In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was alleen belast met het gezag over de kinderen en had eerder een verzoek ingediend om de machtigingen tot uithuisplaatsing te vernietigen. De GI, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, was verweerster in deze procedure. De rechtbank Midden-Nederland had eerder de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] verlengd en de machtigingen tot uithuisplaatsing van beide kinderen verlengd. De moeder was het niet eens met deze beslissingen en voerde aan dat zij positieve stappen had gezet in haar ontwikkeling en dat er onvoldoende was onderzocht of er alternatieven waren voor de uithuisplaatsing.
Tijdens de mondelinge behandeling op 7 januari 2025 werd duidelijk dat de moeder zich niet verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2], maar wel tegen de machtigingen tot uithuisplaatsing. Het hof oordeelde dat de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing noodzakelijk was, gezien de zorgelijke situatie van de kinderen en de ontwikkeling van de moeder. Het hof erkende de positieve stappen die de moeder had gezet, maar vond deze nog te pril om de kinderen terug te plaatsen. Het hof concludeerde dat er geen perspectief was op thuisplaatsing van de kinderen binnen de huidige machtigingen en dat een inhoudelijke toets van het perspectiefbesluit in een andere procedure zou moeten plaatsvinden. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, en het hof wees het meer of anders verzochte af.