ECLI:NL:GHARL:2025:343

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
21-004212-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensenhandel en uitbuiting in de prostitutie met betrekking tot kwetsbare vrouwen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was aangeklaagd voor mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie, waarbij hij beschuldigd werd van het uitbuiten van kwetsbare vrouwen uit Colombia en Venezuela in de prostitutie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in de vervolging voor het tewerkstellen van illegaal verblijvende personen, omdat het Europees aanhoudingsbevel niet specifiek voor dit feit was uitgevaardigd, wat strijdig is met het specialiteitsbeginsel. De verdachte werd ook vrijgesproken van de ten laste gelegde mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. Het hof oordeelde dat, hoewel de vrouwen zich in een kwetsbare positie bevonden, er onvoldoende bewijs was voor uitbuiting. De verklaringen van de vrouwen wezen op een vrijwillige keuze om in de prostitutie te werken, en er was geen bewijs dat de verdachte hen dwong of misbruik maakte van hun situatie. Het hof vernietigde het eerdere vonnis voor zover dat aan zijn oordeel was onderworpen en sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004212-23
Uitspraak d.d.: 23 januari 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van 5 september 2023 met parketnummer 16-095390-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1983,
wonende te [plaats] ( [land] ), [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 7 en 9 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Weldam, naar voren is gebracht.
Deze strafzaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (21-004291-23) en [medeverdachte 2] (21-004236-23).

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde mensenhandel van [naam 1] (onderdeel van feit 1) en de mensensmokkel van [naam 2] (feit 3). Voor het overige heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, te weten (kort samengevat):
Feit 1: mensenhandel met betrekking tot [naam 3] en [naam 4] (artikel 273f, eerste lid, onder sub 1, 4, 6 en 9 Wetboek van Strafrecht),
Feit 2: het tewerkstellen van [naam 3] en [naam 4] terwijl hij wist dat zij wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland hadden, en
Feit 4: deelname aan een criminele organisatie.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen. Het hof komt tot een andere beslissing omtrent de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 2. Daarnaast komt het hof tot een andere bewijsbeslissing met betrekking tot de feiten 1 en 4. Het hof zal opnieuw rechtdoen.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Zoals hiervoor is overwogen is de verdachte bij het vonnis waarvan beroep vrijgesproken van de onder feit 1 ten laste gelegde mensenhandel van [naam 1] (onderdeel van feit 1) en de mensensmokkel van [naam 2] (feit 3). Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor de verdachte niet open. Het hof zal de verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog in hoger beroep aan de orde- tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van ongeveer 01 september 2017 tot en met 02 maart 2021 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
A) een ander of anderen, te weten, een vrouw genaamd [naam 3] en/of een vrouw genaamd [naam 4] (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [naam 3] en/of van die [naam 4] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [naam 3] en/of die [naam 4] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte en/of verdachte(s) mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van hun/haar, die [naam 3] ’s en/of die [naam 4] ’s seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten van die [naam 3] en/of van die [naam 4] (sub 6°),
hebbende en/of zijnde hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) de reis naar Nederland voor die voormelde vrouw(en) geregeld en/of die voormelde vrouw(en) ondergebracht in een of meer woning(en) om te leven/wonen en/of een of meer werkplek(ken) voor die voormelde vrouw(en) geregeld en/of advertenties over die voormelde vrouw(en) op sites als [naam website] aangemaakt en/of onderhouden en/of contacten met klanten onderhouden en/of bepaald hoeveel klanten er per dag door die voormelde vrouw(en) moesten worden ontvangen en/of bepaald met welke klanten er welke sexuele handelingen verricht moesten worden door die voormelde vrouw(en) en/of bepaald wat de prijs was voor de sexuele handelingen en/of bepaald hoeveel die voormelde vrouw(en) per dag moesten verdienen en/of die voormelde vrouw(en) naar klanten gebracht en/of later weer opgehaald en/of alle, althans een groot deel van het, met prostitutiewerkzaamheden verdiende geld van die voormelde vrouw(en) afgepakt en/of aan hem, verdachte, en/of aan zijn mededader(s) laten afgeven;
4.
hij in of omstreeks de periode van 01 september 2017 t/m 02 maart 2021 te [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of [plaats] en/of elders in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder andere) [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [naam 5] en/of [naam 6] en/of [naam 7] welke organisatie tot oogmerk had (telkens) het plegen van misdrijven te weten (telkens) mensenhandel zoals bedoeld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht en/of mensensmokkel zoals bedoeld in artikel 197a Wetboek van Strafrecht en/of witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De standpunten
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van feit 2; de illegale tewerkstelling. Hiertoe heeft de verdediging, kort samengevat, aangevoerd dat het Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) niet ziet op deze illegale tewerkstelling en dat niet is gebleken van een nadere toestemming van de [nationaliteit] autoriteiten voor de vervolging van dat feit. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is de illegale tewerkstelling een ander feit dan de ten laste gelegde mensenhandel.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat voldaan is aan het specialiteitsbeginsel, omdat in de toelichting bij het EAB duidelijk is omschreven dat de aanhouding ook ziet op het tewerkstellen van dames in de illegale prostitutie en met dat doel het verschaffen van wederrechtelijk verblijf.
Het specialiteitsbeginsel
Het hof neemt de volgende overwegingen van de Hoge Raad in het arrest van 26 maart 2024 (ECLI:NL:HR:2024:468) in acht:
Op grond van artikel 48 Overleveringswet in samenhang met artikel 27 lid 2 Kaderbesluit kan een aan Nederland overgeleverd persoon niet worden vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens een of meer andere vóór de overlevering begane feiten dan de feiten die de reden tot de overlevering zijn geweest, tenzij een van de in artikel 27 leden 1 en 3 Kaderbesluit bedoelde gevallen zich voordoet.
Als het verweer wordt gevoerd dat de verdachte wordt vervolgd voor een of meer ‘andere feiten’ zoals bedoeld onder 2.4.1, moet de rechter vaststellen voor welk feit of welke feiten het EAB door Nederland als uitvaardigende lidstaat is gegeven, en daarnaast of de uitvoerende rechterlijke autoriteit aan dat EAB uitvoering heeft gegeven. Als bij de stukken het EAB of de beslissing van de uitvoerende rechterlijke autoriteit ontbreekt, beveelt de rechter de voeging daarvan. Vervolgens onderzoekt de rechter of de verdachte wordt vervolgd voor een ander feit dan het feit dat of de feiten die reden voor de overlevering zijn geweest.
Uit de onder 2.3.2 weergegeven uitspraak van het Hof van Justitie(het hof : in de zaak [naam 8] en [naam 9] ; HvJ EU 1 december 2008, zaak C-388/08, ECLI:EU:C:2008:669)
volgt onder meer dat de rechter daartoe de omschrijving van het strafbare feit in het EAB vergelijkt met de omschrijving in de tenlastelegging. Daarbij moet hij nagaan of (i) de bestanddelen van het strafbare feit waarvoor wordt vervolgd dezelfde zijn als die waarvoor de persoon is overgeleverd en of (ii) er voldoende overeenstemming bestaat tussen de omschrijving van het feit in het EAB en de omschrijving van het feit in de tenlastelegging. Wat betreft de onder (ii) genoemde voorwaarde is van belang dat verschillen in de omschrijvingen in tijd en plaats niet zonder meer betekenen dat sprake is van een ander feit, tenzij door die verschillen een wijziging in de aard van het strafbare feit optreedt of deze ertoe leiden dat een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 3 of 4 Kaderbesluit EAB van toepassing wordt.
Als de rechter op grond van deze vergelijking tot de conclusie komt dat sprake is van een ‘ander feit’ kan hij – ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie – het onderzoek op de terechtzitting voor bepaalde of onbepaalde tijd aanhouden om het openbaar ministerie de gelegenheid te bieden een verzoek tot toestemming bij de uitvoerende rechterlijke autoriteit te doen indienen. In het geval dat – na eventuele aanhouding ter verkrijging van aanvullende toestemming – de toestemming van de uitvoerende rechterlijke autoriteit ontbreekt voor de vervolging en de berechting van andere vóór de overlevering begane feiten dan de feiten die de reden tot de overlevering zijn geweest, verklaart de rechter het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging. In dat geval kan de verdachte daarna opnieuw worden vervolgd voor de genoemde andere feiten als het openbaar ministerie daarvoor alsnog toestemming heeft verkregen.
Bij inleidende dagvaarding is verdachte mensenhandel ten laste gelegd. Na een, op de zitting van 27 januari 2022 door de rechtbank toegestane, vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging is (onder andere) feit 2 (de tewerkstelling van illegaal in Nederland verblijvenden) toegevoegd aan de tenlastelegging.
De verdachte heeft de [nationaliteit] nationaliteit en is woonachtig in [land] . Op 15 maart 2021 is een EAB uitgevaardigd. In het EAB is aangevinkt dat de aanhouding is verzocht in verband met de strafbare feiten: deelneming aan een criminele organisatie, mensenhandel en witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Naar aanleiding van dat EAB heeft een [nationaliteit] rechter op 25 maart 2021 de overlevering van verdachte bevolen. Verdachte heeft geen afstand gedaan van het specialiteitsbeginsel.
In het feitenrelaas in het EAB wordt beschreven dat de verdachte de seksuele uitbuiting van kwetsbare vrouwen uit [land] en uit [land] wordt verweten. Nergens is beschreven dat de verdachte ook wordt verweten dat hij vrouwen heeft tewerkgesteld, terwijl deze vrouwen geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben..
In tegenstelling tot de rechtbank is het hof van oordeel dat feit 2 moet worden aangemerkt als ‘een ander feit’ in voormelde zin. Het gaat om een ander verwijt en een ander beschermd belang. De strafbaarstelling van mensenhandel is gericht op het tegengaan van uitbuiting van mensen. Het belang van het individu op het beschermen van zijn of haar geestelijke en lichamelijke integriteit en persoonlijke vrijheid staat hierbij voorop. Bij de strafbaarstelling van illegale tewerkstelling gaat het echter om een ander belang, te weten het tegengaan van illegaal verblijf. Het gaat daarbij niet (primair) om de bescherming van het individu, maar betreft een misdrijf tegen het openbaar gezag.
Niet is gebleken van een aanvullende toestemming van de uitvoerende rechterlijke autoriteit voor de vervolging zoals verwoord in feit 2 in de tenlastelegging, en dat is - zoals blijkt uit het repliek van de officier van justitie in eerste aanleg - ook niet gevraagd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal een e-mail van de officier van justitie van 9 januari 2025 overgelegd. In die e-mail is een e-mail van het IRC, gedateerd 23 maart 2023, doorgestuurd. In die laatste e-mail is bijgevoegd een e-mail van [e-mailadres] , waarin (in het Engels) melding wordt gemaakt van uitbreiding van toestemming voor het misdrijf migrantenhandel. Niet duidelijk is of daadwerkelijk toestemming is gegeven, waarvoor dat zou zijn en op basis waarvan. Daarnaast blijkt niet van welke autoriteit de in de e-mail opgenomen informatie afkomstig is. In de overgelegde e-mailcorrespondentie staat ook dat het IRC aan neemt: “
dat we ook nog wel iets een beetje officiëler krijgen….”De advocaat-generaal heeft opgemerkt dat ze hierna niets meer hadden ontvangen.
Nu het openbaar ministerie vanaf maart 2023 in contact is geweest met de [nationaliteit] rechterlijke autoriteiten, maar dit kennelijk niet heeft geleid tot daadwerkelijke toestemming van die zijde, ziet het hof geen reden het openbaar ministerie (nog verder) in de gelegenheid te stellen tot het alsnog opvragen van de vereiste toestemming voor het vervolgen van verdachte voor feit 2 van de tenlastelegging.
Het hof zal het openbaar ministerie daarom ook niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van feit 2.
Ten aanzien van de feiten 1 en 4

De standpunten

Het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle in hoger beroep nog aan de orde zijnde tenlastegelegde feiten. De in de tenlastelegging genoemde vrouwen bevonden zich in een kwetsbare positie en kunnen niet worden aangemerkt als mondige prostituees. Zij kwamen uit economisch zwakkere landen, waren de Nederlandse taal niet en de Engelse taal slechts beperkt machtig. Verdachte en zijn medeverdachten waren op de hoogte van de omstandigheden waarin de vrouwen zich bevonden. Ze waren voor hun huisvesting volledig afhankelijk van de verdachten. Vanwege hun kwetsbare positie konden de vrouwen niet zelf bepalen waar, wanneer en onder welke omstandigheden zij hun prostitutiewerkzaamheden verrichtten. Vanwege deze omstandigheden waren de vrouwen genoodzaakt zich ermee in te laten dat verdachte en zijn medeverdachten hen onderbrachten in en verplaatsten naar verschillende woningen, de seksadvertenties voor hen maakten en betaalden en hen naar verschillende klanten brachten, waarna de verdachten zelf de helft van de opbrengst van de prostitutiewerkzaamheden hielden. Verdachte en zijn medeverdachten hebben dan ook misbruik gemaakt van de omstandigheden waarin de vrouwen verkeerden. Tijdens deze tewerkstelling van de vrouwen waren de verdachten op de hoogte van het feit dat [naam 3] en [naam 4] illegaal in Nederland verbleven.
Uit het dossier blijkt tevens dat de verdachte heeft deelgenomen aan een crimineel samenwerkingsverband dat seksuele uitbuiting van vrouwen tot doel had, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor vrijspraak van alle in hoger beroep nog aan de orde zijnde tenlastegelegde feiten. .
Volgens de verdediging is de ‘mondige prostituee’ waaraan getoetst wordt een onbekende factor: niemand weet precies wat dat inhoudt. De betreffende vrouwen hebben zelfstandig gekozen om als prostituee te werken vanwege de relatief hoge verdiensten, zodat zij hun familie in hun thuisland goed konden ondersteunen, en niet door druk van de verdachte. Er was geen sprake van dwang of misleiding. De vrouwen zijn akkoord gegaan met de 50/50 verdeling, ook omdat de verdachte(n) hen ondersteunden met huisvesting, middelen en administratie met betrekking tot het prostitutiewerk. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte misbruik zou hebben gemaakt van enige kwetsbare positie, zo die al aanwezig was. Er was dan ook geen uitbuitingssituatie. De verdachte heeft geen oogmerk op uitbuiting gehad en heeft geen dwangmiddelen toegepast.
Ook was er geen crimineel samenwerkingsverband dat mensenhandel, mensensmokkel, dan wel witwassen tot doel had.

Vrijspraken

Feit 1: Mensenhandel ten aanzien van [naam 3] en [naam 4]
Uit het dossier blijkt het volgende:
[naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (hierna: [naam 4] ) hebben geen aangifte gedaan tegen verdachte of een medeverdachte. [naam 3] en [naam 4] zijn gehoord bij de rechter-commissaris.
[naam 3] (afkomstig uit Venezuela) heeft voor zover relevant het volgende verklaard bij de rechter-commissaris:
Op de vraag of zij door verdachte of één van de medeverdachten is gedwongen of bewogen arbeid of diensten van seksuele aard te verrichten, heeft zij geantwoord dat dat niet het geval is. Zij is op geen enkel moment gedwongen. Zij is niet bedreigd, niet mishandeld, niet afgeperst, niet misleid. Het was haar eigen keuze om in Nederland in de prostitutie te werken. Zij heeft samengewerkt met verdachte en medeverdachten. Zij is het prostitutiewerk gaan doen omdat zij geen geld had. Zij had geld nodig om naar haar familie in Venezuela te sturen. Zij gaf de helft van haar verdiensten aan (mede)verdachte. Op de vraag of het een bewuste keuze was om op basis van een verdeling van de opbrengsten van 50-50 te werken, heeft zij bevestigend geantwoord. Zij had geen kosten, omdat (mede)verdachten voor alles zorgden. [naam 3] betaalde ook geen huur. Zij hield ongeveer € 700 per week over. Zij was niet echt tevreden met de verdiensten in Nederland, maar zij verdiende in Nederland wel meer dan in Frankrijk. Haar vriendin [naam 4] heeft vanuit Frankrijk contact opgenomen met (mede)verdachten. Een chauffeur heeft ze toen opgehaald uit Frankrijk. Zij had de werkzaamheden in Nederland niet zelfstandig kunnen verrichten. [naam 3] sprak op dat moment geen Engels, zij kon niet de website beheren en ze wist ook niet hoe ze aan een woning zou moeten komen. Als (mede)verdachten er niet waren geweest, hadden zij het werk in Nederland niet kunnen doen. Zij heeft (mede)verdachten verteld dat zij illegaal in Nederland verbleef. Bij de politie heeft zij niet verklaard over de 50-50 regeling vanwege mogelijke represailles van de kant van de (mede)verdachten. Op de vraag of ze vrij was om een klant te weigeren heeft zij verklaard dat zij die vrijheid niet had en dat ze moest werken. Op de vraag of er een situatie is geweest waarin ze een klant wilde weigeren, heeft ze geantwoord: ‘die waren er wel veel maar ik moest werken en want ik had geld nodig’. Zij ontving klanten waar ze woonde en maakte daarbij gebruik van het bed waarin ze ook sliep. Zij heeft van tevoren als voorwaarde gesteld om niet zonder condoom te werken. Andere meisjes deden dat wel, maar zij niet. Zij heeft op het adres van [medeverdachte 1] en [verdachte] en op het adres van [medeverdachte 2] gewerkt. Als het werk minder werd, werd besloten dat ze gingen verhuizen. Zij maakte gebruik van twee telefoons en zij voelde zich in Nederland kwetsbaar. Zij kende niemand in Nederland, zij was bang en wist niet hoe het werkte in Nederland. Op de vraag of zij zich veilig voelde bij de personen waar zij mee samenwerkte, heeft ze geantwoord dat die personen haar beschermden bij de cliënten voor het geval er iets zou gebeuren. Zij vond het prettig dat zij ondersteuning had bij de advertentie van [naam website] , de woning en het vervoer. Zij wist niet hoe het werkte en het kwam goed uit dat de (mede)verdachten alles deden. Zij heeft zich soms een beetje slachtoffer gevoeld. Ze had zich wel eens afgevraagd waarom ze dit deed, maar het was moeilijk in die situatie om werk te vinden en ze moest een gezin onderhouden.
[naam 4] heeft bij de politie op 2 maart 2021 onder meer het volgende verklaard:
Zij komt uit Colombia en ze is ongeveer drie maanden in Nederland. Zij werkt al vele jaren in de prostitutie. Zij is naar Nederland gekomen omdat de situatie in Spanje slecht was. Vanuit Spanje is ze eerst naar Frankrijk gegaan. Haar situatie in Colombia was slecht, daarom werkt ze in de prostitutie. Zij heeft een dochter van 9 jaar die bij haar oma in Colombia woont. Zij heeft voor het prostitutiewerk gekozen omdat ze een beter leven wilde. Ze wilde een eigen huis. Inmiddels heeft ze een appartement waar haar moeder, broer, schoonzus en hun zoontje wonen. Zij spreekt een beetje Engels en Spaans. Zij doet mee aan een WhatsApp groep (‘ [naam WhatsApp-groep] ’). Daarin wordt besproken waar het werk goed en slecht is. In Nederland zou het werk legaal zijn en goed. Zij heeft een WhatsApp bericht gestuurd naar [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ). [medeverdachte 1] werd aangeraden in de WhatsApp groep. Zij is samen met een andere vrouw naar Nederland gegaan. Zij is niet onder druk gezet. Ze heeft wel eens klanten geweigerd omdat ze zonder condoom wilden en een keer toen een klant agressief was. Ze heeft [medeverdachte 1] gezegd dat ze de klant er had uitgezet en hij zei ‘oké’.
[naam 4] heeft voor zover relevant bij de rechter-commissaris het volgende verklaard:
Zij heeft met [verdachte] contact opgenomen om te werken in Nederland. Zij heeft die beslissing zelf genomen. Zij heeft contact opgenomen omdat het werd aanbevolen als een goede plek om te werken. Zij werkte voor (mede)verdachten op 50-50 basis, omdat zij niet wist hoe zij een appartement moest huren. Zij hielpen haar. Zij kon zelfstandig beslissingen nemen, zoals de beslissing om te vertrekken. Van [verdachte] kreeg zij geen bevelen, maar zij kreeg wel werkzaamheden van hem. Zij werkt nog steeds als prostituee in Spanje. Zij werkt zelfstandig en na aftrek van de kosten verdient ze ongeveer hetzelfde als destijds in Nederland. Zij was tevreden met haar verdiensten in Nederland. Zij was niet legaal in Nederland en (mede)verdachten wisten dit.
Het vonnis van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank zijn [naam 3] en [naam 4] het slachtoffer geworden van mensenhandel, waarbij misbruik is gemaakt van de kwetsbare positie waarin de vrouwen verkeerden en verdachte(n) misbruik hebben gemaakt van het overwicht dat zij op de vrouwen hadden.
Ten aanzien van [naam 3] en [naam 4] heeft de rechtbank aangegeven dat deze vrouwen zich in een kwetsbare situatie bevonden en dat zij door die situatie niet zelf konden bepalen wanneer en onder welke omstandigheden zij hun prostitutiewerkzaamheden konden verrichten. De rechtbank noemt daarbij dat [naam 3] bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij niet de vrijheid had om klanten te weigeren. Volgens de rechtbank waren [naam 3] en [naam 4] genoodzaakt zich ermee in te laten dat (mede)verdachten hen onderbrachten in verschillende woningen, de seksadvertenties voor hen maakten en betaalden, hen naar verschillende klanten brachten, waarna de opbrengsten werden verdeeld en (mede)verdachten zelf daarvan de helft hielden. Daarmee hebben (mede)verdachten volgens de rechtbank misbruik gemaakt van de omstandigheden waarin [naam 3] en [naam 4] verkeerden.
Als reactie op de verweren heeft de rechtbank nog gesteld dat het feit dat de vrouwen enige inspraak hadden niet maakt dat sprake was van een situatie waarin zij volledige autonomie hadden over waar zij verbleven, welke klanten zij wilden ontvangen en hoeveel zij van hun verdiensten aan (mede)verdachten afstonden. Zij moesten zich inlaten met door (mede)verdachte gecreëerde omstandigheden. Veelzeggend vindt de rechtbank dat de vrouwen in hetzelfde bed sliepen als waarin zij ook hun prostitutiewerkzaamheden verrichtten. Die situatie is volgens de rechtbank op geen enkele wijze is te vergelijken met de situatie waarin een mondige prostituee in Nederland verkeert.
Het oordeel van het hof
Is sprake van misbruik van een kwetsbare positie (of overwicht)?
Het hof zal bij de uitleg van het middel misbruik van een kwetsbare positie aansluiting zoeken bij de tekst en de ratio van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), welk artikel in de kern uitbuiting (en de voorbereiding of het profijt ervan) strafbaar stelt. Het vaak gebruikte begrip ‘mondige prostituee’ of ‘omstandigheden waarin een mondige prostituee verkeert’ is afkomstig uit de wetsgeschiedenis (van lang geleden). Hoewel het begrip niet heel concreet is en ook wel verschillend wordt ingevuld, zal het duiden op een situatie waarin de prostituee (voldoende mate van) zeggenschap heeft over haar werkzaamheden en verdiensten. Die aspecten komen echter ook aan de orde bij de vraag of sprake is van uitbuiting, dat inmiddels (als gevolg van uitspraken van de Hoge Raad) als impliciet bestanddeel wordt beschouwd van artikel 273f, eerste lid, onder sub 3, 4 en 9 Sr, terwijl het expliciet wordt genoemd in artikel 273f, eerste lid, onder sub 1 en sub 6 Sr.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de middelen misbruik van een kwetsbare positie en misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht elkaar grotendeels overlappen. Het hof is verder met de rechtbank van oordeel dat [naam 3] en [naam 4] zich in een kwetsbare positie bevonden. Het faciliteren van prostitutiewerkzaamheden van mensen die zich in een kwetsbare positie bevinden hoeft niet strafwaardig te zijn. Dit is anders in geval
misbruikwordt gemaakt van die kwetsbare positie. Van misbruik zal (in ieder geval) sprake zijn (in geval van sub 4) als de verdachte weet van de kwetsbare positie (althans voorwaardelijk opzet daarop heeft) en de kwetsbare positie gebruikt als middel om de persoon aan het werk te zetten of te faciliteren onder zodanige omstandigheden dat sprake is van uitbuiting. In geval van sub 1 zal van misbruik (in ieder geval) sprake zijn als de verdachte weet van de kwetsbare positie (althans daar voorwaardelijk opzet op heeft) en de kwetsbare positie als middel inzet om een persoon te vervoeren, huisvesten etc. met het oogmerk van uitbuiting.
Artikel 273f Sr en (het oogmerk op) uitbuiting
De tenlastelegging ziet op artikel 273f, eerste lid, onder sub 1, 4, 6 en 9 Sr.
Onder sub 1 vallen handelingen die zien op de voorbereiding van uitbuiting. Voor een bewezenverklaring van sub 1 is niet nodig dat er daadwerkelijk is uitgebuit; wel moet sprake zijn van het oogmerk van uitbuiting. Dit is anders ten aanzien van sub 4, 6 en 9. Om tot een bewezenverklaring van die subjes te komen dient vast te staan dat er is uitgebuit (althans sprake is van omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld). Bij die subjes hoeft anders dan bij sub 1 niet het oogmerk op uitbuiting te worden bewezen.
Wanneer is sprake van uitbuiting in de prostitutie?
De enkele omstandigheid dat mensen zich (vanwege de omstandigheden in hun land of andere persoonlijke omstandigheden) uit financiële motieven genoodzaakt voelen werkzaamheden te verrichten die ze als niet prettig ervaren, maakt nog niet dat degene die het werk aanbiedt of faciliteert die mensen uitbuit. Daarvoor moet meer aan de hand zijn zoals te geringe verdiensten, te lange werkdagen, onveilig werk etc.
Voor de vraag of sprake is van uitbuiting in de prostitutie is een aantal factoren relevant, zoals (zeggenschap over) de verdiensten en (zeggenschap over) de inhoud van het werk (waaronder de aard van de seksuele handelingen, de omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht, het aantal klanten op een dag en het aantal dagen in de week dat gewerkt wordt).
Werden [naam 3] en [naam 4] uitgebuit?
Uit de verklaring van met name [naam 3] blijkt dat ze het prostitutiewerk niet met plezier deed. Omdat zij geld nodig had, koos zij er toch voor om die werkzaamheden te verrichten. Dat [naam 3] en [naam 4] besloten die werkzaamheden in Nederland te verrichten, hield verband met de hoogte van de verdiensten en/of de mogelijkheden die er in Nederland waren. Zij waren echter niet in staat zelf die werkzaamheden te organiseren, omdat zij Nederland niet kenden en ook de taal niet spraken. Voor [naam 3] en [naam 4] was het bovendien niet toegestaan om in Nederland te werken. Zij kwamen uit Venezuela en Colombia en hadden geen werkvergunning. Om toch geld te kunnen verdienen in Nederland waren [naam 3] en [naam 4] afhankelijk van de hulp van anderen die wel de weg in Nederland kenden. [naam 4] heeft daarom contact opgenomen met [verdachte] , waarna zij en [naam 3] werden opgehaald vanuit Frankrijk.
[naam 3] en [naam 4] spraken af dat zij de helft van hun verdiensten zouden afstaan aan (mede)verdachten. In ruil daarvoor zouden (mede)verdachten voor huisvesting, vervoer, veiligheid, advertenties en klantcontacten zorgen.
Uit het dossier volgt niet dat de vrouwen elke dag werkten en ook niet dat ze dagelijks veel klanten hadden. Bij de rechter-commissaris verklaart [naam 3] dat ze zo’n € 700 per week overhield wat dus inhoudt dat ze eenzelfde bedrag afstond aan (mede)verdachten. Uit het dossier volgt niet dat [naam 4] een (beduidend) hoger bedrag of een hoger percentage van haar verdiensten afstond aan de (mede)verdachten. Gelet op het feit dat de (mede)verdachten huisvesting regelden en betaalden, de vrouwen vervoerden, voor hun veiligheid zorgden en de advertenties en klantcontacten regelden, is naar het oordeel van het hof het gedeelte dat de vrouwen afstonden aan (mede)verdachte(n) niet zodanig dat reeds om die reden gesproken kan worden van uitbuiting.
Ook de omstandigheid dat (mede)verdachte(n) bepaalde(n) dat de vrouwen de helft van hun verdiensten zouden afstaan en niet de vrouwen zelf bepaalden wat zij de (mede)verdachten betaalden, is onvoldoende om tot de conclusie te komen dat sprake was van uitbuiting. Over dat tarief werd namelijk vooraf met de vrouwen gecommuniceerd. Kennelijk vonden ze het tarief aanvaardbaar omdat het hen niet tegenhield om naar Nederland te reizen en aldaar aan het werk te gaan. Niet is gebleken dat gedurende de werkzaamheden van de vrouwen dat tarief door medeverdachten werd gewijzigd, dan wel dat (mede)verdachten minder diensten verrichtten voor de vrouwen dan vooraf was afgesproken. (Mede)verdachte(n) hield(en) zich aan de gemaakte afspraken.
De dienstverlenende activiteiten van (mede)verdachte(n) ziet het hof niet als activiteiten die een ontoelaatbare inbreuk maakten op de autonomie van de vrouwen. De vrouwen wilden uit financiële motieven in Nederland werken zonder dat ze daar de weg kenden. Ze kozen er daarom voor om samen te werken met (mede)verdachte(n) (die wel de weg kende(n)) zodat ze in staat waren in Nederland te werken en hun financiële omstandigheden te verbeteren.
Uit het dossier leidt het hof niet af dat de vrouwen meer moesten werken dan was afgesproken, of andere seksuele handelingen moesten verrichten dan ze hadden verwacht of afgesproken dan wel dat (mede)verdachte(n) opdracht gaf/gaven dan wel enige bemoeienis had(den) met de te verrichten handelingen. Weliswaar heeft [naam 3] bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet de vrijheid had om klanten te weigeren, maar op dat punt is niet doorgevraagd. Het zou goed kunnen (gelet op de andere antwoorden die [naam 3] heeft gegeven) dat zij zich niet vrij voelde om klanten te weigeren, omdat zij dringend geld nodig had voor haar familie in [land] . Het hof kan uit het dossier onvoldoende afleiden dat [naam 3] niet de vrijheid had om klanten te weigeren vanwege de druk die door (mede)verdachte(n) op haar werd uitgeoefend.
De vrouwen werden naar klanten gebracht of ontvingen klanten in de woning waar zij verbleven. De vrouwen hoefden dus niet op straat te werken of vele uren achter een raam te poseren. Dat zij in hetzelfde bed sliepen dat ook werd gebruikt voor de prostitutiewerkzaamheden acht het hof niet een zodanige omstandigheid dat dit zonder meer uitbuiting oplevert. Niet is gebleken dat zij geen eigen bed hadden, of dat het ging om een bed zonder beddengoed of een bed dat niet vaak genoeg van schoon beddengoed werd voorzien.
Op basis van het dossier (en het onderzoek ter zitting) acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat [naam 3] en [naam 4] werden uitgebuit zodat het hof niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op sub 4, 6 en 9. Evenmin acht het hof bewezen dat verdachte het oogmerk had van uitbuiting, zodat het hof ook sub 1 niet bewezen acht.
Het hof spreekt de verdachte vrij van het onder 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 4: deelname criminele organisatie
Zoals hiervoor overwogen komt het hof niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde mensenhandel. Het dossier biedt ook overigens onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake was van een samenwerkingsverband waartoe de verdachte behoorde, dat het oogmerk had tot het plegen van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven. Het hof heeft dan ook uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat de verdachte ook daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de ten laste gelegde mensenhandel van [naam 1] (onderdeel van feit 1) en de mensensmokkel van [naam 2] (feit 3).
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 2 tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan [naam 10] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
kleding aan [naam 10] (goednummers PL0900-20 1 73 1 02 1 8-G2056288 en PL0900-2017310218-G2056351 ).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een telefoon, merk Samsung (goednummer PL0900-2017310218-G2056295 ); - een laptop, merk Sony Vaio (goednummer PL0900-201 73 1 02 1 8-G2056344 ); - een telefoon, merk Huawei (goednummer PL0900-MDRCC19003_663999 );.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste, tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. A.H. Garos en mr. M.L. Plas, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en op 23 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.