ECLI:NL:GHARL:2025:339

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
200.348.872
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen en toetsing van het perspectiefbesluit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was alleen belast met het gezag over de kinderen en had eerder een verzoek ingediend om de machtigingen tot uithuisplaatsing te vernietigen. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, was verweerster in deze procedure. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] verlengd en de machtigingen tot uithuisplaatsing van beide kinderen verlengd. De moeder was het niet eens met deze beslissingen en voerde aan dat zij positieve stappen had gezet in haar ontwikkeling en dat er onvoldoende was onderzocht of er alternatieven waren voor de uithuisplaatsing.

Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2025 werd duidelijk dat de moeder zich niet verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2], maar wel tegen de machtigingen tot uithuisplaatsing. Het hof oordeelde dat de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing noodzakelijk was, gezien de zorgelijke situatie van de kinderen en de ontwikkeling van de moeder. Het hof erkende de positieve stappen die de moeder had gezet, maar vond deze nog te pril om de kinderen terug te plaatsen. Het hof concludeerde dat er geen perspectief was op thuisplaatsing van de kinderen binnen de huidige machtigingen en dat een inhoudelijke toets van het perspectiefbesluit in een andere procedure zou moeten plaatsvinden. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, en het hof wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
zaaknummer gerechtshof 200.348.872
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 567169 en 576356)
beschikking van 23 januari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H.S.K. Jap-A-Joe,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Het hof heeft als informant aangemerkt:
[de informant],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de informant] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 7 februari 2024, 7 augustus 2024 en 23 augustus 2024, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
De beschikking van 23 augustus 2024 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 november 2024;
  • het verweerschrift van de GI met producties, en
  • een brief namens de moeder van 2 januari 2025 met producties
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 januari 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Daarnaast was de moeder vergezeld door haar gezinscoach en de vader van [de minderjarige3] , de heer [naam1] en
  • twee vertegenwoordigers van de GI

3.De feiten

3.1
De moeder en [de vader] (verder: de vader) zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2022, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2023.
De moeder is alleen belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Uit een eerdere relatie van de moeder is [de minderjarige3] geboren [in] 2016. [de minderjarige3] woont bij zijn vader, de heer [naam1] .
Ten aanzien van [de minderjarige1]
3.3
[de informant] heeft [de minderjarige1] op 27 september 2023 erkend. Daarmee werd [de informant] naast de moeder belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.4
Bij beschikking van 14 februari 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] onder toezicht gesteld tot 14 februari 2024. Deze ondertoezichtstelling is bij beschikking van 7 februari 2024 verlengd tot 14 februari 2025.
3.5
Bij beschikking van 7 augustus 2023 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 28 augustus 2024.
Ten aanzien van [de minderjarige2]
3.6
[de informant] heeft [de minderjarige2] op 18 augustus 2023 erkend. Daarmee werd [de informant] naast de moeder belast met het gezag over [de minderjarige2] .
3.7
Bij beschikking van 25 augustus 2023 heeft de kinderrechter [de minderjarige2] onder toezicht gesteld tot 25 augustus 2024.
3.8
Bij beschikking van 6 maart 2024 heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend. Deze machtiging is later verlengd tot 25 augustus 2024.
Ten aanzien van beide kinderen
3.9
[de minderjarige1] verblijft sinds 8 augustus 2023 in een gezinshuis op een geheim adres. Sinds 7 maart 2024 verblijft [de minderjarige2] ook in dit gezinshuis.
3.1
Bij beschikking van 23 oktober 2024 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de erkenning van de kinderen door [de informant] vernietigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] verlengd tot 25 augustus 2025
  • de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 25 augustus 2025, en
  • de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verlengd tot 14 februari 2025.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om die beschikking ten aanzien van de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing te vernietigen en, opnieuw beschikkende, die machtigingen te verlengen voor de duur die noodzakelijk is om gericht toe te werken naar terugplaatsing bij de moeder.
4.3
De GI voert verweer. De GI vraagt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt voorop dat de moeder zich niet verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] . Het hof hoeft in hoger beroep dus alleen te beslissen op de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] .
5.2
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind noodzakelijk is (artikel 1:265b BW).
De kinderrechter kan de uithuisplaatsing verlengen (artikel 1:265c lid 2 BW). De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van het kind.
5.3
De moeder kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en voert daartoe het volgende aan. In het bijzonder heeft de moeder bezwaar tegen het feit dat de rechtbank het perspectiefbesluit van de GI heeft beoordeeld en vervolgens heeft betrokken in haar oordeelsvorming. De moeder erkent dat zij lager dan gemiddeld heeft gescoord bij de intelligentietest en dat zij in het verleden toxische relaties heeft gehad. Dit heeft invloed gehad op de kinderen, maar inmiddels heeft de moeder positieve stappen gezet. De moeder heeft haar profielen op sociale media afgesloten, er zijn veiligheidsafspraken gemaakt en de moeder weet dat zij bij een incident nu eerst de politie moet bellen. Bovendien, zo voert de moeder aan, is niet gebleken dat de moeder niet leerbaar is en dat zij niet voor de kinderen kan zorgen. Het is voor de moeder daarom onbegrijpelijk dat niet is onderzocht of er vanuit de Wet langdurige zorg pedagogische gezinsondersteuning geboden kan worden. Ook zijn de mogelijkheden van een plaatsing in een moeder-kindhuis onvoldoende onderzocht. De moeder houdt van haar kinderen en zij wil er alles aan doen om de kinderen bij haar te laten opgroeien.
5.4
De GI voert verweer. Volgens de GI ligt het perspectief van de kinderen in het gezinshuis waar zij nu verblijven. De kinderen hebben veel ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt, waardoor zij meer dan andere kinderen, baat hebben bij een trauma-sensitieve opvoeding. De moeder kan de kinderen dat niet bieden. Bij de moeder is sprake van een patroon van toxische relaties. Er is veelvuldig hulverlening ingezet voor de moeder en de kinderen, maar de moeder heeft hier onvoldoende van kunnen profiteren. De moeder ervaart volgens de GI veel stress en spanning, waardoor haar emoties alle kanten kunnen opschieten. De moeder is bovendien de gehele dag (via haar telefoon) in contact met anderen waardoor zij onvoldoende beschikbaar is voor de kinderen. Daarnaast komt de moeder afspraken niet na en verzwijgt zij dingen voor de GI. Tot slot is bij de moeder een intelligentieonderzoek afgenomen, waarbij haar IQ is vastgesteld op 55 met 95% betrouwbare interval tussen 51 en 61. Dit betekent dat de moeder veel herhaling en extra tijd nodig heeft en dat zij gebaat is bij zeer intensieve begeleiding voor zichzelf.
5.5
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing op dit moment noodzakelijk is. Het hof onderschrijft ook de overwegingen van de rechtbank ten aanzien van de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing en voegt daar nog het volgende aan toe.
Het hof heeft oog voor de positieve ontwikkelingen van de moeder. Zoals ook ter zitting besproken heeft de moeder het initiatief hiertoe zelf genomen en zelf acties in gang gezet en dat leidt tot waardering van het hof. Deze positieve ontwikkelingen zijn door de GI tijdens de mondelinge behandeling ook erkend. Het staat vast dat de kinderen een verzwaarde opvoedvraag hebben en dat dit veel van hun opvoeders vergt. Het staat ook vast dat de moeder goede stappen heeft gezet en zich positief ontwikkelt. Zij heeft op de mondelinge behandeling beschreven wat zij heeft gedaan en ook de GI erkent dat het beter gaat met de moeder. Het hof vindt deze ontwikkelingen nog erg pril: in het verleden is de moeder ook na eerst goede stappen te hebben gezet toch in stressvolle situaties weer teruggevallen. Het hof vindt het belangrijk dat de moeder de positieve ontwikkelingen over een langere periode vasthoudt. Dat is niet alleen in haar eigen belang en voor de vervulling van haar wens een belangrijke(r) rol in het leven van de kinderen te kunnen spelen, maar ook en vooral voor de kinderen zelf, die gebaat zijn bij rust en een stabiele opvoedomgeving.
5.6
Ten aanzien van het perspectiefbesluit overweegt het hof als volgt. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat het opgroeiperspectief van de kinderen niet meer bij de moeder ligt, waarmee wordt bedoeld dat de kinderen niet meer bij de moeder zullen kunnen wonen. Dat is ook het standpunt van de GI. Dat standpunt wordt in de praktijk ‘perspectiefbesluit’ genoemd. De moeder is het daar niet mee eens. Het hof overweegt dat er binnen de deels beperkte looptijd van de huidige machtigingen tot uithuisplaatsing geen perspectief is op thuisplaatsing van de kinderen, maar het hof zal het perspectiefbesluit als zodanig niet (inhoudelijk) toetsen. [1] Een inhoudelijke toets van het perspectiefbesluit dient plaats te vinden in het kader van een procedure tot beëindiging van het gezag, die de GI zal moeten inleiden als zij van mening blijft dat terugplaatsing bij de moeder niet meer mogelijk is. Dan is de maatregel van uithuisplaatsing immers niet meer passend, nu deze maatregel juist wel gericht is op terugplaatsing.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 augustus 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, J.B. de Groot en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 23 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.