Uitspraak
Procesgang
Beoordeling van het verzoek
€ 340,00 +
BESLISSING
€ 848,20 (achthonderdachtenveertig euro en twintig cent).
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, geboren in 1997, had een verzoek ingediend om een vergoeding van € 508,20 voor kosten van rechtsbijstand, € 19 voor reiskosten en € 144,25 voor gederfde inkomsten, in verband met een strafzaak die tegen hem was aangespannen. De rechtbank had eerder een totale vergoeding van € 848,20 toegekend, maar het verzoek voor de reiskosten en gederfde inkomsten afgewezen. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling van het hoger beroep op 19 mei 2025, werd de advocaat-generaal gehoord, evenals de raadsman van de appellant, mr. M. van Viegen. Het hof oordeelde dat de kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking kwamen, maar dat de reiskosten en gederfde inkomsten niet vergoed konden worden, omdat deze niet direct verband hielden met de vervolging. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en een vergoeding van € 340 voor de kosten van de indiening en behandeling van het verzoekschrift toegekend. De totale vergoeding die aan de appellant werd toegekend, was € 848,20, maar het hof wees het overige verzoek af. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder vergoedingen voor rechtsbijstand kunnen worden toegekend, met verwijzing naar artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering.