ECLI:NL:GHARL:2024:6007

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
24 september 2024
Zaaknummer
200.342.582
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets uithuisplaatsing en perspectiefbesluit in gezagskwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 september 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De vader en moeder van [de minderjarige1] hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, die de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing had verlengd. De vader verzocht om plaatsing van [de minderjarige1] bij hem of bij de moeder, terwijl de GI verweer voerde en vroeg om de verzoeken van de ouders af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de opvoedsituatie van de moeder instabiel was, wat leidde tot de conclusie dat [de minderjarige1] niet bij haar kon wonen. De moeder had onvoldoende inzage gegeven in haar middelengebruik en de samenwerking met de GI verliep moeizaam. De vader was nog bezig met een traject om zijn opvoedvaardigheden te verbeteren, waardoor ook hij niet in staat werd geacht om voor [de minderjarige1] te zorgen. Het hof heeft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigd, omdat het noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1].

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het perspectiefbesluit van de GI, dat inhoudt dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige1] niet meer bij de moeder ligt, niet als afzonderlijke beslissing kan worden getoetst. De moeder werd niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om dit perspectiefbesluit te laten toetsen. Het hof benadrukt dat de uithuisplaatsing een tijdelijke maatregel is, gericht op het terugplaatsen van de minderjarige in een veilige omgeving. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.342.582 en 200.342.584
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 569365)
beschikking van 24 september 2024
inzake
in de procedure met zaaknummer 200.342.582
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. Roos te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
in de procedure met zaaknummer 200.342.584
[verzoekster],
wonende te [woonplaats2] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting De Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
In beide procedures zijn als overige belanghebbenden aangemerkt:
[de pleegmoeder]en
[de pleegvader],
beiden wonende op een bij de GI bekend adres,
verder te noemen: de pleegouders
daarnaast is de vader belanghebbende in de procedure waarin de moeder hoger beroep heeft ingediend en is de moeder belanghebbende in de procedure waarin de vader hoger beroep heeft ingediend.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties in de zaak met zaaknummer 200.342.582, ingekomen op 12 juni 2024;
  • in de zaak met zaaknummer 200.342.582 een wijziging van het verzoek in hoger beroep;
  • het beroepschrift met producties in de zaak met zaaknummer 200.342.584, ingekomen op 12 juni 2024;
  • twee afzonderlijke verweerschriften van de GI met producties;
  • een journaalbericht namens de moeder van 24 juli 2024 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling van beide verzoeken in hoger beroep heeft op 27 augustus 2024 gelijktijdig plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door mr. S. Ben Ahmed, die waarneemt voor mr. Van der Zwan;
  • twee vertegenwoordigers van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2023. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] .
3.2
Bij beschikking van 21 maart 2023 heeft de kinderrechter (in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) de dan nog ongeboren [de minderjarige1] op verzoek van de raad onder toezicht gesteld van de GI tot 21 maart 2024.
3.3
Bij beschikking van 4 juli 2023 heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is nadien verlengd tot 21 maart 2024.
3.4
[de minderjarige1] is op 12 juli 2023 bij de pleegouders geplaatst.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
  • de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd tot 21 maart 2025; en
  • de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 21 september 2024.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tijdens de mondelinge behandeling hebben zowel de vader als de moeder hun verzoeken in die zin verduidelijkt en aangepast dat zij nu het hof verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en:
  • primairte bepalen dat [de minderjarige1] bij de moeder wordt geplaatst;
  • subsidiairte bepalen dat [de minderjarige1] bij de vader (ouder met gezag) wordt geplaatst; of
  • meer subsidiairte bepalen dat [de minderjarige1] in een netwerkpleeggezin, namelijk bij de broer en schoonzus van de vader, wordt geplaatst.
4.2
De GI voert in beide zaken verweer en vraagt het hof zowel de vader als de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken in hoger beroep, dan wel deze verzoeken af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat in de wet?
5.1
De GI of de raad kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen [1] . De rechter kan die machtiging geven als dat noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] of voor onderzoek. De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoeken. [2]
Wat vindt het hof?
5.2
De machtiging voor de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] is verlengd tot 21 september 2024 en is op de datum van deze beschikking dus verlopen. Toch moet het hof nog toetsen of de machtiging wel mocht worden gegeven.
5.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] tot 21 september 2024 noodzakelijk was. Het hof is van oordeel dat de opvoedsituatie van de moeder op het moment van de bestreden beschikking al langere tijd instabiel was, zodat [de minderjarige1] in ieder geval niet bij de moeder kon wonen. De moeder gaf onder meer onvoldoende inzage in de aard en de vorm van haar middelengebruik. Dat vindt het hof extra zorgelijk, omdat de moeder op dat moment in verwachting was van haar dochter [de minderjarige2] , die [in] 2024 is geboren. Daarbij komt ook dat de samenwerking tussen de moeder en de GI moeizaam verloopt, waardoor er moeilijk afspraken te maken waren. Tegelijkertijd was niet duidelijk of de vader in staat zou zijn om [de minderjarige1] te verzorgen en op te voeden. De vader doorliep namelijk nog het zogenoemde 2thepoint-traject waarin zijn opvoedvaardigheden werden onderzocht. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank ook terecht geoordeeld dat [de minderjarige1] ook niet bij de vader kon wonen.
5.4
Het hof vindt tot slot dat [de minderjarige1] niet in het netwerkpleeggezin kon gaan wonen. Allereerst vond de moeder bij de rechtbank nog dat het netwerkpleeggezin geen geschikte plaats is voor [de minderjarige1] . Daarnaast blijkt – anders dan de vader bij herhaling heeft aangevoerd – uit het dossier niet dat de broer en schoonzus van de vader geschikt zijn om voor [de minderjarige1] te zorgen, zodat het hof niet kan beoordelen of plaatsing van [de minderjarige1] bij hen in haar belang was.
5.5
Voordat [de minderjarige1] uithuisgeplaatst werd, woonde zij bij de moeder. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat het opgroeiperspectief niet meer bij de moeder ligt, waarmee wordt bedoeld dat [de minderjarige1] niet meer bij de moeder zal kunnen wonen. Dat is ook het standpunt van de GI. Dat standpunt wordt in de praktijk ‘perspectiefbesluit’ genoemd. De moeder is het daar niet mee eens. Zij vindt dat de periode van onzekerheid over de plek waar [de minderjarige1] kan opgroeien zonder ernstige schade op te lopen in haar ontwikkeling (de aanvaardbare termijn) nog niet is verstreken. Het hof overweegt dat een perspectiefbesluit zoals door de GI is genomen, niet is geregeld in de wet. De wet geeft geen mogelijkheid om een perspectiefbesluit als zodanig te laten toetsen door een rechter. De rechtbank heeft het oordeel over het perspectiefbesluit ook niet als afzonderlijke ‘beslissing’ opgenomen aan het slot van de beschikking. Het hof kan dus niet als afzonderlijke beslissing in zijn beschikking vastleggen dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige1] nog niet is bepaald, zoals de moeder verzoekt, en zal de moeder in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof merkt nog op dat een machtiging tot uithuisplaatsing een tijdelijke maatregel is waarbij, eventueel met hulpverlening, wordt toegewerkt naar een situatie waarin de minderjarige weer verder thuis kan opgroeien. De ondertoezichtstelling, waarvan de uithuisplaatsing een uitvoering is, is gebaseerd op het uitgangspunt dat de ouder binnen de aanvaardbare termijn weer in staat zal zijn de volledige verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding te dragen. Hiervoor heeft het hof geoordeeld dat de rechtbank terecht de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] heeft verlengd. Dit houdt dan ook in dat het hof van oordeel is dat de situatie waarin een machtiging tot uithuisplaatsing niet meer verlengd kan worden omdat het opgroeiperspectief al is bepaald, nog niet aan de orde is. Het verzoek tot een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing, is tegenstrijdig met het standpunt van de GI dat [de minderjarige1] niet meer bij de moeder zal kunnen gaan wonen. Als de GI vindt dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige1] definitief niet meer bij de moeder ligt, ligt het op de weg van de GI om stappen te zetten richting een gezagsbeëindiging. Het is ook uit een oogpunt van rechtsbescherming van de ouders wenselijk dat de GI die maatregelen verzoekt die passen bij de interne besluiten die de GI neemt en aan de ouders meedeelt.

6.De slotsom

6.1
Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , bekrachtigen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt, zoals door de vader is verzocht.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep in beide zaken
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek over het perspectiefbesluit;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 maart 2024, voor zover deze ziet op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] ;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.H. Lieber en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 24 september 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.artikel 1:265b Burgerlijk Wetboek (BW)
2.artikel 1:265c lid 2 BW