ECLI:NL:GHARL:2025:3435

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
4 juni 2025
Zaaknummer
21-001554-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verkeersdelicten met betrekking tot rijontzegging en gebruik van verdovende middelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van het besturen van een voertuig onder invloed van amfetamine en GHB op twee verschillende data in 2021 en 2022. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden per feit. Het Openbaar Ministerie stelde hoger beroep in tegen de partiële rijontzegging die de politierechter had opgelegd, omdat deze niet in overeenstemming zou zijn met de Wegenverkeerswet.

Tijdens de zitting op 14 mei 2025 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van 14 dagen, een taakstraf van 60 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden per feit vorderde. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn verslavingsproblematiek en de noodzaak van een scooter voor zijn dagbesteding. Het hof heeft uiteindelijk besloten de partiële ontzegging van de rijbevoegdheid in stand te houden, maar heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en een nieuwe straf opgelegd, die in overeenstemming is met de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte.

Het hof heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, rekening houdend met de persoonlijke situatie van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een evenwichtige benadering tussen strafrechtelijke handhaving en de sociale omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001554-24
Uitspraak d.d.: 28 mei 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2024 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 96-071074-22 en 96-176193-23, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 18-024155-19 en 21-002564-19, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1980,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 mei 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Daarnaast vordert de advocaat-generaal in beide zaken ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden (in totaal 18 maanden) en heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 18-024155-19 en 21-002564-19 afgewezen dienen te worden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P. Bonthuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 22 maart 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en tot een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tweemaal 12 maanden. Daarnaast heeft de politierechter de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 18-024155-19 en 21-002564-19 afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 96-071074-22:
hij op of omstreeks 9 december 2021 te [plaats 1] , gemeente De Fryske Marren een voertuig, te weten personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 1000 microgram amfetamine per liter bloed en/of 170 microgram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Zaak met parketnummer 96-176193-23 (gevoegd):
hij op of omstreeks 7 oktober 2022 te [plaats 2] , gemeente De Fryske Marren een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en/of GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 700 microgram amfetamine per liter bloed en/of 81 milligram GHB per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 96-071074-22 en in de zaak met parketnummer 96-176193-23 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 96-071074-22:
hij op 9 december 2021 te [plaats 1] , gemeente De Fryske Marren, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van meerdere in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij die aangewezen stoffen 1000 microgram amfetamine per liter bloed en 170 microgram GHB per liter bloed bedroeg, telkens zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde;
Zaak met parketnummer 96-176193-23:
hij op 7 oktober 2022 te [plaats 2] , gemeente De Fryske Marren, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van meerdere in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten amfetamine en GHB, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van genoemde Wet, het gehalte in zijn bloed bij die aangewezen stoffen 700 microgram amfetamine per liter bloed en 81 milligram GHB per liter bloed bedroeg, telkens zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 96-071074-22 en in de zaak met parketnummer 96-176193-23 bewezenverklaarde levert op:

telkens:

overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 9 december 2021 en op 7 oktober 2022 een auto bestuurd, terwijl hij onder invloed van verdovende middelen was. Door zijn handelwijze heeft verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd.
De politierechter heeft verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot onder meer een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden per feit. Het hof heeft via de advocaat-generaal een rectificatie van de rechtbank Noord-Nederland ontvangen waarin staat opgemerkt dat in de aantekening mondeling vonnis van 22 maart 2024 per abuis is verzuimd op te nemen dat de rijontzegging niet geldt voor het besturen van een scooter.
Het hof begrijpt dat de politierechter met een ‘scooter’ heeft gedoeld op een ‘bromfiets’.
Het Openbaar Ministerie heeft het hoger beroep ingesteld tegen deze partiële rijontzegging. Daartoe heeft de officier van justitie in het appelschriftuur aangevoerd dat uit de memorie van toelichting [1] nadrukkelijk blijkt dat een partiële ontzegging van de rijbevoegdheid is uitgesloten en de uitspraak van de politierechter daarom geen steun vindt in het geldende recht. Subsidiair heeft de officier van justitie opgemerkt dat de handhaving van een ongeclausuleerde rijontzegging complex is en dat de door de politierechter in het dictum aangeduide motorrijtuig ‘scooter’ geen voertuig is dat wordt genoemd in de Wegenverkeerwet 1994.
Het hof overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad, van 15 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2686 volgt dat het opleggen van een partiële ontzegging van de rijbevoegdheid niet ontoelaatbaar wordt geacht. Het is volgens de Hoge Raad aan de rechter om van geval tot geval te beoordelen of naleving van een partiële ontzegging haalbaar is.
Ter zitting hebben verdachte en zijn raadsman gemotiveerd toegelicht dat verdachte zijn scooter nodig heeft om - onder meer- zijn dagbesteding te kunnen bereiken. Het openbaar vervoer is vanaf zijn woning slecht bereikbaar. Zonder scooter zou de reistijd voor verdachte met alleen openbaar vervoer onredelijk lang worden.
Het hof is van oordeel dat een partiële ontzegging van de rijbevoegdheid, zoals opgelegd door de politierechter, in stand dient te blijven gelet op het belang van de verdachte.
Bij de strafoplegging betrekt het hof de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is kwetsbaar en kampt met verslavingsproblematiek. Verdachte heeft nadat hij op straat heeft geleefd, nu onderdak in een caravan achter de woning van zijn moeder. Onder begeleiding bij [zorgorganisatie] zijn stappen gezet naar zelfstandige huisvesting en naar het stoppen met het drugsgebruik. Verdachte gebruikt nu enkel een onderhoudsdosis. Ter zitting in hoger beroep heeft verdachte aangegeven open te staan voor verdere gesprekken bij [zorgorganisatie] .
Ook heeft het hof gekeken naar het strafblad van verdachte van 10 april 2025. Daaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld tot straffen of maatregelen voor het plegen van strafbare feiten. Daarnaast volgt uit het strafblad ook dat de artikelen 22b en 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing zijn. In het kader van het taakstrafverbod ziet het hof de noodzaak om één dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, hoewel het hof een vrijheidsbenemende straf in deze zaak in principe niet passend acht. Het hof ziet daarentegen wel aanleiding verdachte een taakstraf op te leggen.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen, waarvan 13 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 9 maanden per feit, passend en geboden.

Overweging met betrekking tot het beslag

Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg afstand gedaan van de inbeslaggenomen auto met chassisnummer [nummer] . Het hof zal daarom daarover geen beslissing nemen.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter Noord-Nederland d.d. 17 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, parketnummer 18-024155-19. Ook is de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 13 november 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, parketnummer 21-002564-19. Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting zijn gebleken, alsmede gelet op hetgeen de advocaat-generaal heeft aangevoerd, zal het hof de beide vorderingen tot tenuitvoerlegging afwijzen

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 96-071074-22 en in de zaak met parketnummer 96-176193-23 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 96-071074-22 en in de zaak met parketnummer 96-176193-23 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
13 (dertien) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 96-176193-23 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 96-071074-22 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Het hof bepaalt dat de beide opgelegde ontzeggingen van de rijbevoegdheid niet gelden voor het besturen van een scooter/bromfiets.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Noord-Nederland van 28 december 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 mei 2019, parketnummer 18-024155-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket OVJ Noord-Nederland van 28 december 2023, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 november 2020, parketnummer 21-002564-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf maanden.
Aldus gewezen door
mr. T.H. Bosma, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 28 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.