Het hof stelt op basis van het procesdossier het volgende vast. Drie collega’s van aangeefster zijn als getuige gehoord. Collega [getuige 1] werd op 29 april 2022 gehoord en heeft toen verklaard dat aangeefster haar heeft verteld dat de verdachte haar vastpakte en dat hij haar telefoonnummer wilde. De verdachte heeft zijn telefoonnummer in de telefoon van aangeefster gezet en zichzelf toen gebeld met de telefoon van aangeefster. Hierna vertelde aangeefster dat de verdachte echt aan haar had gezeten en dat hij probeerde om haar te zoenen. Collega’s namen de situatie hierna over (het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 29 april 2022, pagina’s 60 tot en met 65 van het politiedossier inzake onderzoek ‘Patriot’). Een andere collega, [getuige 2] , is op 6 mei 2022 gehoord. Zij heeft verklaard dat zij van aangeefster hoorde dat de verdachte zijn nummer in haar telefoon zette, dat hij een kus op haar mond gaf, dat aangeefster dat niet wilde en de verdachte van zich afduwde. De getuige verklaarde dat aangeefster huilde, hyperventileerde en zwaar ademhaalde. De getuige hoorde later van anderen, maar ook van aangeefster zelf, dat de verdachte ook aan de borsten en billen van aangeefster had gezeten (het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 6 mei 2022, pagina’s 66 tot en met 70 van het politiedossier inzake onderzoek ‘Patriot’). Ten slotte is de collega [getuige 3] gehoord op 26 juli 2022, welke getuige zag dat aangeefster aan het snikken was en mega overstuur was. Aangeefster vertelde haar dat de verdachte bij en aan haar bleef hangen, dat zij duidelijk aangaf dat zij dat niet meer wilde, dat de verdachte haar heeft gegrepen en dat zij de verdachte een aantal keer moest wegduwen. Aangeefster heeft op dat moment nog niet verteld over iets van seksuele aard. In afwachting van de komst van de politie kwam volgens de getuige sterk naar voren dat aangeefster onder andere erg geschrokken was, maar ook het feit dat aangeefster moeite had om met mensen te praten, dat zij dat nu had gedaan en dat dit daarvan de uitkomst was. Aangeefster vertelde dat zij de situatie verkeerd had ingeschat. Nadat twee politieagenten gericht vragen stelden, bleek dat aangeefster bij haar jas bij haar borst was gegrepen (het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 26 juli 2022, pagina’s 71 tot en met 76 van het politiedossier inzake onderzoek ‘Patriot’). Op de buitenzijde van de rechtermouw van de jas van aangeefster is een relatief kleine hoeveelheid DNA van minimaal twee onbekende mannen aangetroffen. Die hoeveelheid was niet geschikt voor een vergelijking (NFI-rapport d.d. 13 mei 2022, opgesteld door drs. [naam] en met zaaknummer 2022.04.25.122, aanvraag 001, pagina’s 121 tot en met 124 van het politiedossier inzake onderzoek ‘Patriot’). Op de lippen en wangen van aangeefster werden geen aanwijzingen aangetroffen voor de aanwezigheid van DNA van een andere persoon (NFI-rapport d.d. 10 mei 2022, opgesteld door drs. [naam] en met zaaknummer 2022.04.25.122, aanvraag 002, pagina’s 121 tot en met 124 van het politiedossier inzake onderzoek ‘Patriot’).
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat de drie getuigen pas ruim 3 maanden respectievelijk 6 maanden na het vermeende incident zijn gehoord. Dat is voor een delict als tenlastegelegd laat. Bovendien verschillen hun verklaringen op essentiële onderdelen van elkaar en van de verklaring van aangeefster. Uit de door hen afgelegde verklaringen volgen de in de tenlastelegging opgenomen gedragingen niet dan wel slechts in beperkte mate en op niet consistente wijze. De getuigen hebben wel ieder waargenomen dat aangeefster geëmotioneerd was toen zij kort na de ontmoeting met de verdachte op haar stageplek arriveerde. Deze emoties passen naar het oordeel van het hof niet noodzakelijkerwijs beter bij het scenario dat aangeefster heeft geschetst, dan dat van de verdachte. Het hof acht het tegen de achtergrond van de persoon van aangeefster beschouwd niet ondenkbaar dat de emoties zijn veroorzaakt door de (op grond van het procesdossier en verhandelde ter zitting in hoger beroep vermoedelijk wat ongemakkelijke) wijze waarop de ontmoeting met de verdachte verliep, hetgeen ook naar voren komt in de getuigenverklaring van collega [getuige 3] . In de verklaring van de verdachte ziet het hof ten slotte ook onvoldoende steun. In de bredere context van de proceshouding van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, die in de kern neerkomt op een stellige ontkenning van het tenlastelegging, zou dat naar ’s hofs oordeel in het onderhavige geval leiden tot een denaturering van zijn verklaring.