ECLI:NL:GHARL:2025:3905

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
200.352.921
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een vonnis in een geschil over de bestuurders van een vereniging

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin werd geoordeeld dat hij geen bestuurder meer is van de 'Islamitische Vereniging' te [woonplaats1]. De rechtbank had op 5 maart 2025 bepaald dat op 7 juli 2024 een geldige algemene ledenvergadering had plaatsgevonden, waarbij zeven nieuwe bestuurders zijn verkozen. [appellant] is veroordeeld om de financiële administratie van de vereniging af te geven en is verboden om zich als bestuurder op te stellen. Hij heeft een incidentele vordering ingesteld om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis te schorsen, totdat in hoger beroep is beslist.

Het hof heeft in zijn tussenarrest op 24 juni 2025 geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van het vonnis niet wordt geschorst. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank geen kennelijke juridische of feitelijke misslagen heeft begaan en dat de belangenafweging in het voordeel van de geïntimeerden uitvalt. [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de geïntimeerden bij de uitvoerbaarheid van het vonnis. Het hof heeft de incidentele vordering van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten van het incident.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.921
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht 566451
arrest in het incident van 24 juni 2025
in de zaak van
[appellant] ( [appellant] )
die woont in [woonplaats1]
advocaat: mr. S. Bouharrou
en

1.[geïntimeerde1] ( [geïntimeerde1] )

2. [geïntimeerde2] ( [geïntimeerde2] )

3. [geïntimeerde3] ( [geïntimeerde3] )4. [geïntimeerde4] ( [geïntimeerde4] )

5. [geïntimeerde5] ( [geïntimeerde5] )

hierna samen: geïntimeerden
die wonen in [woonplaats1] en [woonplaats2] ( [geïntimeerde3] )
advocaat: mr. T. van Kooten

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen het vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, (hierna: de rechtbank) op 5 maart 2025 tussen partijen heeft uitgesproken. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met eis in het incident op grond van artikel 351 Rv
  • de akte toelichting en overlegging producties 26 – 28 in incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv
  • de conclusie van antwoord in het incident.

2.De kern van de zaak

2.1.
Tussen partijen is in geschil wie op dit moment de bestuurders zijn van de vereniging ‘Islamitische Vereniging’ te [woonplaats1] (hierna: de Vereniging). Volgens [appellant] is onder meer hij bestuurder. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat op 7 juli 2024 een geldige algemene ledenvergadering (hierna: ALV) heeft plaatsgevonden en heeft voor recht verklaard dat op, en met ingang van, die datum zeven nieuwe bestuurders zijn verkozen. [appellant] is volgens de rechtbank daarom geen bestuurder (meer) van de Vereniging.
2.2.
[appellant] is (onder meer) veroordeeld om aan het bestuur de (financiële) administratie van de Vereniging af te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom. [appellant] is daarnaast verboden handelingen en uitlatingen te doen die ertoe strekken of suggereren dat hij bestuurder is van de Vereniging, ook op straffe van verbeurte van een dwangsom. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de veroordelingen in de uitspraak ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als een van partijen in hoger beroep komt van het bestreden vonnis.
2.3.
[appellant] is in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis en heeft ook een incidentele vordering ingesteld op grond van artikel 351 Rv. Hij vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van de beslissingen van de rechtbank zoals die hiervoor zijn genoemd in 2.2 totdat in hoger beroep is beslist, met veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten van het incident.
2.4.
Het hof zal beslissen dat de tenuitvoerlegging bij voorraad van het vonnis niet wordt geschorst. Die beslissing wordt hierna toegelicht.

3.De toelichting op de beslissing van het hof

3.1.
Anders dan geïntimeerden menen, heeft de rechtbank de beslissing tot het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis niet (impliciet) gemotiveerd. Daarom geldt het volgende toetsingskader. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij om de situatie te houden zoals die was voordat de uitspraak werd gedaan, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de uitspraak meteen te kunnen uitvoeren. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van het vonnis van de rechtbank en kijkt voor zijn beslissing niet naar de kans van slagen van het hoger beroep. Het hof kan wel in zijn oordeelsvorming betrekken of de beslissing van de rechtbank op een duidelijke fout of vergissing (een ‘kennelijke misslag’) berust. [1]
Geen kennelijke juridische of feitelijke misslag
3.2.
Volgens [appellant] berust de beslissing van de rechtbank op kennelijke feitelijke en juridische misslagen. De rechtbank is abusievelijk uitgegaan van een rechtsgeldige bijeenroeping van een veronderstelde ALV op 7 juli 2024 door [naam1] , [naam2] en 24 leden van de Vereniging. [appellant] heeft verklaard dat op 21 januari 2024 het bestuur is gewisseld tijdens een ALV, zodat [naam2] en [naam1] geen bestuurders waren op het moment van het bijeenroepen van de veronderstelde ALV op 7 juli 2024. Ook geïntimeerden hebben benadrukt dat [naam2] en [naam1] geen rechtsgeldige bestuurders (meer) waren. Tussen partijen staat daarom vast dat [naam2] en [naam1] op het moment van de veronderstelde ALV op 7 juli 2024 geen bestuurders van de Vereniging waren, zodat de ALV van 7 juli 2024 is bijeengeroepen door onbevoegde personen en er sprake is van een nietig besluit tot bijeenroeping. De rechtbank heeft een feitelijke misslag begaan door te oordelen dat [appellant] steeds het standpunt heeft ingenomen dat hij, [naam2] en [naam1] het bestuur van de Vereniging vormden. Geïntimeerden hadden volgens [appellant] ook niet betoogd dat [naam2] en [naam1] de rechtsgeldige bestuurders waren die bevoegd waren om een ALV te beleggen, maar dat deze vergadering gerechtvaardigd was om uit de langdurige impasse te raken.
3.3.
[appellant] betoogt daarnaast dat de rechtbank buiten het partijdebat is getreden door vast te stellen dat sprake is van een geldig bijeengeroepen vergadering, omdat partijen niet aan hun vorderingen en verweren ten grondslag hebben gelegd dat [naam1] en [naam2] op het moment dat werd besloten tot de ALV van 7 juli 2024 en op 7 juli 2024 de rechtsgeldige bestuurders waren. Naar de overtuiging van [appellant] kwalificeert de aanvulling door de rechtbank van het 'feit' dat [naam2] en [naam1] op 7 juli 2024 en daaraan voorafgaand wél de rechtsgeldige bestuurders waren die konden besluiten om de ALV bijeen te roepen en de aanvulling van de 'omstandigheid' dat het er sterk op lijkt dat 24 leden óók de algemene vergadering hebben bijeengeroepen als een evidente misslag. De rechtbank heeft verder ten onrechte relevante stukken buiten het geding gelaten. Het is onbegrijpelijk, zo stelt [appellant] , dat de rechtbank een niet gemotiveerde uitvoerbaarverklaring bij voorraad verbindt aan een vonnis dat is gebaseerd op evident ontbrekende stukken en aangevulde feiten en omstandigheden.
Volgens geïntimeerden is geen sprake van kennelijke misslagen.
3.4.
Het hof oordeelt als volgt. Bij een juridische of feitelijke misslag gaat het om een onmiskenbare fout of vergissing. Dat wil zeggen dat direct op het eerste gezicht, dus zonder relevant nader feitelijk of juridisch onderzoek, zonder meer duidelijk is dat een feitelijk of juridisch oordeel in een bepaalde rechtsoverweging onjuist is. Van zo’n kennelijke misslag is hier geen sprake. De rechtbank heeft beslist dat de ALV op 7 juli 2024 geldig is bijeengeroepen, dat de leden op de juiste wijze zijn opgeroepen en dat op deze ALV een bestuurswissel heeft plaatsgevonden, waarmee het zittende bestuur, wie dat dan op dat moment ook mocht zijn, is vervangen. Uit het vonnis blijkt dat de rechtbank de stelling van [appellant] dat op 21 januari 2024 het bestuur van de Vereniging is gewisseld onder ogen heeft gezien, maar heeft geoordeeld dat die stelling is betwist en door [appellant] niet is onderbouwd, zodat die wordt gepasseerd (zie nummer 3.16 van het vonnis). De vraag wie als bestuurder van de Vereniging moet worden aangemerkt en welke gevolgen de al dan niet rechtsgeldig bijeengeroepen vergadering van 7 juli 2024 daarop heeft gehad, zal in de hoofdzaak opnieuw moeten worden beoordeeld. De feitelijke en juridische uitgangspunten van de rechtbank (waaronder ook de uitleg van de door partijen aangevoerde stellingen en verweren) zijn zonder verdergaande beoordeling niet onmiskenbaar onjuist, terwijl voor die verdergaande beoordeling in het kader van dit schorsingsincident geen plaats is. Als bij de beslissing van de rechtbank bepaalde stukken van [appellant] niet zijn betrokken, maakt dat bovendien niet dat de tenuitvoerlegging bij voorraad moet worden geschorst. Het is immers op voorhand niet duidelijk of die stukken tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Ook die beoordeling zal in de hoofdzaak moeten plaatsvinden.
De belangenafweging
3.5.
[appellant] stelt ook dat de tenuitvoerlegging bij voorraad moet worden geschorst ter voorkoming van chaos en een noodtoestand binnen de Vereniging. Drie van de zeven door de rechtbank per 7 juli 2024 vastgestelde bestuurders zijn zonder dat zij daarvan op de hoogte waren en zonder dat zij daarover gehoord zijn als bestuurders gekwalificeerd. Dat heeft te gelden als een nieuw feit waarmee de rechtbank geen rekening heeft kunnen houden. Het bestreden vonnis heeft geen stabiliteit gebracht in de Vereniging, maar heeft de situatie verslechterd. De Vereniging is onbestuurbaar geworden, omdat de als bestuurders gekwalificeerde personen tot op het bot verdeeld zijn, terwijl [appellant] geen rust kan brengen binnen de Vereniging, omdat hem is verboden enige bestuurshandeling te verrichten. De imam zal onmiddellijk worden ontslagen en de religieuze koers van de Vereniging zal drastisch ultraorthodox worden. Die koers zal worden aangewend in het informeel onderwijs aan tientallen kinderen en daarvoor zullen financiële middelen van de Vereniging worden aangewend. Het is voor [appellant] tot slot niet mogelijk om aan alle veroordelingen in het vonnis te voldoen, terwijl hij het risico loopt dwangsommen te verbeuren. [appellant] beschikt niet over de (financiële) administratie en de bankpassen en inlogcodes voor de (financiële) administratie van de Vereniging zijn persoonsgebonden en niet overdraagbaar. Aan de zijde van geïntimeerden bestaat bovendien geen redelijk belang bij tenuitvoerlegging van het vonnis, vooruitlopend op de procedure in hoger beroep.
3.6.
Volgens geïntimeerden is het in het belang van henzelf en de Vereniging dat duidelijkheid bestaat voor de periode dat niet finaal op het hoger beroep is beslist. Die duidelijkheid is er nu. Naar aanleiding van het vonnis is de registratie van bestuurders in het handelsregister op verzoek van geïntimeerden aangepast. Bezwaarprocedures bij de Kamer van Koophandel zijn geëindigd. Verder zijn de gemachtigden tot de bankrekeningen van de Vereniging gewijzigd en ook overigens zijn de op 7 juli 2024 verkozen bestuurders aangemerkt als de rechtsgeldige bestuurders van de Vereniging. Het door de rechtbank aangewezen bestuur brengt rust binnen de Vereniging en brengt de financiën weer op orde. Daarbij is gebleken dat [appellant] het vermogen van de Vereniging heeft aangewend voor privédoeleinden. Geïntimeerden zullen tot slot de verbeurde dwangsommen gedurende de procedure in hoger beroep niet incasseren, zodat het belang van [appellant] bij schorsing van de tenuitvoerlegging bij voorraad grotendeels wegvalt.
3.7.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd waarom zijn belang bij behoud van de bestaande toestand totdat op het hoger beroep is beslist zwaarder moet wegen dan het belang van geïntimeerden bij de uitvoerbaarheid bij voorraad. [appellant] heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de bestuurbaarheid van de Vereniging in het geding komt, terwijl geïntimeerden juist betogen dat de rust binnen de Vereniging is teruggekeerd. De vrees dat onder het door de rechtbank vastgestelde bestuur direct een ultraorthodox regime zal worden ingevoerd is door [appellant] niet nader gemotiveerd. Wat betreft de dwangsomveroordelingen heeft [appellant] , gelet op de toezegging van geïntimeerden dat zij eventueel verbeurde dwangsommen gedurende de procedure in hoger beroep niet zullen incasseren, geen zwaarwegend belang meer bij schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis op dit punt. Het hof ziet daarom onvoldoende aanleiding voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
De conclusie
3.8.
Het hof wijst de incidentele vordering af en zal [appellant] tot betaling van de kosten van het incident veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [2]
3.9.
De hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident
4.1.
wijst de vordering af;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de proceskosten van het incident van geïntimeerden ter hoogte van € 1.214 aan salaris van de advocaat van geïntimeerden (1 procespunt x het toepasselijke tarief II);
in de hoofdzaak in hoger beroep
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich volgens het roljournaal bevindt;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, D.M.I. De Waele en C. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2025.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019,
2.HR 10 juni 2022,