding bedoelde afscheidingen moet worden gemeten en of dat beding meebrengt dat de afscheidingen maximaal twee meter hoog moeten zijn. Tegen de oordelen van de kantonrechter daarover heeft [appellant] geen grieven gericht. Hij wil met zijn hoger beroep bereiken dat de veroordeling om de door de kantonrechter in 5.1. en 5.2. van het vonnis genoemde hagen op een hoogte van twee meter te houden, gemeten vanaf het niveau van de openbare asfaltwegen op het park, wordt beperkt aldus dat de hagen tweejaarlijks worden teruggebracht tot twee meter respectievelijk twee meter dertig. Verder wil hij dat hem geen, althans een lagere dwangsom wordt opgelegd, omdat hij inmiddels aan het vonnis heeft voldaan en zich daaraan in de toekomst zal houden.
3.2
Het kettingbeding dwingt niet tot de kennelijk nu door De Vechtoever voorgestane lezing dat de hagen steeds en voortdurend op een hoogte van twee meter moeten worden gehouden. De woorden ‘in beginsel’ laten logischerwijs ruimte voor de lezing dat de afscheidingen op enig moment hoger zijn dan twee meter. Het kan in redelijkheid van [appellant] niet worden gevergd om steeds, van dag tot dag, de hoogte van de hagen te meten. Dat zag De Vechtoever zelf eerder kennelijk ook in, toen zij op 2 juli 2021 aan [appellant] schreef dat ‘nu het gaat om natuur en hebben wij aangegeven dat we begrijpen dat het hoger dan twee meter kan groeien. Echter, op het moment dat snoeiwerkzaamheden worden verricht moet deze twee meter hoogte wel worden aangehouden’. En het is onwenselijk dat anderen zich mogelijk geroepen voelen om dat voor hem te doen. Anderzijds valt niet in te zien dat [appellant] niet vaker dan eens in de twee jaar (tweejaarlijks) gehouden zou zijn de hagen terug te brengen tot een hoogte van maximaal twee meter/twee meter dertig centimeter. Bij de kantonrechter heeft [appellant] juist gesteld dat hij de hagen tweemaal per jaar door een tuinman laat snoeien.
3.3
Het hof oordeelt dat een redelijke uitleg van het kettingbeding meebrengt dat [appellant] verplicht is om tweemaal per jaar, op de gebruikelijke momenten, de bedoelde hagen te snoeien tot maximaal twee meter hoogte (de rood gemarkeerde) respectievelijk twee meter en dertig centimeter hoogte (de groen gemarkeerde). Het hof zal [appellant] veroordelen om daartoe de hagen de eerste keer in het voorjaar, uiterlijk op 21 juni, en de tweede keer in de nazomer, uiterlijk op 1 oktober, te snoeien. Ter voorkoming van misverstand: de hoogte gemeten vanaf het niveau van de openbare asfaltwegen op het park. Dat is door de kantonrechter beslist en dat is in hoger beroep niet aangevochten.
3.4
Een dwangsom, zij het een lagere, op de veroordelingen is nog steeds nodig, omdat het hof er gezien de voorgeschiedenis niet zonder meer van overtuigd is dat [appellant] zonder een dergelijke prikkel zal doen waartoe hij veroordeeld wordt. Dat hij aan het vonnis heeft voldaan is niet voldoende om alsnog van het opleggen van een dwangsom af te zien. Het kan goed zijn dat de dwangsom die in dat vonnis is opgelegd daarvoor een reden was.
De conclusie
3.5
Het hoger beroep slaagt deels. Dat geeft aanleiding tot een compensatie van de proceskosten in hoger beroep, aldus dat iedere partij geacht wordt de eigen kosten te dragen. De uitkomst rechtvaardigt geen andere proceskostenveroordeling voor de procedure bij de rechtbank. Die veroordeling blijft dus in stand.
3.6
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad van 17 april 2024, behalve de beslissingen in 5.3., 5.4. en 5.5., die hierbij worden bekrachtigd, en beslist opnieuw:
a. veroordeelt [appellant] de in de afbeelding in 2.4 van dit arrest in het rood gemarkeerde groenafscheiding rond zijn perceel de eerste keer in het voorjaar, uiterlijk op 21 juni, en de tweede keer in de nazomer, uiterlijk op 1 oktober, te snoeien tot een hoogte van maximaal twee meter, op straffe van een dwangsom van € 150,- per dag dat hij nalaat
aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,-;
b. veroordeelt [appellant] de in de afbeelding in 2.4 van dit arrest in het groen gemarkeerde groenafscheiding de eerste keer in het voorjaar, uiterlijk op 21 juni, en de tweede keer in de nazomer, uiterlijk op 1 oktober, te snoeien tot een hoogte van maximaal twee meter en dertig centimeter, op straffe van een dwangsom van € 150,- per dag dat hij nalaat aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 5.000,-;
4.2
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Smit, J.H. Kuiper en M.A.M. Essed, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.