ECLI:NL:GHARL:2025:331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
21-001663-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting en bedreiging met vuurwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van brandstichting en een poging daartoe, alsook voor bedreiging met een vuurwapen. De feiten vonden plaats op 2 en 3 juli 2022, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een vuurwerkbom bij een woning heeft geplaatst en deze tot ontploffing heeft gebracht. Dit leidde tot aanzienlijke schade aan de woning en levensgevaar voor de aanwezige bewoners. Tijdens de daaropvolgende achtervolging heeft de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer geschoten. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de straf verlaagd van negen naar zes jaar, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn grotendeels toegewezen, met inbegrip van schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001663-23
Uitspraak d.d.: 22 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 maart 2023 met parketnummer 16-167693-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 81-291309-20, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres 1]
thans verblijvende in P.I. [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. F.M.H. van Mullekom, en de advocaat, mr. A.Y. Bleeker, van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 29 maart 2023, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van voorarrest. Verder heeft de rechtbank beslist tot onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen maskers, handschoenen, hamers, jerrycan, holster, ontstekingsdraad, het wapen, het plakband en het explosief, en tot teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen harde schijven, USB-sticks, randapparatuur, telefoontoestellen, computer, videocamera, hardware wallet voor bitcoins, babyfoon en schoenen en tot teruggave van de inbeslaggenomen jas aan de rechthebbende. Tot slot heeft de rechtbank de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] geheel toegewezen, te weten € 56.531,55 respectievelijk € 8.885,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 4] heeft de rechtbank deels toegewezen, te weten beide tot € 1.500,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en ten aanzien van het overige gevorderde afgewezen. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 6] heeft de rechtbank geheel afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en tot een andere beslissing ten aanzien van de opgelegde straf en de vorderingen van de benadeelde partijen komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
l. primair
hij op of omstreeks 2 juli 2022 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of één of meer ontploffing(en) teweeg te brengen in/bij (de directe nabijheid van) een woning (gelegen aan [adres 2] ), met dat opzet met één of meer van zijn mededader(s), althans
alleen,
- naar voornoemde woning is/zijn gegaan en/of
- een gasbrander aan heeft/hebben gezet en/of
- voornoemde gasbrander naast een jerrycan gevuld met benzine, althans een brandbare stof, alwaar met ductape (zwaar) vuurwerk, althans explosief materiaal, met een (lang) lont aan was bevestigd heeft/hebben gelegd en/of
- met een (klauw)hamer een raam heeft/hebben ingeslagen,
in elk geval met dat opzet getracht heeft open vuur in aanraking te brengen met benzine en/of (zwaar) vuurwerk, althans met een brandbare stof en/of explosief materiaal, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of omliggende woning(en) en/of de zich in de (omliggende) woning(en) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer in die (omliggende) woning(en) aanwezige perso(o)n(en) en/of passanten, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of ineer in die (omliggende) woning(en) aanwezige perso(o)n(en) en/of passanten, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 2 juli 2022 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting en/of het teweegbrengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157 sub 1 jo artikel 157 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten:
- een personenauto (BMW met [kenteken] ) en/of
- een gasbrander en/of
- een jerrycan gevuld met benzine, althans een brandbare stof, alwaar met ductape (zwaar) vuurwerk, althans explosief materiaal, met een (lang) lont aan is/was bevestigd en/of
- een klauwhamer,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft/hebben verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft/hebben gehad;
2.
hij op of omstreeks 3 juli 2022 te [plaats] , [gemeente] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, brand heeft/hebben gesticht en/of één of meer ontploffing(en) teweeg heeft/hebben gebracht in/bij (de directe nabijheid van) een woning (gelegen aan [adres 2] ) door
- naar voornoemde woning te gaan en/of
- een jerrycan gevuld met benzine, althans een brandbare stof, en/of één of meer stuk(ken) (zwaar) vuurwerk, althans een (of meer) explosief/explosieve(n) (voorwerp(en)), aan te steken en/of tot ontploffing te (laten) brengen, ten gevolge waarvan die woning en/of de voorgevel is vernield en/of ramen beschadigd zijn geraakt, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of omliggende woning(en) en/of de zich in de (omliggende) woning(en) bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor een of meer in die (omliggende) woning(en) aanwezige perso(o)n(en) en/of passanten, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die (omliggende) woning(en) aanwezige perso(o)n(en) en/of passanten, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3. primair
hij op of omstreeks 3 juli 2022 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde 1] opzettelijk van het leven te beroven, vanuit een rijdende auto, met een vuurwapen, althans met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, één of meer kogels heeft afgevuurd op, althans in de richting van, [benadeelde 1] , die zich (eveneens) in een rijdende auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. subsidiair
hij op of omstreeks 3 juli 2022 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door vanuit een rijdende auto met een vuurwapen één of meer kogels af te vuren op, althans in de richting van, [benadeelde 1] , die zich (eveneens) in een rijdende auto bevond.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft veroordeling gevorderd ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde feit heeft zij aangevoerd dat sprake is van een poging tot doodslag, omdat volgens vaste jurisprudentie het schieten op een rijdend voertuig voorwaardelijk opzet op de dood oplevert.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde feit vrijwillig is teruggetreden, waardoor hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daarnaast heeft de raadsman vrijspraak bepleit ter zake van het onder 2 tenlastegelegde levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde feit.
Oordeel van het hof
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde feit
Op grond van inhoud van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander op 2 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot brandstichting bij een woning aan de [straatnaam] te [plaats] .
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit
Niet ter discussie staat dat verdachte zich samen met een ander op 3 juli 2022 schuldig heeft gemaakt aan brandstichting bij een woning te [plaats] en dat daarbij gemeen gevaar voor goederen was te duchten.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of bij de brandstichting levensgevaar voor personen was te duchten. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] is hiervoor vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting
naar algemene ervaringsregelsvoorzienbaar moet zijn geweest.
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat verdachte op 3 juli 2002 samen met [medeverdachte] naar de woning aan [adres 2] te [plaats] is gegaan en daar brand heeft gesticht. Verdachte heeft een zelfgemaakte vuurwerkbom, bestaande uit een shell (het hof begrijpt: een mortierbom) en een jerrycan met benzine, bij de voordeur van de woning geplaatst en heeft deze vuurwerkbom vervolgens tot ontploffing gebracht. Ten gevolge daarvan is een steekvlam ontstaan die, zoals blijkt uit de camerabeelden in het dossier, tot aan de bovenkant van de voorgevel van de woning, die uit drie woonlagen bestaat, reikte. Door de brand is er schade aan de voordeur en voorgevel van de woning ontstaan. De brand vond plaats in de nachtelijke uren, te weten rond 04:10 uur. Op dat moment waren er meerdere personen in de woning aanwezig, die allemaal sliepen. Nadat deze personen door een luide dreun wakker waren geworden, hebben zij zelf de brand die bij de voordeur was ontstaan, geblust.
Het is een feit van algemene bekendheid dat wanneer zwaar vuurwerk in combinatie met benzine als brandversneller wordt afgestoken, hierdoor een onbeheersbare brand (en rookontwikkeling) kan ontstaan die snel om zich heen kan grijpen. Daarnaast heeft verdachte de brand gesticht gedurende de nachtelijke uren. Dit, terwijl hij naar aanleiding van de eerdere (mislukte) poging tot brandstichting - een dag ervoor - wist dat zich in de woning personen bevonden. Enkel dankzij het tijdig ingrijpen van deze personen is voorkomen dat de brand zich verder heeft uitgebreid. Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat daarvan levensgevaar voor personen te duchten was. Of deze personen zich ten tijde van de brandstichting aan de voorzijde dan wel de achterzijde van de woning bevonden, doet hier naar het oordeel van het hof niet aan af.
Het hof verwerpt derhalve het verweer van de raadsman en acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit
Vaststaat dat verdachte en [medeverdachte] na het laten exploderen van de vuurwerkbom bij de woning samen in de auto zijn gevlucht en dat aangever [benadeelde 1] hen achterna is gereden. Tijdens deze vlucht is er enkele malen door de bijrijder van de vluchtauto met een vuurwapen in de richting van aangever [benadeelde 1] geschoten.
Verdachte en [medeverdachte] hebben beiden ontkend die desbetreffende nacht met het vuurwapen te hebben geschoten. Zowel verdachte als [medeverdachte] hebben verklaard ten tijde van het schieten de bestuurder van de auto te zijn geweest.
De vraag die het hof allereerst dient te beantwoorden is wie er met een vuurwapen in de richting van de auto van aangever [benadeelde 1] heeft geschoten: verdachte of [medeverdachte] .
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat hij op enig moment een man uit de (vlucht)auto zag hangen, die op de raamsponning zat en een vuurwapen om hem richtte. Deze man had bruin grijs haar, dat wapperde. De man was zongebruind en had een dikkere neus dan normaal. Aangever zag dat de man het vuurwapen in zijn linkerhand vasthield en dat deze twee of drie keer met het vuurwapen op hem schoot.
Tijdens zijn verblijf in de penitentiaire inrichting zijn de gesprekken die verdachte met zijn bezoek voerde, heimelijk opgenomen. Tijdens deze (OVC-)gesprekken heeft verdachte (hierna: D), zich kennelijk onbespied wanend, met verscheidene onbekend gebleven personen (NN) gepraat over de tenlastegelegde feiten.
Op 7 september 2022:
D: ‘broer, wat kan je doen? Wat kan ik doen? Kruitsporen. ze hebben [naam] jas in beslag
genomen, ze vinden daar kruitsporen... neef, als je altijd dingest, (ntv). ik (ntv) voor twintig euro. ik deed aan en gooide meteen weg neef. Zo moet je ’t doen’.
(…)
D: ‘neef, we hebben dat wapen gebruikt die nacht, ik heb m meteen begraven, om 7 uur in de ochtend. bij die park.’
Op 14 september 2022:
D: ‘ik was al klaar neef. lk werd maandag aangehouden, donderdag zou ik het wapen verkopen
verdomme.’
Op 21 september 2022:
D: ‘als ze dat wapen hadden gevonden he..dan waren we de lul.
(…)
D: ‘donderdag, weetjewel, zou ik het wapen verkopen neef...die donderdag!
NN : dat weten we verdomme
NN : is die nog op dezelfde plek?
D: nee man, mijn moeder heeft in het water gegooid.’
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich die desbetreffende nacht in de vluchtauto bevond en dat hij linkshandig is. Voorts heeft verdachte verklaard dat het wapen waarover hij in de OVC-gesprekken heeft gesproken, een alarmpistool betrof en dat iemand dit wapen van hem wilde overnemen voor € 1.400,00. Het is het hof ambtshalve bekend dat een alarmpistool, ook op de illegale markt, niet die vraagprijs oplevert. Daarmee acht het hof niet aannemelijk dat verdachte in de gesprekken heeft gesproken over een alarmpistool.
Het hof constateert dat verdachtes verklaring op een belangrijk onderdeel, te weten dat hij linkshandig is, overeenkomt met het signalement van de schutter. Verder stelt het hof vast aan de hand van foto’s die kort na verdachtes aanhouding zijn genomen, dat verdachte omstreeks het tenlastegelegde feit bruin haar had dat tot aan zijn wenkbrauwen kwam. Dit, in tegenstelling tot [medeverdachte] , wiens haar omstreeks het tenlastegelegde feit slechts tot halverwege zijn voorhoofd reikte. Het voorgaande bezien in het licht van de OVC-gesprekken, waaruit blijkt dat verdachte zich zorgen maakt over eventuele kruitsporen die op de onder hem inbeslaggenomen jas zouden worden aangetroffen, doet het hof concluderen dat verdachte in de nacht van 3 juli 2022 beschikking heeft gehad over een vuurwapen en dat hij degene is geweest die met dat vuurwapen op twee verschillende locaties vanuit de vluchtauto in de richting van de achtervolgende auto van aangever [benadeelde 1] heeft geschoten.
Nu [medeverdachte] heeft verklaard dat hij niet wist dat verdachte die nacht een vuurwapen bij zich had en op grond van het dossier ook niet op andere wijze is komen vast te staan dat [medeverdachte] van de aanwezigheid van het vuurwapen op de hoogte was, acht het hof het tenlastegelegde medeplegen niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de gedragingen van de schutter kunnen worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag.
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het doden van aangever [benadeelde 1] . Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof stelt vast dat verdachte vanuit de vluchtauto meermalen met een vuurwapen in de richting van aangever [benadeelde 1] heeft geschoten. Niet gebleken is dat verdachte daarbij de auto van aangever [benadeelde 1] of aangever zelf heeft geraakt. Gezien het voorgaande, alsmede het feit dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld wat bijvoorbeeld de onderlinge afstand tijdens het schieten tussen de vluchtauto van verdachte en de auto van aangever [benadeelde 1] is geweest, de positionering van verdachte ten opzichte van (de auto van) aangever [benadeelde 1] en de snelheid van de vluchtauto waarin verdachte zich bevond, kan naar het oordeel van het hof niet bewezen worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het doden van aangever [benadeelde 1] .
Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van het onder 3 primair tenlastegelegde feit en hem veroordelen ter zake van de onder 3 subsidiair tenlastegelegde bedreiging. Het schieten door verdachte vanuit de vluchtauto in de richting van aangever [benadeelde 1] , die zich eveneens in een rijdende auto bevond, levert een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht op. Dit geldt temeer nu verdachte vlak voorafgaand aan de bedreiging brand heeft gesticht bij de woning van aangever, zodat alleen al daarom bij aangever de vrees kon ontstaan dat hij zou komen te overlijden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1. primair
op 2 juli 2022 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen in een woning gelegen aan [adres 2] , met dat opzet met zijn mededader,
- naar voornoemde woning is gegaan en
- een gasbrander aan heeft gezet en
- voornoemde gasbrander naast een jerrycan gevuld met benzine, alwaar met duct tape zwaar vuurwerk, met een lont aan was bevestigd heeft gelegd en
- met een hamer een raam heeft ingeslagen,
in elk geval met dat opzet getracht heeft open vuur in aanraking te brengen met benzine en zwaar vuurwerk, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de zich in de woning bevindende goederen en levensgevaar voor in die woning aanwezige personen te duchten
was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 3 juli 2022 te [plaats] , [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht en een ontploffing teweeg heeft gebracht in de directe nabijheid van een woning gelegen aan [adres 2] door
- naar voornoemde woning te gaan en
- een jerrycan gevuld met benzine, en een stuk zwaar vuurwerk, aan te steken en tot ontploffing te laten brengen,
ten gevolge waarvan de voorgevel is vernield en ramen beschadigd zijn geraakt, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de zich in de woning bevindende goederen en levensgevaar voor in die woning aanwezige personen te duchten was;
3. subsidiair
hij op 3 juli 2022 te Nederland, [benadeelde 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door vanuit een rijdende auto met een vuurwapen meerdere kogels af te vuren in de richting van [benadeelde 1] , die zich eveneens in een rijdende auto bevond.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten en een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van vrijwillige terugtred, omdat de verdachte is betrapt bij zijn poging een ontploffing teweeg te brengen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging van het onder 1 tenlastegelegde feit, nu het strafbare feit door toedoen van verdachte niet is voltooid omdat hij vrijwillig is teruggetreden. Om die reden is verdachte, volgens de verdediging, niet strafbaar is.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden afhankelijk van de wil van verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat verdachte is teruggetreden op het moment dat getuige [benadeelde 4] begon te schreeuwen, nadat deze wakker was geworden van meerdere harde slagen door verdachte met een hamer tegen het slaapkamerraam, waarbij hij stukjes glas op zich voelde neerkomen. Op dat moment had verdachte al een gasbrander aanstaan naast een met benzine gevulde jerrycan waar explosief materiaal aan was bevestigd. Van de verdachte is van geen enkel optreden gebleken dat naar aard en tijdstip geschikt was om het intreden van de gevolgen van zijn handelen te beletten. De verdachte is eenvoudigweg betrapt en gevlucht. Bij zijn vlucht heeft hij de brandende gasbrander aan laten staan, waardoor de explosie alsnog had kunnen plaatsvinden. Dat dit niet tot een ontploffing en brand heeft geleid, was niet afhankelijk van de wil van verdachte. Vasstaat immers dat getuige [benadeelde 4] de kraan van de gasbrander heeft dichtgedraaid. Dat verdachte de volgende dag terug is gekomen om ‘de klus af te maken’ bevestigt eveneens geenszins dat zijn terugtreden het gevolg was van zijn wil om (toch) geen brand te stichten.
Van een vrijwillige terugtred is derhalve geen sprake. Het hof verwerpt het verweer en acht verdachte strafbaar.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1 primair, 2 en 3 primair tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte zo spoedig mogelijk in vrijheid dient te worden gesteld, gezien de bepleite vrijspraak en het ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman verzocht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest, nu mede gelet op de lagere straffen die blijkens jurisprudentie in soortgelijke gevallen worden opgelegd, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren te hoog is. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het feit dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot brandstichting en brandstichting door een vuurwerkbom tot ontploffing te brengen. In de nacht van 2 juli 2022 zijn verdachte en zijn medeverdachte in opdracht naar [plaats] gereden om bij een woning een vuurwerkbom te plaatsen en te laten afgaan. Nadat dit mislukte omdat een persoon in de woning alarm sloeg, zijn verdachte en zijn medeverdachte de volgende nacht teruggekeerd naar de woning om nogmaals een vuurwerkbom bij de woning te plaatsen. Ditmaal lukte het verdachte en zijn medeverdachte wel om de vuurwerkbom te laten afgaan en brand te stichten, hetgeen veel schade aan voorgevel van de woning heeft veroorzaakt. Verdachte en medeverdachte zijn daarna op de vlucht geslagen. Tijdens de door aangever ingezette achtervolging, heeft verdachte aangever bedreigd door met een vuurwapen op meerdere momenten in zijn richting te schieten. Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn medeverdachte door de ontploffing en ontstane brand het risico genomen dat de aanwezige personen in de woning zouden komen te overlijden. Juist het terugkeren naar de woning nadat de eerste poging kennelijk niet het gewenste effect had, heeft voor veel angst bij de bewoners van de woning gezorgd. Het uitblijven van volledige openheid over de opdrachtgevers maakt dat die angst bij de bewoners voortduurt.
Ook heeft verdachte door zijn handelen tijdens de vlucht (het schieten) aangever veel angst aangejaagd. Daar komt bij dat, los van de enorme impact en schade die dergelijke feiten voor de direct betrokkenen veroorzaken, zoals is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaringen, dergelijke feiten ook zorgen voor gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Het hof rekent dit verdachte zeer aan.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 december 2024, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht en zoals deze ook blijken uit de rapportage die over verdachte is opgesteld.
Tot slot heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheid dat het hof minder bewezen heeft geacht dan de rechtbank.
Gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten is het hof van oordeel dat niet met een andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
De rechtbank heeft verdachte, conform de eis van de officier van justitie, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van het voorarrest. In de motivering van de straf heeft de rechtbank de nadruk gelegd op de generale preventie en daarmee met deze straf een duidelijk signaal naar anderen willen afgeven.
Naast de generale preventie zijn er andere strafdoelen en daarmee ook andere belangen die de rechter dient af te wegen bij de vraag welke straf passend en geboden is, zoals de speciale preventie en de persoonlijke omstandigheden van een verdachte. Het hof houdt daar in de oplegging van de straf en ook in de duur van de straf rekening mee. Het hof komt, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de schade die is toegebracht en de hoogte van de opgelegde straffen in soortgelijke zaken (die het hof anders inschat dan de rechtbank), in het onderhavige geval tot een lagere straf dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd. Daarbij hecht het hof al met al minder belang aan de omstandigheid die de rechtbank ertoe heeft gebracht een hoge(re) gevangenisstraf op te leggen, en kent het hof ook gewicht toe aan de andere mee te wegen belangen. Daarmee overweegt het hof niet dat het de door verdachte gepleegde feiten minder ernstig inschat dan de rechtbank.
Alles afwegende en overziend, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof als volgt.
Verdachte is op 16 augustus 2022 aangehouden en in verzekering gesteld. Bij de politie en de rechtbank heeft verdachte zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. Op 29 maart 2023 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Namens verdachte, die preventief gehecht zit, is op 3 april 2023 hoger beroep ingesteld. Op 25 januari 2024 vond er een regiezitting plaats bij het hof, waarbij verdachte heeft aangegeven alsnog een verklaring te willen afleggen. Dat vond plaats op 5 september 2024. De inhoudelijke behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025, waarbij verdachte een aanvullende verklaring heeft afgelegd. Op 22 januari 2025 heeft hof arrest gewezen. Derhalve is de behandeling in hoger beroep niet binnen zestien maanden afgerond. Gezien de proceshouding van verdachte in eerste aanleg echter en de wijziging daarvan in hoger beroep, waardoor er een nader verhoor diende plaats te vinden, acht het hof deze behandelingsduur niet onredelijk. Er is weliswaar sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, maar aan deze overschrijding zal het hof geen consequenties verbinden en volstaan met de constatering ervan.

Beslag

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de inbeslaggenomen maskers, handschoenen, hamers, jerrycan, holster, ontstekingsdraad, het wapen, het plakband en het explosief worden onttrokken aan het verkeer, en dat de inbeslaggenomen harde schijven, USB-sticks, randapparatuur, telefoontoestellen, computer, videocamera, hardware wallet voor bitcoins, babyfoon en schoenen aan verdachte worden teruggegeven. De inbeslaggenomen jas dient aan de rechthebbende te worden teruggegeven.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter zake van de beslissing omtrent de inbeslaggenomen goederen aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Oordeel van het hof
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven maskers, handschoenen, hamers, jerrycan, holster, ontstekingsdraad, het wapen, het plakband en het explosief zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte onder 1 primair, 2, 3 subsidiair begane feit aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als waarvoor verdachte nu wordt veroordeeld en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Ten aanzien van de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven harde schijven, USB-sticks, randapparatuur, telefoontoestellen, computer, videocamera, hardware wallet voor bitcoins, babyfoon en schoenen zal het hof gelasten dat deze aan verdachte worden teruggegeven. Tevens zal het hof de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen jas aan de rechthebbende.

Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 56.531,55, waarvan € 10.000,00 betrekking heeft op het onder 3 tenlastegelegde feit. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.885,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 en voor het overige afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het gehele bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.500,00 en voor het overige afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het gehele bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partijen [benadeelde 5] en [benadeelde 6] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met ieder een vordering tot schadevergoeding van elk € 2.000,00 aan immateriële schade. Deze vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor hetzelfde bedrag van de oorspronkelijke vorderingen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] geheel worden toegewezen. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 3] ieder worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij [benadeelde 1] ten aanzien van de gevorderde € 10.000,00 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, vanwege de bepleite vrijspraak. Ten aanzien van het overige gevorderde van de benadeelde partij [benadeelde 1] en de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 4] , [benadeelde 3] , [benadeelde 5] en [benadeelde 6] heeft de raadsman zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Oordeel van het hof
[benadeelde 1]
Voor wat betreft de materiële schade overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen, nu de verdediging deze kostenpost onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
Voor wat betreft de immateriële schade overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Gezien de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is naar het oordeel van het hof sprake van een aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Hoewel het hof tot een andere bewezenverklaring komt ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit dan de rechtbank, zal het hof de vordering van de benadeelde partij toewijzen voor het gehele bedrag van € 18.500,00. Op 2 juli 2022 is geprobeerd om een vuurwerkbom te laten ontploffen in of in de directe nabijheid van de woning en een dag later is daadwerkelijk een vuurwerkbom tot ontploffing gebracht bij de voordeur van de woning. Dit, en het feit dat er vervolgens op de benadeelde partij is geschoten, moeten zeer angstige momenten hebben opgeleverd. Dat dit laatste tot een andere juridische kwalificatie heeft geleid dan bij de rechtbank, betekent niet dat de ervaring van de gebeurtenis voor de benadeelde partij anders is geweest. Tegen het door de benadeelde partij gevorderde bedrag aan immateriële schade is inhoudelijk geen verweer gevoerd en de hoogte ervan komt het hof niet onredelijk voor. Het hof zal de gevorderde immateriële schade daarom toewijzen.
Gelet op het feit dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde samen met zijn mededader heeft begaan, zal de vordering enkel voor wat betreft het deel waartoe de mededader ook is veroordeeld, te weten een bedrag van € 8.500,00, hoofdelijk worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[benadeelde 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, alsmede dat zij daardoor in haar persoon is aangetast en immateriële schade heeft geleden. Het hof is van oordeel dat de gevorderde schade kan worden toegewezen, nu de schade voldoende is onderbouwd en de vordering niet is betwist door de verdediging.
Gelet op het feit dat verdachte de strafbare feiten samen met zijn mededader heeft begaan, zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[benadeelde 4]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte in zijn persoon is aangetast en immateriële schade heeft geleden. De benadeelde partij bevond zich ten tijde van de poging brandstichting onder het raam waar de mededader voornemens was de vuurwerkbom naar binnen te gooien, ten gevolge waarvan de benadeelde partij (direct) angst voor zijn leven heeft ervaren. Ook tijdens de brandstichting was de benadeelde partij in de woning aanwezig. Anders dan de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is de benadeelde partij [benadeelde 4] geen bewoner van de woning en lijkt de aanslag niet tegen hem te zijn gericht. Gezien het voorgaande overweegt het hof dat de benadeelde partij de hoogte van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,00 voldoende heeft onderbouwd en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Het hof zal de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van het overige gevorderde niet-ontvankelijk verklaren, nu het aanhouden van deze strafzaak om hem toe te laten tot een nadere onderbouwing daarvan een onevenredige belasting van dit strafproces zal opleveren. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige aan de civiele rechter voorleggen.
Gelet op het feit dat verdachte de strafbare feiten samen met zijn mededader heeft begaan, zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[benadeelde 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte in zijn persoon is aangetast en immateriële schade heeft geleden. Nu de benadeelde partij zich ten tijde van de poging brandstichting en brandstichting (anders dan de benadeelde partij [benadeelde 4] ) aan de achterzijde van de woning bevond en het hof niet gebleken is dat hij nog een vaste bewoner van de betreffende woning is, acht het hof een immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,00 voldoende onderbouwd en zal de vordering tot dit bedrag worden toegewezen. Het hof zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren nu een nadere onderbouwing van de overige schade een onevenredige belasting van dit strafproces oplevert. De benadeelde partij kan zijn vordering voor het overige aan de civiele rechter voorleggen.
Gelet op het feit dat verdachte de strafbare feiten samen met zijn mededader heeft begaan, zal de vordering hoofdelijk worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
[benadeelde 5] en [benadeelde 6]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden in de zin van een aantasting in hun persoon, nu de benadeelde partijen zich ten tijde van de poging tot brandstichting en de brandstichting niet in de woning bevonden en voor het overige onvoldoende onderbouwd is dat sprake is van dusdanig psychisch letsel dat zij op die wijze in hun persoon zijn aangetast, waarbij het vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is dat gevoelens van angst op zichzelf daarvoor onvoldoende zijn. Het hof zal de benadeelde partijen om die reden niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 15 juli 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, onder parketnummer 81-291309-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 81-291309-20.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de beslissing omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Oordeel van het hof
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden bevolen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 57, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een masker (PL0900-2022191909-G3024654);
- een handschoen (PL0900-2022191909-G3032288);
- een handschoen (PL0900-2022191909-G3032300);
- een wapen, nabootsing Heckler & Koch model G36C, zwart, merk: DOUBLE EAGLE (PL0900-2022191909-G3032324);
- een plakband, grijs (PL0900-2022191909-G3032354);
- een hamer uit de stellingkast in de berging (PL0900-2022191909-G3032359);
- een hamer uit de gereedschapskist in de berging (PL0900-2022191909-G3032360);
- een jerrycan (PL0900-2022191909-G3032362);
- een holster (PL0900-2022191909-G3032405);
- een ontstekingsdraad (PL0900-2022191909-G3032437);
- een explosief, handgranaat h27 dummy (PL0900-2022191909-3032375).
Gelast de
teruggaveaan rechthebbende van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een jas, zwart, merk: THE NORTH FACE (PL0900-2022191909-G3032353).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een harde schijf, zwart, merk: TRUST (PL0900-2022191909-G3032385);
- een USB-stick (memorykaart), zwart, merk onbekend (PL0900-2022191909-G3032390);
- een USB-stick (memorykaart), rood, merk: ICTS (PL0900-2022191909-G3032393);
- een harde schijf, zilverkleurig, merk TOSHIBA (PL0900-2022191909-G3032410);
- twee stuks randapparatuur, zwart (PL0900-2022191909-G3032435);
- een USB-stick (memorykaart), zwart, merk: SAMSUNG (PL0900-2022191909-G3032433);
- een USB-stick (memorykaart), zwart, geen merk (PL0900-2022191909-G3032439);
- een telefoontoestel, scherm links boven kapot en barst, zwart, merk: APPLE (PL0900-2022191909-G3032305);
- een telefoontoestel, bovenkant voor en achter kapot, zwart, merk: APPLE (PL0900-2022191909-G3032307);
- een computer inclusief hoes, zwart, merk: SAMSUNG (PL0900-2022191909-G3032399);
- een telefoontoestel, grijs, merk: APPLE (PL0900-2022191909-G3032416);
- een videocamera, zwart, merk: GRUNDIG (PL0900-2022191909-G3032407);
- een telefoontoestel, zwart, merk: BLACKBERRY (PL0900-2022191909-G3032420);
- een telefoontoestel, zwart, merk: HUAWEI (PL0900-2022191909-G3032424);
- een telefoontoestel, zwart, merk: APPLE (PL0900-2022191909-G3032432);
- een gegevensdrager, Hardware Wallet voor Bitcoins in doosje, zwart (PL0900-2022191909-G3032428);
- een Babyfoon, zwart, in doos (PL0900-2022191909-G3032436);
- een telefoontoestel met hoesje, blauw, merk: APPLE (PL0900-2022190576-G3032483);
- twee stuks schoenen, meerkleurig, merk: DIOR (PL0900-2022191909-G3032343).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.000,00 (vijfduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.885,00 (achtduizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 8.885,00 (achtduizend achthonderdvijfentachtig euro) bestaande uit € 385,00 (driehonderdvijfentachtig euro) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 79 (negenenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade,waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 46.531,55 (zesenveertigduizend vijfhonderdeenendertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 38.031,55 (achtendertigduizend eenendertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 46.531,55 (zesenveertigduizend vijfhonderdeenendertig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 38.031,55 (achtendertigduizend eenendertig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 80 (tachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 111 (honderdelf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 juli 2022.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 5] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 6] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Beveelt de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2021, parketnummer 81-291309-20, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. J.A.M. Kwakman en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 22 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 17 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG1653.