Uitspraak
die hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [de zoon]
n haar hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap van [naam1]
die voorwaardelijk hoger beroep heeft ingesteld
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep
- een akte van [de zoon] met nadere producties (producties 89 t/m 91)
- een brief van de Executeur met bezwaar tegen nog nader ingediende producties door [de zoon]
- de nog nader ingediende producties door [de zoon] (producties 92 t/m 94)
- het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 28 april 2025 is gehouden.
2.De kern van de zaak
3.De feiten
- een testament van 31 december 2009, opgemaakt in [plaats1] . In dat testament is voor de vererving en, voor zover mogelijk, de afwikkeling van de nalatenschap gekozen voor het Nederlandse recht. [naam1] is benoemd tot enig erfgenaam en [de zoon] is uitgesloten als erfgenaam. Bepaald is dat diens aanspraak op de legitieme eerst opeisbaar zal zijn na het overlijden van [naam1] ;
“Gezien alle bovengenoemde feiten, wens ik dat mijn zoon ná mijn dood, van alles wat ik nalaat wordt uitgesloten. (…) Ik wens dat mijn zoon, aan wie ik tijdens mijn leven alleen maar heb geschonken, mijn laatste wil respecteert.”
4. De toelichting op de beslissing van het hof
Vader is overleden voordat de Erfrechtverordening van toepassing werd (17 augustus 2015), zodat die toepassing mist. Het hof is daarom gelet op het bepaalde in artikel 2 Rv bevoegd om van deze zaak kennis te nemen. De rechtbank heeft het geschil beoordeeld naar Nederlands recht. Partijen hebben daartegen geen grief gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat die stellingen allemaal moeten worden verworpen en dat de legitimaire massa kan worden vastgesteld op basis van de aangifte erfbelasting.
c) heeft de rechtbank ten onrechte buiten beschouwing gelaten dat vader de economische eigendom bezat van de Hongaarse onderneming Televisor Kft, en had de rechtbank € 360.000,- moeten optellen bij de legitimaire massa als de waarde van die eigendom, althans had de rechtbank dat bedrag moeten optellen als gift van vader aan [naam1] van zijn aandelen in Televisor (grief 3);
Daarmee ontvalt die pijler aan de stellingen van [de zoon] .
Overigens kan het hof uit de overgelegde jaarrekening van Eye Go niet opmaken dat haar waarde in 2013 inderdaad € 360.000,- bedroeg.
Ook het hof wijst daarom afwijking van de aangifte erfbelasting vanwege de waarde van de aandelen [naam6] af; [de zoon] heeft zijn stellingen op dat punt onvoldoende onderbouwd.
Bewijsaanbod
Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [de zoon] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]