ECLI:NL:GHARL:2025:3291

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
200.351.958/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige zorgregeling tussen ouders na scheiding met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een voorlopige zorgregeling tussen ouders na hun scheiding. De moeder, appellante, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, dat op 29 januari 2025 was uitgesproken. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over drie minderjarige kinderen. De zorgregeling was eerder vastgesteld, maar door conflicten tussen de ouders en zorgen over de veiligheid van de kinderen, was de uitvoering van deze regeling problematisch. De vader had verzocht om hervatting van de co-ouderschapsregeling, terwijl de moeder bezorgd was over de veiligheid van de kinderen bij de vader. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder meldingen van onveiligheid en eerdere zorgmeldingen bij Veilig Thuis. Het hof heeft geoordeeld dat er geen zwaarwegende omstandigheden zijn die de uitvoering van de voorlopige zorgregeling in de weg staan. De huidige regeling, waarbij de kinderen om de week bij de vader verblijven, wordt als goed functionerend beschouwd. Het hof heeft de vorderingen van de moeder afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, met de beslissing dat bij niet-nakoming van het vonnis een dwangsom verschuldigd is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.351.958/01
zaaknummer rechtbank Overijssel 326917
arrest van 20 mei 2025
in de zaak van
[appellante](de moeder),
wonende in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de rechtbank: verweerster in conventie, verzoekster in reconventie,
advocaat: mr. M.J. Buitenhuis te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde](de vader),
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
bij de rechtbank: verzoeker in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat: mr. J. Deenen te Leeuwarden.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de inhoud van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 29 januari 2025, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep tevens verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van 20 februari 2025 met grieven en bijlage(n);
- de memorie van antwoord;
- een akte namens de moeder van 14 april 2025 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 april 2025 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook is een vertegenwoordiger van de raad verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2012;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2018; en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2020.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in het bestreden vonnis, en hierna weergegeven:
“2.3. De ouders hebben in het ouderschapsplan van 5 juni 2023 afspraken gemaakt over de
zorgregeling tussen de vader en de kinderen. De ouders hebben afgesproken dat de kinderen
de ene week bij de vader verblijven en de andere week bij de moeder. Het wisselmoment is
op vrijdag.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 19 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de
rechtbank Overijssel een voorlopige minimumregeling tussen de vader en de kinderen
vastgesteld totdat de ouders andere afspraken hebben gemaakt met de hulpverlening of totdat door de rechtbank in de bodemzaak anders wordt beslist. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de betrokken hulpverlening vanuit [naam1] ( [naam1] )/gezinspraktijk [naam2] de regie voert over de uitbreiding van het contact tussen de vader en de kinderen en de afbouw van de begeleiding, afhankelijk van wat de kinderen aankunnen.
2.5.
De raad heeft in het rapport van 26 juli 2024 een zorgregeling geadviseerd die neerkomt op co-ouderschap, waarbij [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] de ene week bij de moeder verblijven en de andere week bij de vader. Waarbij het wisselmoment op vrijdagmiddag uit school plaatsvindt.
2.6.
De ouders hebben bij e-mailbericht van 13 november 2024 afgesproken dat met ingang van 6 januari 2025 de co-ouderschapsregeling wordt hervat en afspraken gemaakt over de opbouw daarnaartoe.
2.7.
De moeder heeft haar verzoeken in de bodemzaak met nummer C/08/312833 / FA RK
24-871 op 21 november 2024 ingetrokken.
2.8.
Tot en met 12 december 2024 is uitvoering gegeven aan de afgesproken opbouw van
de zorgregeling. Hierna heeft de vader [de minderjarige1] niet meer gezien en heeft de vader [de minderjarige2] en
[de minderjarige3] tijdens losse contactmomenten van één à twee keer per week zonder overnachting
gezien.
2.9.
[de minderjarige1] heeft bij (zijn ambulant begeleider van) [naam3] melding gemaakt van onveiligheid
bij de vader. [naam3] heeft op 17 december 2024 een melding gedaan bij Veilig Thuis.
2.10.
In een email van 19 december 2024 schrijft het [naam1] de ouders het volgende:
“Wij vinden gezien de melding dat er verder onderzoek moet worden gedaan. Daarin gaat Veilig Thuis uitgebreid onderzoek doen. Tot die tijd zou ons dringend advies zijn om de omgang in de huidige vorm door te zetten voor de meiden. Dit om de continuïteit in contact te waarborgen.””
3.3
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 12 februari 2025 bepaald dat de vader met [de minderjarige2] en [de minderjarige3] op wintersport kan gaan van 15 tot en met 19 februari 2025. De vordering van de moeder om de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het bestreden vonnis van 29 januari 2025 te schorsen is afgewezen, evenals het meer of anders verzochte.

4.De beslissing in eerste aanleg

4.1
De vader heeft in eerste aanleg bij dagvaarding van 7 januari 2025 gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de overeengekomen co-ouderschapsregeling tussen de vader en [de minderjarige2]
en [de minderjarige3] wordt hervat, op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor elke keer dat de
moeder geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met de voldoening van het vonnis, met een
maximum van € 25.000,-; en
II. de moeder te veroordelen in de kosten en nakosten van het kort geding.
4.2
De moeder heeft bij conclusie van antwoord van 14 februari 2025 verweer gevoerd en gevorderd om de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel om de vorderingen van de vader af te wijzen, althans hem deze te ontzeggen met veroordeling van de vader in de kosten van het geding. In reconventie heeft zij gevorderd:
I. het ouderschapsplan van 5 juni 2023, voor zover de inhoud daarvan nog geldend is na het gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van 19 april 2024, dan wel de bij vonnis van de voorzieningenrechter van 19 april 2024 bepaalde voorlopige minimumregeling tussen de vader en [de minderjarige3] en [de minderjarige2] te wijzigen en (opnieuw) een voorlopige minimumregeling tussen de vader en [de minderjarige3] en [de minderjarige2] vast te stellen van elke donderdag uit school tot 17.00 uur en om het weekend op zondag 10.00 uur tot 17.00 uur, althans een in goede justitie juist te achten voorlopige minimumregeling in afwachting van het onderzoek naar aanleiding van de Veilig Thuis melding vanuit [naam3] begeleiding en ondersteuning naar aanleiding van het incident van 30 november 2024;
II. om het ouderschapsplan van 5 juni 2023, voor zover de inhoud daarvan nog geldend is
na het gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van 19 april 2024, dan wel de bij vonnis
van de voorzieningenrechter van 19 april 2024 bepaalde voorlopige minimumregeling tussen de vader en [de minderjarige1] , te wijzigen en te bepalen dat er voorlopig geen omgang tussen de vader en
[de minderjarige1] plaatsvindt in afwachting van het onderzoek naar aanleiding van de melding bij Veilig
Thuis vanuit [naam3] begeleiding en ondersteuning na het incident van 30 november 2024;
III. met veroordeling van de vader in de kosten en de nakosten van dit kort geding.
4.3
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis van 29 januari 2025, uitvoerbaar bij voorraad, de bij e-mailbericht van 13 november 2024 afgesproken
co-ouderschapsregeling gewijzigd in de volgende, voorlopige, minimumregeling tussen de vader en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , totdat de ouders andere afspraken maken of anders wordt beslist door de rechtbank:
- [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven de ene week twee dagen met overnachtingen bij de vader
(woensdag uit school tot en met vrijdag naar school) en de andere week drie dagen met
overnachtingen (woensdag uit school tot en met zaterdag 17.00 uur);
- op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke keer dat de moeder geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft van hetgeen hiervoor is beslist, met een maximum van
€ 25.000,-;
- het meer of anders verzochte afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

5.Het geschil in hoger beroep

5.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis en heeft het hof verzocht het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vorderingen van de vader alsnog af te wijzen, en die van de moeder toe te wijzen, kosten rechtens. Daarnaast heeft zij het hof bij wijze van incident verzocht te bepalen dat het bestreden vonnis wordt geschorst voor de duur van de procedure in hoger beroep, met dien verstande dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van het bestreden vonnis, wordt geschorst voor de duur van het geding in hoger beroep, kosten rechtens.
5.2
De vader voert verweer en heeft het hof verzocht om de grieven van de moeder ongegrond te verklaren, haar vorderingen af te wijzen en het bestreden vonnis te bekrachtigen.

6.De motivering van de beslissing

Spoedeisend belang
6.1
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437). De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
6.2
Het hof is met de voorzieningenrechter en op dezelfde gronden (ro. 6.2. van het bestreden vonnis) van oordeel dat de vader een spoedeisend belang had en heeft bij een voorziening zoals door hem is gevorderd.
De (voorlopige) zorgregeling
6.3
Het hof onderschrijft wat de voorzieningenrechter ter motivering van zijn beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
6.4
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] (en [de minderjarige1] ) zitten al lange tijd in een moeilijke thuissituatie, waarbij hun ouders voortdurend strijd met elkaar hebben en elkaar verwijten maken. Er zijn de afgelopen jaren verschillende zorgmeldingen gedaan bij Veilig Thuis door ouders, anoniem, de politie, de huisarts en hulpverlening. Ook zijn er (over en weer) aangiftes gedaan bij de politie. Na hun relatie zijn de ouders een co-ouderschapsregeling overeengekomen, die door de moeder begin januari 2024 is stopgezet na een incident tussen de ouders met oud en nieuw. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben de vader hierna een aantal maanden niet gezien. De omgang is vervolgens weer opgebouwd onder begeleiding van de betrokken hulpverlening vanuit het [naam1] (het [naam1] ) en [naam2] . Halverwege november 2024 hebben de ouders afgesproken dat de co-ouderschapsregeling voor de drie kinderen weer zal worden hervat, met ingang van 6 januari 2025. Dit is ook wat de raad heeft geadviseerd in zijn rapport van 26 juli 2024. De ouders hebben daarbij afspraken gemaakt over de opbouw naar de
co-ouderschapsregeling en zijn ook begonnen met het uitvoeren van die afspraken.
Eind november 2024 is er echter een conflict geweest tussen de vader en [de minderjarige1] , waarna de ambulant begeleider van [de minderjarige1] vanuit [naam3] een melding heeft gedaan bij Veilig Thuis. De vader en [de minderjarige1] hebben een verschillende beleving over wat er precies is gebeurd. De ouders waren het er wel over eens dat de omgang tussen [de minderjarige1] en de vader voorlopig even moest stoppen om [de minderjarige1] wat rust te geven. De moeder heeft echter ook de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (eenzijdig) teruggebracht tot een paar losse contactmomenten zonder overnachting, dit vanwege haar zorgen over de veiligheid van de kinderen bij de vader. In maart 2025 heeft de moeder (opnieuw) aangifte gedaan tegen de vader, omdat hij [de minderjarige2] op de grond zou hebben gegooid. De vader betwist dit en geeft aan dat hij [de minderjarige2] alleen bij haar arm heeft gepakt en heeft aangesproken op ongewenst gedrag. De partner van de vader heeft de lezing van de vader bevestigd. [de minderjarige2] heeft zich wisselend uitgelaten over wat er nu precies is gebeurd. De politie heeft opnieuw een zorgmelding gedaan bij Veilig Thuis. In maart 2025 heeft ook school een zorgmelding gedaan vanwege de zichtbare onrust bij de kinderen. De betrokken hulpverlenende instanties (de raad, Veilig Thuis, de politie, het [naam1] , [naam2] ) geven aan dat de ouders de kinderen onvoldoende beschermen tegen hun onderlinge strijd en dat de zorgen structureel van aard zijn. Volgens het [naam1] is het evenwel van belang dat de omgang tussen de kinderen en de vader gecontinueerd wordt. Vanwege de toenemende zorgen over de opvoedingssituatie van de kinderen zal de raad binnenkort starten met een onderzoek naar een beschermingsmaatregel. De raad heeft ter zitting aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de (voorlopige) zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , zoals is vastgesteld in het bestreden vonnis.
6.5
Als uitgangspunt geldt dat de door de voorzieningenrechter vastgestelde (voorlopige) zorgregeling moet worden nagekomen, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten. Het hof ziet in het door de moeder aangevoerde onvoldoende aanleiding om te concluderen dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Uit het dossier is het hof gebleken dat de moeder zich vooral laat leiden door wat de kinderen zeggen, zonder hierover met de vader in gesprek te gaan en het een en ander te verifiëren. Er zijn inmiddels diverse juridische procedures gevoerd. De moeder heeft ter zitting van het hof nieuwe zorgen geuit: [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zouden bij de vader zonder toezicht te dicht bij een drukke weg spelen en [de minderjarige2] zou regelmatig te laat op school komen wanneer zij bij de vader is. Voor de door de moeder genoemde zorgen ten aanzien van de veiligheid van de kinderen in de thuissituatie bij de vader heeft het hof echter geen aanwijzingen gevonden in het dossier, terwijl de vader alle aantijgingen van de moeder (bijvoorbeeld over overmatig alcoholgebruik en het te laat op school komen) betwist en weerlegt. De huidige regeling, waarbij [de minderjarige2] en [de minderjarige3] de ene week twee dagen en de andere week drie dagen bij de vader verblijven, wordt uitgevoerd en verloopt goed volgens de vader. De meisjes kunnen het ook goed vinden met de kinderen van de partner van de vader en hebben allerlei bezigheden als zij bij de vader zijn (zoals school, zwemles, dansles en gymnastiek). Ook de skivakantie in februari 2025 was geslaagd, hoewel de paspoorten van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] een dag voor vertrek verlopen en/of kwijt bleken te zijn, terwijl al maanden duidelijk was dat de vader in februari 2025 met de kinderen op skivakantie wilde gaan. Duidelijk is dat het wantrouwen tussen de ouders groot is en dat hun communicatie moeizaam verloopt. Het hof maakt zich dan ook ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de rol van de ouders daarbij. De kinderen hebben emotionele toestemming en ruimte van de moeder nodig voor onbelast contact met hun vader. Het is goed mogelijk, gelet op de signalen die uit het dossier blijken, dat de belemmeringen en uitlatingen van de kinderen (mede) voortkomen uit hun positie tussen hun gescheiden ouders in, het wisselen van opvoedingssituatie en -regels, en dat zij daarbij rekening houden met de moeder vanuit hun loyaliteit aan haar. Het is aan de raad om hier nader onderzoek naar te doen.
Dit betekent naar het oordeel van het hof echter niet dat er nu, in afwachting van het raadsonderzoek, slechts beperkt omgang kan zijn tussen de vader en [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , zoals de moeder heeft verzocht. Niet is gebleken dat de huidige regeling met overnachtingen niet goed verloopt en/of dat er contra-indicaties zijn aan de zijde van de vader voor deze regeling.
Dwangsom
6.6
Het hof is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en de terughoudende antwoorden van de moeder ter zitting over de uitvoering van de omgang, de voorzieningenrechter terecht heeft bepaald dat bij niet nakoming van het vonnis een dwangsom verschuldigd is. Het hof sluit zich ook op dit punt aan bij de motivering van de voorzieningenrechter (ro. 6.9).
Tot slot
6.7
Het hof overweegt ten overvloede als volgt. Gebleken is dat er al ruim vijf maanden geen omgang heeft plaatsgevonden tussen [de minderjarige1] en de vader, terwijl eerder sprake was van een intensieve zorgregeling (50/50) tussen de vader en alle drie kinderen. Hoewel de situatie van [de minderjarige1] niet voorligt, vindt het hof het zorgelijk dat hij (nog steeds) aan de zijlijn staat. Een goed en regelmatig contact met beide ouders is van groot belang voor de ontwikkeling van een kind. Het hof benadrukt dan ook het belang dat de ouders op korte termijn, onder begeleiding van de betrokken hulpverlening, de mogelijkheden van contactherstel en een eerste gesprek tussen [de minderjarige1] en de vader gaan onderzoeken. Daarbij is van groot belang dat de ouders gaan werken aan hun verstandhouding, elkaar gaan respecteren als ouders en uitdragen naar de kinderen dat zij het leuk mogen hebben bij beide ouders.
Schorsing
6.8
Omdat in dit arrest een eindbeslissing wordt gegeven, heeft de moeder geen belang meer bij haar vordering tot schorsing. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 29 januari 2025;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. Coster, mr. I.A. Vermeulen en
A.K. Oostlander-Vos, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 20 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.