ECLI:NL:GHARL:2025:3190

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
200.352.004/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige ondanks gebrek aan meerwaarde door de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, die sinds 2010 is geboren. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 18 december 2024 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 21 december 2025. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling geen doel dient, omdat de minderjarige geen contact wil met de vader en de GI geen meerwaarde meer ziet in de maatregel. De vader verzet zich tegen de vernietiging van de beschikking en vraagt om bekrachtiging. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en het verloop van het hoger beroep in overweging genomen, inclusief de gesprekken met de minderjarige en de betrokkenheid van de GI. Het hof concludeert dat de bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds aanwezig zijn en dat de betrokkenheid van de GI noodzakelijk blijft om de opvoedsituatie en ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen. De beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd, en het hof wijst het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.352.004/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 150114)
beschikking van 22 mei 2025
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. K.J. Kanning te Assen,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen(de GI),
gevestigd te Assen,
verweerster in hoger beroep,
en
[verweerder](de vader),
die woont op een geheim te houden adres,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: M. Horsten van Gemeren te Emmen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 18 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 5 maart 2025;
- een brief van de raad van 12 maart 2025, waarin de raad laat weten niet aanwezig te zullen zijn bij de mondelinge behandeling;
- een verweerschrift namens de vader;
- een brief van de GI van 28 maart 2025.
2.2
[de minderjarige] heeft op 14 april 2025, buiten aanwezigheid van haar ouders, gesproken met een rechter van het hof.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 16 april 2025 plaatsgevonden. De moeder is niet verschenen. Haar advocaat heeft namens haar het woord gevoerd. De vader is wel verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is een vertegenwoordiger verschenen.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] , geboren [in]
2010. [de minderjarige] woont bij de moeder (sinds oktober 2022).
3.2
[de minderjarige] heeft vanaf 13 november 2019 twee jaar onder toezicht gestaan van de GI. Sinds 21 december 2023 staat zij opnieuw onder toezicht van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 18 december 2024 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] door de kinderrechter verlengd tot 21 december 2025.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en rechtdoende het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van een jaar, af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het door de moeder ingestelde hoger beroep te verwerpen.
4.4
De GI heeft haar zienswijze bij brief van 28 maart 2025 kenbaar gemaakt.

5.De motivering van de beslissing

Het juridisch kader
5.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Verder moet het zo zijn dat de ouders niet of niet genoeg meewerken aan vrijwillige hulpverlening en dat de verwachting is dat de ouders de verzorging en opvoeding na een tijdje weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). De kinderrechter kan de ondertoezichtstelling verlengen. Dat mag steeds voor maximaal een jaar. Dat staat in artikel 1:260 lid 1 BW.
5.2
Uit artikel 8 EVRM vloeit de verplichting voor de nationale autoriteiten, onder wie de rechter, voort zich zoveel mogelijk in te spannen om het recht op ‘family life’ tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken (vgl. EHRM 17 april 2012, zaak 805/09).
De beoordeling
5.3
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter terecht en op de juiste gronden de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] heeft verlengd. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter na eigen onderzoek over en voegt hier het volgende aan toe.
5.4
[de minderjarige] heeft in haar leven veel onrust en onveiligheid ervaren vanwege de problematische verstandhouding tussen de ouders, de conflicten waarvan zij getuige is geweest en de wisselende opvoedingssituaties waarin zij heeft gezeten. Ze heeft bij haar grootouders (vz) gewoond, bij de vader en zijn partner (en haar kinderen) en sinds eind 2022 woont ze bij de moeder en haar partner (in Duitsland). Uit het dossier en het gesprek met [de minderjarige] volgt dat mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag de grootste reden is dat zij geen contact meer met de vader wil. De vader betwist de beschuldiging en de zaak is na politieonderzoek geseponeerd. De vader vindt een ondertoezichtstelling noodzakelijk, omdat hij al jaren op afstand wordt gehouden en hij hoopt dat daar met hulp van een gezinsvoogd verandering in zal komen. Volgens de moeder treft de ondertoezichtstelling geen doel nu deze alleen is gericht op contactherstel en [de minderjarige] duidelijk aangeeft dat zij dat niet wil. Het gaat goed met [de minderjarige] en de moeder staat ervoor open om hulp in te schakelen indien nodig.
5.5
Vanwege ondercapaciteit is de GI in de eerste negen maanden van de ondertoezichtstelling niet betrokken geweest. Het standpunt van de GI in eerste aanleg (in november/december 2024) was dat er doelen waren om aan te werken. In het gezinsplan van 29 november 2024 valt te lezen dat het gevaar dreigt dat [de minderjarige] belast blijft met volwassenenproblematiek en zij niet onbelast contact kan hebben met haar beide ouders. Als [de minderjarige] geen inzicht krijgt in haar intrinsieke gevoelens dan kan dat gevolgen hebben voor haar latere sociale en emotionele ontwikkeling. De GI wilde meer zicht krijgen op de opvoedingsomgeving van [de minderjarige] bij de moeder, hulpverlening voor [de minderjarige] inzetten (in de vorm van een ontschuldigingstraject) en daarnaast hulp en begeleiding bieden aan de ouders om hen inzicht te geven in hun handelen en gedrag richting elkaar en de invloed daarvan op [de minderjarige] .
Ter zitting van het hof heeft de gezinsvoogd toegelicht dat zij in de afgelopen maanden een paar gesprekken heeft gevoerd met [de minderjarige] en een keer langs is geweest bij de moeder en haar partner in Duitsland. Volgens de GI is [de minderjarige] niet te motiveren voor contactherstel en/of hulpverlening en drukt het onderwerp vooral op haar welbevinden. De GI heeft een goede indruk gekregen van de thuissituatie van [de minderjarige] bij de moeder. Dit alles maakt dat de GI zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat de maatregel van ondertoezichtstelling geen positieve uitwerking op het proces en dus geen meerwaarde (meer) heeft.
5.6
Het hof is van oordeel dat de bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] , zoals vermeld in de bestreden beschikking (ro 5.3), nog steeds aanwezig zijn. Het gaat om de gevolgen van de huidige situatie op de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] , de ernstig verstoorde relatie tussen de ouders, de dientengevolge ontstane loyaliteitsproblematiek, het ontbreken van zicht op de onderliggende reden van [de minderjarige] ’s weerstand tegen contact met de vader, het belast worden met volwassenproblematiek en het niet onbelast contact kunnen hebben met de vader. Er is in de afgelopen maanden niets in positieve zin veranderd waardoor er nu minder zorgen zouden kunnen zijn. Dat [de minderjarige] heel stellig is in haar wens dat zij geen contact wil met de vader, maakt dat niet anders. Integendeel, dat is juist een zorgelijk signaal. Door gebeurtenissen in het verleden heeft [de minderjarige] een bepaalde weerstand ontwikkeld tegen (contact met) de vader, waar zeker aandacht voor dient te zijn.
Het hof overweegt echter dat er (overkoepelend) meer speelt en dat de belemmeringen bij [de minderjarige] en de afkeer tegen de vader, maar ook tegen haar overige familie (vz) met wie zij altijd goed en intensief contact had, de uitkomst lijkt te zijn van een proces waarin beide ouders, ieder op hun eigen manier, een aandeel hebben. Uit onderzoek blijkt dat het proces van ouderonthechting en loyaliteitsproblemen bij kinderen van gescheiden ouders sterk samenhangt met ernstige ouderlijke conflicten. De moeder stelt dat zij [de minderjarige] de ruimte geeft voor contact met de vader, maar het hof heeft niet de indruk gekregen dat zij zich hiertoe faciliterend en stimulerend opstelt. Hoewel de moeder volgens de GI haar best doet om neutraal te zijn tijdens gesprekken, leest het hof in het gezinsplan dat er spanningen zichtbaar zijn in haar non-verbale communicatie en dat de GI niet voldoende zicht heeft of de moeder (en haar partner) ook neutraal en open zijn richting [de minderjarige] als de gezinsvoogd er niet bij is. De moeder lijkt haar mogelijkheden en rol als verzorgende ouder in de zorgen rondom [de minderjarige] onvoldoende te (h)erkennen. Een zorgelijk signaal in dit verband vindt het hof dat de moeder zowel bij de rechtbank als bij het hof niet op de mondelinge behandeling is verschenen en de dialoog vermijdt. Hoewel de mening van [de minderjarige] , mede gelet op haar leeftijd, van belang is, dienen daarbij wel de vragen te worden gesteld in hoeverre zij zich vrij kan uiten, wat is ingegeven door loyaliteit en in hoeverre die mate van zelfstandigheid kan worden neergelegd bij een kind van veertien jaar oud.
5.7
Voor een evenwichtige ontwikkeling is het belangrijk dat kinderen onbelast contact kunnen hebben met beide ouders en zich met hen kunnen identificeren. Nu niets doen levert naar het oordeel van het hof een te groot risico op voor verdere verwijdering tussen de vader en [de minderjarige] en de gevolgen hiervan op de ontwikkeling van [de minderjarige] . Hierbij is belangrijk dat de ondertoezichtstelling niet als (enig) doel heeft dat er direct contact komt. Gebleken is dat de druk van de ondertoezichtstelling averechts werkt en spanning oproept. [de minderjarige] zit klem en heeft tijd en ruimte nodig. De vader wil [de minderjarige] graag zien en het gesprek aangaan, maar op een voor haar (en alle betrokkenen) passend tempo. Belangrijk is dat de focus (eerst) op ouderniveau, bij de bron, komt te liggen. De ouders hebben zich nog onvoldoende ingezet om in het belang van hun dochter tot oplossingen te komen. Het is de GI niet gelukt om aan de doelen uit het gezinsplan te werken en de juiste en noodzakelijke hulpverlening in te zetten, terwijl voor het hof niet helemaal duidelijk is geworden wat hiertoe is ondernomen, behalve het voeren van een aantal gesprekken. De inzet en regie van de GI is de aankomende periode nodig om - als ultieme poging - de mogelijkheden te onderzoeken om het gezinssysteem in beweging te krijgen. Het hof heeft er, gelet op het verloop tot nu toe, geen vertrouwen in dat de ouders dit zelf zullen doen. Beide ouders dienen via (individuele) professionele hulpverlening en/of ouderschapsbemiddeling zicht te krijgen in en te werken aan de onderliggende problematiek tussen hen beiden. Zij moeten leren wat zij van elkaar nodig hebben om hun vertrouwen in elkaar en hun onderlinge communicatie te verbeteren, zodat uiteindelijk ruimte wordt gecreëerd voor een onbelast contact tussen [de minderjarige] en de vader en haar overige familie. Daarnaast dienen de ouders (zoals de GI ook heeft genoemd in het gezinsplan) zich te laten voorlichten over de effecten van een relatiebreuk tussen ouders op een kind, hoe het is om op te groeien zonder een van je biologische ouders (de helft van je DNA) en met een negatief beeld van een ouder, wat de gevolgen hiervan zijn voor de ontwikkeling van een kind en wat het effect is van hun eigen houding en gedrag in dit verband. Daarnaast dient er zicht te komen op wat [de minderjarige] nodig heeft (van haar ouders), hoe haar beeldvorming stapsgewijs kan worden bijgesteld en wat de voorwaarden zijn voor contactherstel. Het is aan de GI om samen met de ouders aan de slag te gaan met voornoemde aandachtspunten.
5.8
Het hof concludeert dat de betrokkenheid en regievoering van de GI nog steeds noodzakelijk is om zicht te houden op de opvoedsituatie en ontwikkeling van [de minderjarige] en de inzet van de juiste en noodzakelijk hulpverlening. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 18 december 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. C. Coster en
mr. A.K. Oostlander-Vos, bijgestaan door mr. E. Klijn als griffier, en is op 22 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.