ECLI:NL:GHARL:2025:3966

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
30 juni 2025
Zaaknummer
21-001974-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door minderjarige verdachte op moeder in staat van angst en paniek

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De minderjarige verdachte werd beschuldigd van poging tot moord op zijn moeder, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad. De verdachte had zijn moeder met een mes gestoken tijdens een conflict, waarbij hij in een staat van angst en paniek verkeerde door de dreiging van zijn moeder. Het hof honoreerde het beroep op noodweerexces, omdat de overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging het gevolg was van de hevige gemoedsbeweging van de verdachte. Hierdoor werd de verdachte niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof baseerde zijn oordeel op de verklaringen van de verdachte, de getuigen en de forensische rapportages, die wezen op de ernst van de situatie en de emotionele toestand van de verdachte tijdens het incident.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001974-24
Uitspraak van 30 juni 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 23 april 2024 met parketnummer 16-157861-22 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende te [adres] .
Het hoger beroep
De verdachte, hierna: [Verdachte] , heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juni 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door [Verdachte] en zijn raadsman,
mr. S. de Korte, en ook door de advocaat van het slachtoffer, mr. P. van der Geest, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een ander oordeel over [Verdachte] strafbaarheid komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan [Verdachte] is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 juni 2022 te [pleegplaats] , [gemeente] , althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in het gezicht, althans het hoofd, en/of in de hals en/of in de nek en/of in de borst, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2022 te [pleegplaats] , [gemeente] , althans in Nederland,
aan zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (diepe) steekwond(en) in het gezicht, althans het hoofd, en/of in de hals en/of in de nek en/of in de borst, althans het (boven)lichaam, heeft toegebracht,
door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in het gezicht, althans het hoofd, en/of in de hals en/of in de nek en/of in de borst, althans het (boven)lichaam, te steken en/of te snijden;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 juni 2022 te [pleegplaats] , [gemeente] , althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn moeder,
[slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met kracht) met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, (diep) in het gezicht, althans het hoofd, en/of in de hals en/of in de nek en/of in de borst, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op zijn moeder. Hij heeft zijn moeder aangevallen en haar gestoken terwijl zij lag te slapen. Het kan niet anders zijn dan dat [Verdachte] tijd heeft gehad en heeft genomen om na te denken over wat hij ging doen. Hij heeft daarvoor een mes mee naar boven moeten nemen. Het is ondenkbaar dat hij niet alle tijd zou hebben gehad om na te denken wat hij ging doen en dat hij die tijd ook heeft gebruikt. Het slachtoffer lag immers nietsvermoedend te slapen en [Verdachte] moest haar slaapkamer in om haar te steken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [Verdachte] moet worden vrijgesproken van poging tot moord. Bewijsbaar is wel dat hij zijn moeder heeft gestoken. Gelet op het letsel dat zij daardoor heeft opgelopen, is dit te kwalificeren als poging tot doodslag.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn moeder. Het hof heeft daarbij gelet op de bewijsmiddelen die in dit arrest zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud daarvan te twijfelen.
Het hof neemt van de bewijsmiddelen en de bewijsoverweging een groot deel over uit het vonnis van de rechtbank. Het hof zal zijn aanvullingen op dat vonnis in niet-cursieve vorm weergeven. Waar ‘de rechtbank’ staat, moet worden gelezen ‘het hof’.
De rechtbank heeft overwogen:
Bewijsmiddelen [1]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] staat – zakelijk
weergeven – het volgende opgenomen:
Op 24 juni 2022 kwam ik ter plaatse op de [straat] in [pleegplaats] . Ik zag voor het
perceel een jongen staan, hierna te noemen verdachte.
Ik ben de woning in gelopen. Ik zag boven aan de trap op de overloop een vrouw liggen,
hierna te noemen slachtoffer. [2] Ik zag dat er over haar hele lichaam bloed zat.
Verdachte: [Verdachte] .
Gewond: [slachtoffer] . [3]
In het proces-verbaal van bevindingen 112 melding door verdachte [straat] staat – zakelijk weergegeven – het volgende opgenomen:
V: Wij hebben een vechtpartij gehad met messen. Ze heeft me geprobeerd te steken.
C: En is er ergens gestoken?
V: Ja.
C: En waar is er gestoken? Waar ziet u het bloed?
V: Over haar hart. We hadden een vechtpartij gehad en ik had haar geraakt op haar hart, haar rug.. Het is mijn moeder., keel..
C: Want weet je waar er allemaal gestoken is?
V: Nee.. Ja mijn gezicht. [4]
In het proces-verbaal van bevindingen tijdlijn 24 juni 2022 staat het volgende opgenomen:
18:54:27
Laatst beantwoordde oproep telefoon [slachtoffer] (slachtoffer), gesprek van 26 seconden. [slachtoffer] werd gebeld door ' [naam] ’. [naam] verklaarde dat hij [slachtoffer] wakker belde, [slachtoffer] zei: “Ik bel je wel terug als ik wakker ben. ”
De verklaring van [Verdachte] bij de politie op 25 juni 2022:
V: Hoe was ze?
A: Ze was gestrest, dat vermoed ik. Ik had het vermoeden dat ze die stress de hele dag al had. Ze was anders, maar ik zou niet weten wat.
V: En toen?
A: Ik was op mijn kamer. Ik zag mijn moeder in de kamer van mijn drie zusjes. Ik zag dat ze een mes vast had. Ik zag dat het een mes was, die ik had geslepen.
V: Waar was je moeder?
A: Ik zag mijn moeder op de kamer van mijn zusjes. Ik zag dat ze een mes in haar hand had en de punt vooruit wees.
V: Hoe verder?
A: Na het slijpen, heb ik één van die messen meegenomen naar mijn kamer en onder mijn kussen gelegd. Ik had al meteen geen goed gevoel, dat ik die messen moest slijpen. Het voelde als de laatste dag.
V: Wat deed je moeder?
A: Ik was op mijn kamer, mijn moeder schreeuwde mijn naam en ik zag dat ze met het mes in haar hand naar mij toe liep.
V: Wat deed jij?
A: Ik pakte het mes onder mijn kussen. Het werd meteen een gevecht. In de kamer van mijn
moeder werd het duwen en trekken en zwaaien met het mes. En toen heb ik gestoken.
V: Waar heb je haar geraakt?
A: Ik heb haar geraakt in haar gezicht, bij haar kaak, haar hart, haar borstkas en haar
schouder. [6]
In het forensisch dossier PL0900-2022182218, 31PLAAT22, van 25 januari 2024 staat het volgende opgenomen:
Door de deskundige IDFO werd, na beschouwing van alle door het NFI uitgevoerde onderzoeken geconcludeerd:
Op grond van de evaluaties en conclusies van de in deze zaak uitgevoerde forensische onderzoeken concludeer ik daarom dat er mijns inziens geen uitspraak kan worden gedaan over het geheel aan forensische bevindingen in het licht van deze scenario's. [7]
In het proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [straat] [pleegplaats] ) van 11 juli 2022 staat – zakelijk weergegeven – het volgende opgenomen:
Op de eerste etage zagen wij op de overloop veel bloedsporen, dit betroffen vooral geveegde bloedsporen. In de slaapkamer van het slachtoffer zagen wij veel bloed en bebloed beddengoed direct links in de kamer, tussen het bed en de kast. Op kledingstukken naast het bed zagen wij twee messen liggen. [8]
In de letselrapportage forensische geneeskunde GGD [plaats] staat – zakelijk weergeven –
het volgende opgenomen:
Naam: [slachtoffer] . [9]
Het inwendige letsel:
- Borstkas: letsel aan hartoor, longletsel op diverse plaatsen, letsel bloedvaten
borstkaswand;
- Hersenen: doorbloedingsstoornissen van de hersenen met als gevolg hersenletsel,
waaronder blindheid.
Het uitwendige letsel:
  • Steekwonden op borst, buik, rug en beide armen.
  • Snijwonden op onderlip, kin, hals, borst en linker onderarm.
  • Kraswonden op nek en linker onderarm.
  • Oppervlakkige huidbeschadigingen op hals en nek.
  • Meerdere onderhuidse bloeduitstortingen op armen en benen.
  • Ernst & prognose: ernstig tot levensbedreigend. [10]
In het forensisch geneeskundig onderzoek van het NFI van 18 september 2023 staat
– zakelijk weergeven – het volgende opgenomen:
Slachtoffer: [slachtoffer] . [11]
Inwendig werden er twee langwerpige longletsels waargenomen doorlopend tot aan de
longvliezen aan de voorzijde van de borstkas ter hoogte van de 1e en 2e rib links,
waarschijnlijk verlopende vanuit twee van de rugwaarts gelegen huiddefecten aan de
linkerzijde. Deze letsels verliepen van achter naar voren, en enigszins naar kruinwaarts en
hadden een radiologisch gemeten lengte van tenminste circa 12,9 respectievelijk 12,5 cm. [12]
In de Letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD [plaats] staat het volgende opgenomen:
Naam: [Verdachte] .
lichaamsdeel
hoofd
beschrijving
1. Ca 7-8 mm onder het linker oog een dwars verlopende wat bredere roodgele streep in de huid ter lengte van 1 bij 0,2 cm
2. Onderbroken halve roodgekleurde cirkel beginnend vanaf 1,5 cm onder het linker oog naast de linker neus, naar beneden lopend naar de zijkant van de linker wang ter hoogte van de mondspleet
3. Dwars hierop een onderbroken rechtverlopende rode streep, die
begint op 1 cm van de linker mondhoek en schuin omhoog loopt
richting het linker jukbeen (ter hoogte van de linker oorlel), ter lengte van 2 + 1 cm
4. Minimale rode puntjes in de huid op de linker wang met een
doorsnee van 0,1 cm
5. Linker wang is iets geelbruin verkleurd
toelichting
Het bij 1 beschreven letsel kan zeer wel passen bij een krabletsel,
maar eveneens kan dit door een mes zijn veroorzaakt.
De bij 2 en 3 beschreven letsels lijken eerder door een mes te zijn
veroorzaakt dan door krabben met een scherpe nagel.
Het bij 4 beschrevene lijkt eerder te passen bij acné (puberteitsuitslag
in het gezicht) dan als toegebracht door uitwendig geweld.
De geelbruine verkleuring bij 5 lijkt te passen bij bloeduitstorting door
uitwendig geweld
Bewijsoverweging
Poging tot moord of poging tot doodslag?
Voor een bewezenverklaring van poging tot moord moet komen vast te staan dat [Verdachte] zich
gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit zijn
moeder te doden en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling,
zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn
voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
[Verdachte] heeft verklaard dat hij op zijn kamer was en dat hij zijn moeder hoorde roepen en haar zag in de tegenovergelegen kamer van zijn zusjes. Zijn moeder had een mes vast en hij zag dat het een mes was dat hij kort daarvoor had geslepen. Het mes wees met de punt vooruit en zijn moeder liep hem tegemoet en schreeuwde op een boze manier zijn naam.
Eerder die middag had hij op verzoek van zijn moeder messen geslepen en vanwege “geen goed gevoel” een van die messen onder zijn kussen gelegd.
Vervolgens pakte hij het bewuste mes onder zijn kussen vandaan en werd het “meteen een gevecht” voor de deur van zijn slaapkamer.
In de kamer van zijn moeder werd het duwen en trekken en zwaaien met het mes. Hij pakte haar pols vast waarop het mes uit haar hand viel. Daarop heeft hij haar gestoken.
[Verdachte] moeder heeft verklaard dat zij op haar buik lag te slapen en dat ze wakker werd op het moment dat zij in haar rug werd gestoken.
Op de eerste etage, in de slaapkamer van [Verdachte] moeder, zijn op kledingstukken naast het bed twee messen aangetroffen.
De aanwezigheid van twee messen past niet in de verklaring van [Verdachte] moeder dat zij door [Verdachte] in haar rug is gestoken toen ze lag te slapen. [Verdachte] heeft vanaf het begin verklaard dat zijn moeder boos met getrokken mes op hem afkwam en hij vervolgens het mes onder zijn eigen kussen vandaan heeft gepakt. Uit niets blijkt dat [Verdachte] vlak voor of tijdens het incident
tweemessen tot zijn beschikking had.
[Verdachte] heeft bij de politie uitgebreid en vrij gedetailleerd verklaard. Zijn verklaringen bevatten geen innerlijke tegenstrijdigheden, wat de betrouwbaarheid van die verklaringen vergroot.
Zijn verklaringen zijn voorts consistent en vinden ook steun in de 112-melding.
In die melding, die woordelijk is uitgewerkt, zegt [Verdachte] dat ze een vechtpartij hebben gehad met messen.
Hij zegt: “Ze heeft me geprobeerd te steken.”
Ook zegt hij dat hij haar had geraakt “op haar hart, haar rug.. (…) keel..”.
Later, op de vraag waar er allemaal is gestoken, antwoordt [Verdachte] nog: “Ja mijn gezicht.”. Deze verklaringen vinden steun in elkaar en op essentiële onderdelen ook steun in andere (objectieve) bewijsmiddelen.
Uit het op [Verdachte] gezicht geconstateerde letsel kan volgens de arts worden afgeleid dat in elk geval twee beschreven letsels eerder lijken te zijn veroorzaakt door een mes dan door het krabben met een scherpe nagel.
Dit strookt opnieuw met de verklaringen van [Verdachte] dat hij door zijn moeder in zijn gezicht is gesneden/gestoken.
De omstandigheid dat getuige [naam] om 18:54 uur met de moeder van [Verdachte] heeft gebeld en dat zij toen slaperig klonk, doet daar niet aan af. De 112-melding is immers pas veel later, om 20:23 uur, gedaan, direct nadat het steekincident heeft plaatsgevonden.
Verder concludeert de deskundige in de rapportage van het Interdisciplinair Forensisch Onderzoek dat op grond van de evaluaties en conclusies van de in deze zaak uitgevoerde forensische onderzoeken geen uitspraak kan worden gedaan over het geheel van de forensische bevindingen in het licht van de door [Verdachte] en zijn moeder gegeven verklaringen.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting van het hof kan niet worden vastgesteld dat [Verdachte] een plan heeft gemaakt om zijn moeder van het leven te beroven. Het slijpen en het meenemen van een mes naar zijn slaapkamer is in de gegeven omstandigheden onvoldoende bewijs voor de voor moord vereiste voorbedachte raad, nog daargelaten dat [Verdachte] de messen op verzoek van zijn moeder heeft geslepen en dus niet volgens een vooropgezet eigen plan.
Uit de steek-en snijletsels bij [Verdachte] moeder kan worden opgemaakt dat het steekincident enige tijd heeft geduurd, maar op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting kan niet worden vastgesteld hoe lang.
Anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld, volgt ook daaruit niet dat [Verdachte] zich gedurende geruime of ten minste enige tijd heeft beraden op het besluit en/of de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en om zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof is daarom van oordeel dat in de gegeven omstandigheden aan de contra-indicaties voor voorbedachte raad zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de indicaties die zouden pleiten
voorvoorbedachte raad.
Er bestaan naar het oordeel van het hof objectieve aanknopingspunten om aan te nemen dat [Verdachte] in de gegeven omstandigheden heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het hof is daarom van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om te kunnen vaststellen dat van een poging tot moord sprake is geweest.
[Verdachte] zal daarom partieel worden vrijgesproken van de tenlastegelegde poging tot moord. Het hof acht de primair tenlastegelegde poging tot doodslag wel wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij opof omstreeks24 juni 2022 te [pleegplaats] , [gemeente] ,althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zijn moeder, [slachtoffer] , opzettelijken (al dan niet) met voorbedachten radevan het leven te beroven,
die [slachtoffer] meermalen,althans eenmaal(met kracht) met een mes,althans met een scherp en/of puntig voorwerp,(diep) in het gezicht,althans het hoofd, en/ofin de hals,en/ofin de nek en/ofin de borst, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken/gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen [Verdachte] meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van [Verdachte]
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, waardoor er ook geen sprake kan zijn van een geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces.
Indien het hof wel van oordeel zou zijn dat er sprake is van een noodweersituatie, heeft de advocaat-generaal gesteld dat er desondanks geen sprake is van noodweer, gelet op het extreme geweld dat door [Verdachte] is gepleegd. Van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanval van de moeder – als het hof daarvan al uitgaat – is volstrekt onvoldoende gebleken. Het is daarnaast ook nog niet eens aannemelijk dat de hevige gemoedsbeweging tot de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft geleid.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [Verdachte] moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging vanwege een geslaagd beroep op noodweerexces.
Het is voldoende aannemelijk geworden dat de moeder dreigend met een mes op [Verdachte] is afgelopen en dat daardoor voor [Verdachte] sprake was van een noodweersituatie. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de moeder, gericht tegen [Verdachte] . [Verdachte] mocht zich in de gegeven omstandigheden verdedigen.
Gelet op de voorgeschiedenis en de situatie ter plaatse was het handelen van [Verdachte] noodzakelijk. Op zichzelf was er sprake van een proportionele verdediging, maar [Verdachte] is daarin te ver gegaan. De grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden als gevolg van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door het handelen van moeder. De emotie van [Verdachte] volgt uit de opnames van 112 en uit de processen-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] . [verbalisant 2] keek in de ogen van [Verdachte] en zag angst en paniek. Op [verbalisant 2] maakte [Verdachte] een zeer verwarde indruk.
Oordeel van het hof
Het hof neemt ten aanzien van de strafbaarheid van [Verdachte] een groot deel van de motivering van de rechtbank over. Die delen worden hierna opnieuw cursief weergegeven. Het hof zal zijn eigen aanvullingen wederom niet-cursief weergeven. Waar ‘de rechtbank’ staat, moet worden gelezen ‘het hof’. De rechtbank heeft overwogen:

Noodweer

Volgens artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer
alleen slagen indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van
eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder
omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, dan moet de
rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het
verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid,
aannemelijk is geworden. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte
geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de
rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de
noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop het beroep op noodweer
steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf
dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de
beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om
dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
Noodweersituatie
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat
moeder dreigend met een mes op [Verdachte] af is gelopen en dat daarbij sprake is geweest van
een noodweersituatie.
Zo heeft [Verdachte] direct aan de telefoon met 112 verklaard dat zijn moeder heeft geprobeerd
om hem te steken en dat een gevecht met messen heeft plaatsgevonden. Ook tegen de politie
heeft hij dat al verteld direct na zijn aanhouding toen hij vanaf de woning naar het
politiebureau werd vervoerd. Bij de nadere verhoren door de politie heeft [Verdachte] op dit punt
ook steeds consequent en consistent verklaard. Daarnaast past de verklaring van [Verdachte] bij de omstandigheid dat twee bebloede messen in de slaapkamer van moeder zijn aangetroffen,
waar de steekpartij heeft plaatsgevonden, en het letsel dat bij [Verdachte] is vastgesteld. Dat letsel
lijkt, volgens een deskundige, eerder door een mes te zijn veroorzaakt dan bijvoorbeeld door
krassen met een nagel.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen [Verdachte] en dat [Verdachte] zich mocht verdedigen.
Proportionaliteit
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de wijze van verdediging door
[Verdachte] proportioneel was. Uit de proportionaliteitseis volgt dat een gedraging niet straffeloos is als deze gedraging - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal.
[Verdachte] heeft verklaard dat hij tijdens het gevecht met een mes heeft gezwaaid en vervolgens
zijn moeder bij de pols heeft gepakt, waarna haar mes op de grond zou zijn gevallen. Tijdens het vallen van het mes zou [Verdachte] zijn moeder hebben gestoken. De forensisch arts benoemt dat een deel van het letsel bij moeder door het door [Verdachte] geschetste scenario kan worden verklaard, maar dat dit niet geldt voor al het letsel. Zo benoemt de forensisch arts dat de aangetroffen verwondingen aan de hals veel waarschijnlijker zijn onder een hypothese van een (meer statische) geweldinwerking zoals (zich) krassen en snijden, dan onder een (meer dynamische) geweldinwerking van zwaaien met een mes. Ook blijkt uit het forensisch geneeskundig onderzoek dat twee (diepe) steekwonden in de rug van moeder zijn
aangetroffen, welke niet door [Verdachte] kunnen worden verklaard. Naar het oordeel van de
rechtbank past dit letsel niet bij het zwaaien met een mes en de verklaring van [Verdachte] dat hij
zijn moeder alleen op het moment dat zij het mes liet vallen heeft gestoken. Gelet op het
geconstateerde letsel enerzijds en de verklaring van [Verdachte] anderzijds, moet [Verdachte] zijn
moeder meerdere malen van verschillende kanten diep in het lichaam ter hoogte van onder
andere hart en longen met een mes hebben gestoken, op het moment dat zijn moeder haar
mes al had laten vallen.
De rechtbank is van oordeel dat het gebruik door [Verdachte] van een mes op zichzelf een
proportionele manier was om zichzelf te verdedigen. De rechtbank is echter ook van oordeel
dat [Verdachte] te ver is gegaan in die verdediging.
Op het moment dat het mes van moeder op de grond viel, was het niet noodzakelijk voor
[Verdachte] om zich te verdedigen middels het meermaals met kracht steken in het bovenlichaam
van moeder. Voor de rechtbank is uit de verklaringen van [Verdachte] niet duidelijk geworden
waarom dat wel nodig was. [Verdachte] heeft daarmee de grenzen van de noodzakelijke
verdediging overschreden, [Verdachte] is te lang en te heftig door gegaan. Het beroep op
noodweer zal daarom worden verworpen.
Conclusie
Omdat het beroep op noodweer is verworpen, heeft [Verdachte] door zijn moeder (meermalen) te
steken met een mes een strafbaar feit gepleegd, namelijk: poging tot doodslag.

Noodweerexces

De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of [Verdachte] een verwijt kan worden
gemaakt van het strafbare feit dat hij heeft gepleegd. De verdediging heeft aangevoerd dat bij [Verdachte] sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de
ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding(hof: namelijk doordat zijn moeder met een mes op hem af kwam)
. Overschrijding van de grenzen van de
noodzakelijke verdediging is niet strafbaar indien deze overschrijding het onmiddellijke
gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die door de aanranding is veroorzaakt.
Daarbij dient aannemelijk te zijn dat de gemoedsbeweging, die het directe gevolg was van de aanranding, van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging. Niet is vereist dat
geheel kan worden uitgesloten dat ook andere factoren mede hebben bijgedragen aan het
ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een
concreet geval sprake is van het hier bedoelde ‘onmiddellijke gevolg’, kan betekenis worden
toegekend aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn
overschreden alsmede aan de aard en intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Verder
kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn. [14]
Het hof leidt uit het dossier en het verhandelde ter zitting af dat bij [Verdachte] sprake is geweest van een door de aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Hij is in de woning van zijn moeder, waar hij op dat moment verbleef, door zijn moeder met een mes aangevallen. Dat dit [Verdachte] in een hevige gemoedsbeweging heeft gebracht waarbij hij de grenzen van noodzakelijkheid heeft overschreden, blijkt uit het volgende.
Bij de politie heeft [Verdachte] verklaard dat hij de pols van zijn moeder pakte om haar het steken te beletten en om te zorgen dat ze haar mes zou laten vallen. Toen ze het mes liet vallen, was hij bang dat ze het alsnog zou oppakken en zou gaan steken. Daarom had hij haar gestoken. Hij was bang en wist niet wat hij moest doen. Het ging heel snel.
Ter zitting van het hof heeft hij in grote lijnen hetzelfde verklaard.
Direct na het steekincident heeft [Verdachte] 112 gebeld. Uit de transcriptie van het gesprek tussen [Verdachte] en de centralist van de meldkamer blijkt dat [Verdachte] in paniek en ontreddering verkeert. Hij vraagt de centralist of zij zijn moeder nog kunnen redden en zegt bij herhaling “mama”.
Op het moment dat verbalisant [verbalisant 2] ter plaatse kwam, hoorde hij [Verdachte] zeggen: “Ze is binnen boven, jullie moeten haar redden” en vragen: “Gaan jullie mijn moeder redden? Wie zijn al die mensen? Ze kijken naar mij.”.
[verbalisant 2] zag dat [Verdachte] om zich heen keek en het leek of hij onder invloed verkeerde of dat hij zich niet realiseerde wat er aan de hand was. [Verdachte] maakte op [verbalisant 2] een zeer verwarde indruk.
Verbalisant [verbalisant 1] vroeg aan [Verdachte] of de vrouw in het huis zijn moeder was. [verbalisant 1] hoorde dat [Verdachte] hier warrig op reageerde met de woorden: “Gaat het wel goed? Wat is er met mijn moeder aan de hand? Dat is mijn moeder? Moet ik erheen?”.
Ook verbalisant [verbalisant 2] kwam na de melding ter plaatse. Hij hoorde [Verdachte] “mijn moeder, mijn moeder” roepen. [verbalisant 2] keek [Verdachte] in de ogen en zag angst en paniek.
Uit dit samenstel van [Verdachte] verklaring en de waarnemingen van de politie leidt het hof af dat [Verdachte] niet alleen tijdens het incident maar ook daarna in ontreddering verkeerde. De staat waarin de politie hem zeer kort na het incident aantrof, heeft naar het oordeel van het hof a fortiori ook tijdens het incident bestaan. Daarmee is volgens het hof de hevige gemoedsbeweging tijdens het steekincident een gegeven.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat het bewezenverklaarde handelen van [Verdachte] verontschuldigbaar is geweest.
Hij is met zijn handelen aanzienlijk veel te ver gegaan maar deed dat in een staat van angst en paniek door de dreiging die op dat moment van zijn moeder uitging.
Het hof zal het beroep op noodweerexces honoreren nu de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijk gevolg is geweest van de hevige gemoedsbeweging bij [Verdachte] .
[Verdachte] is daarom ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten overvloede overweegt het hof dat het ter terechtzitting uit de verklaring en de opstelling van [Verdachte] heeft kunnen vaststellen dat ook hij groot verdriet ervaart om wat er is gebeurd.
Niet alleen heeft hij in de drie jaar sinds het gebeurde geen contact met zijn moeder gehad, maar ook moet hij leven met het feit dat zij door zijn hand het grootste deel van haar gezichtsvermogen is verloren, nog afgezien van de overige verwondingen waarvan zij ook nu nog niet geheel is hersteld.
Ook met zijn drie zusjes heeft hij sindsdien geen contact meer, wat hij heel erg vindt.
Zo beschouwd is dit een situatie die wel eens wordt beschreven met de hol klinkende frase: “deze situatie kent alleen maar verliezers”. In dit geval is dat echter nu eens helemaal waar.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft bij appelschriftuur van 16 mei 2024 verzocht vier getuigen te horen die zouden kunnen verklaren over eerdere incidenten tussen [Verdachte] en zijn moeder. Dit zou een rol hebben gespeeld bij de gemoedsbeweging van [Verdachte] en is volgens de raadsman van belang bij de beoordeling van zijn strafbaarheid.
De poortraadsheer heeft op 30 december 2024 beslist dat er vooralsnog geen aanleiding wordt gezien om in de verzoeken te bewilligen. Aan de raadsman is te kennen gegeven dat hij deze verzoeken desgewenst tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak kan herhalen.
Ter terechtzitting bij het hof heeft de raadsman deze verzoeken inderdaad herhaald, zij het in voorwaardelijke vorm. Ingeval het hof van oordeel is dat er geen eerdere incidenten hebben plaatsgevonden, wordt verzocht deze vier getuigen alsnog te (doen) horen.
Gelet echter op het oordeel van het hof over de strafbaarheid van [Verdachte] behoeft dit verzoek geen verdere bespreking.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte de primair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart verdachte niet strafbaar en
ontslaatverdachte te dier zake
van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Kaatman, griffier,
en op 30 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 30 juni 2025.
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. M.W. Hemelaar, advocaat-generaal,
mr. E. van der Zandt, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
Verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van 1 juli 2022, p. 62-64.
5.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van 13 december 2022, p. 74.
6.Het verhoor van verdachte bij de politie op 25 juni 2022, pagina 190-191.
7.Het forensisch dossier PL0900-2022182218, 31PLAAT22, van 25 januari 2024, p. 10 (A).
8.Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning ( [straat] [pleegplaats] ) van 11 juli 2022, pagina 13 (A).
13.Een geschrift, inhoudende een letselrapportage forensische geneeskunde van 26 juni 2022, pagina 96 e.v. (A).