ECLI:NL:GHARL:2025:314

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
21-005842-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling door een rechtspersoon; onderzoeksplicht naar herkomst goederen en toerekening aan rechtspersoon

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00 voor schuldheling van een ijzeren spoormonument en brons afkomstig van beelden. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldheling door gestolen goederen te verwerven en voorhanden te hebben.

De zaak kwam aan het hof na een terechtzitting op 8 januari 2025, waar het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis, maar het hof oordeelde dat de verdachte in ernstige mate tekort was geschoten in de onderzoeksplicht naar de herkomst van de goederen. De verdachte had geen adequate maatregelen getroffen om te voorkomen dat hij in aanraking kwam met gestolen goederen, ondanks dat hij al vele jaren actief was in de branche van inkoop van metalen.

Het hof oordeelde dat de gedragingen van de verdachte konden worden toegerekend aan de rechtspersoon, omdat de feiten plaatsvonden in de normale bedrijfsvoering. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, rekening houdend met de financiële positie van de rechtspersoon en de maatregelen die na de feiten waren getroffen om herhaling te voorkomen. Het hof benadrukte het belang van zorgvuldigheid in de inkoop van goederen om heling te voorkomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005842-23
Uitspraak d.d.: 22 januari 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2023 met parketnummer 18-061235-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

gevestigd te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 januari 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering strekt tot bevestiging van het vonnis en is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de vertegenwoordiger van verdachte, [naam 1] , en door de raadsman van verdachte, mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte ter zake van de feiten 1 en 2 veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,00.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een enigszins andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij/zij op of omstreeks 20 augustus 2019 te [plaats] , een (ijzeren) spoormonument, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij/zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij/zij op of omstreeks 19 november 2020 te [plaats] , een of meerdere hoeveelheden brons (afkomstig van een of meerdere beelden), althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij/zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

[verdachte] (hierna: verdachte) wordt verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan (schuld)heling van een ijzeren spoormonument (feit 1) en een of meerdere hoeveelheden brons afkomstig van een of meerdere beelden (feit 2).
Ter terechtzitting is verdachte vertegenwoordigd door [naam 1] (hierna: [naam 1] ), eigenaar van het bedrijf. Namens verdachte is vrijspraak bepleit, waartoe is aangevoerd dat onder de gegeven omstandigheden niet kan worden vastgesteld dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat genoemde goederen van misdrijf afkomstig waren. Voor hem was het gewoon oud ijzer en omdat hij de raarste goederen aangeboden krijgt, had hij hier geen vraagtekens bij hoeven te plaatsen. Het bedrijf is opgericht op 26 maart 2008, is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten en schakelt altijd de politie in bij verdachte situaties. Er is nu sprake geweest van twee incidenten die in een periode van anderhalf jaar tijd hebben plaatsgevonden.
Bij de beoordeling van dit verweer gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Uit het dossier volgt dat verdachte een rechtspersoon is die handelt in metalen en de verwerking daarvan. Verdachte heeft op 20 augustus 2019 een ijzeren spoormonument en op 19 november 2020 een hoeveelheid brons afkomstig van een beeld verworven. Deze goederen bleken van misdrijf afkomstig te zijn. Daaruit leidt het hof af dat verdachte op 20 augustus 2019, respectievelijk 19 november 2020 deze gestolen goederen voorhanden heeft gehad.
Feit 1:
Over het verkrijgen van het ijzeren spoormonument heeft [naam 1] verklaard dat het stuk spoorbrug is binnengekomen op 20 augustus 2019 na telefonisch contact hierover met het [bedrijf] . Op het moment dat het ijzeren spoormonument werd gelost, kwam een voor [naam 1] bekend persoon, genaamd [naam 2] , erbij. [naam 1] verklaarde bij de politie dat als [naam 2] op je terrein is, je erom moet denken dat hij niet van je jat. [naam 2] heeft op dat moment laten weten dat het ijzeren spoormonument van hem was. [naam 1] heeft daarover verklaard dat hij dat vreemd vond. Het verbaasde hem dat [naam 2] hierbij betrokken was, hij dacht enkel met [bedrijf] van doen te hebben.
Feit 2:
Over het verkrijgen van de hoeveelheid brons heeft [naam 1] verklaard dat [medewerker] het brons op 19 november 2020 heeft aangenomen en zijn medewerker het - achteraf gezien - had moeten herkennen als zijnde stukken van een bronzen standbeeld
.[naam 1] heeft verklaard dat hij hier scherper op had moeten zijn. De inkoop van brons komt bijna nooit voor. De verkoper van de hoeveelheid brons werd door [medewerker] omschreven als een junkachtig type. Het object en de twijfel over de persoon leverden voor [naam 1] verdachte omstandigheden op.
Voor een bewezenverklaring van schuldheling moet vast komen te staan dat de verdachte in zodanige mate is tekortgeschoten in een door de concrete omstandigheden aan hem opgelegde onderzoeksplicht, dat geconcludeerd moet worden dat hij heeft gehandeld met de vereiste mate van schuld (Vgl. HR 11 december 2012, NJ 2013/31 en HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3263). Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
[naam 1] was op 20 augustus 2019 al vele jaren bedrijfsmatig werkzaam als inkoper van oud ijzer en andersoortige metaalgoederen. Hij handelde als eigenaar van zijn bedrijf en in die hoedanigheid, waarin hij bekend mag worden verondersteld met de risico’s in die branche, rust op hem een bijzondere zorgplicht. [naam 1] had binnen zijn bedrijf organisatorische maatregelen moeten nemen, zoals onder andere het geven van (betere) instructies aan zijn personeel, met als doel de bewustwording van de risico’s en gevolgen van heling. Niet is gebleken dat [naam 1] en/of [medewerker] op enige wijze bij de aanbiedende partij heeft geïnformeerd naar de herkomst van de goederen of op andere wijze heeft onderzocht of het ging om goederen die door de verkopende partij te goeder trouw zijn verkregen. Bovendien is sprake van ongebruikelijke objecten, te weten een spoormonument en hoeveelheden brons, afkomstig van een standbeeld. Van het stellen van vragen is in beide gevallen niet gebleken, terwijl er in beide gevallen wel twijfels waren bij de aanbieder van de goederen. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden op [naam 1] , respectievelijk [medewerker] ten tijde van het verwerven en voorhanden krijgen van de goederen de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst van de goederen. Dit is nagelaten. Door deze goederen zonder enig onderzoek naar de herkomst ervan in te (laten) kopen, zijn [naam 1] en [medewerker] in ernstige mate tekortgeschoten in de onder deze omstandigheden op hen rustende onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat [naam 1] en [medewerker] met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid hebben gehandeld. Het hof verwerpt daarom het verweer strekkende tot vrijspraak.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag of het tenlastegelegde aan verdachte, de rechtspersoon, kan worden toegerekend.
Het hof stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend.
Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Een dergelijke gedraging kan in beginsel worden toegerekend aan de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
  • de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede is begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op het voorkomen van de gedraging.
Ten aanzien van beide feiten was sprake van het inkopen van ijzer, respectievelijk brons, gedragingen behorende tot de normale bedrijfsuitvoering van de rechtspersoon en die de rechtspersoon dienstig zijn geweest. Daarnaast vermocht verdachte erover te beschikken of dergelijke gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden en werd zodanig gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door verdachte aanvaard. Hieronder is ook begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd. Blijkens de verklaring van [naam 1] ter zitting waren er ten tijde van de tenlastegelegde feiten in het bedrijf geen protocollen of (schriftelijke) instructies die waarschuwden voor situaties waarin heling plaats kan vinden en dit trachten te voorkomen. Ook is binnen het bedrijf niet gebleken van een (door)vraag-cultuur. En als er wel doorgevraagd werd, werd afgegaan op de verklaring die de aanbieder van ijzer daarover gaf. Dit gebeurde ook (niet) bij aanbieders van oud ijzer bij wie de medewerkers geen goed gevoel hadden, omdat zij niet wilden discrimineren op bijvoorbeeld een junkachtig uiterlijk.
[naam 1] begeleidde de medewerkers zoveel als mogelijk zelf, maar was niet altijd op de werkvloer aanwezig. Daarnaast liet de werkdruk het niet altijd toe om de medewerkers (goed) te instrueren over de inname van ijzer, wat twijfelachtige omstandigheden zijn en hoe onderzoek te doen naar de herkomst van het in te nemen goed. Personeelsleden werden daardoor onvoldoende voorbereid of geïnstrueerd hoe te handelen in dergelijke situaties. Ook werd ervaren dat er te weinig tijd was om daadwerkelijk door te vragen. De bedrijfsinrichting was daarom dusdanig dat er onvoldoende tijd werd ingeruimd om nader onderzoek te doen. De tenlastegelegde feiten kunnen daarom naar het oordeel van het hof aan verdachte worden toegerekend. Derhalve is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen, het spoormonument en het brons, door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij op 20 augustus 2019 te [plaats] , een ijzeren spoormonument, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
zij op 19 november 2020 te [plaats] , hoeveelheden brons afkomstig van een beeld, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl zij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens schuldheling, begaan door een rechtspersoon.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling door gestolen goederen te verwerven en voorhanden te hebben. Door goederen te helen wordt geprofiteerd van vermogensdelicten en wordt het plegen van dergelijke delicten in de hand gewerkt. Daarnaast leidt heling van goederen tot het in standhouden van een onrechtmatige situatie.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 maart 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, terwijl verdachte al vele jaren actief is in een branche waarin hij bovenmatig risico’s loopt te worden geconfronteerd met aangeboden goederen die afkomstig zijn van diefstal. Na het bekend worden van de heling heeft verdachte welwillend meegewerkt aan het onderzoek van de politie en heeft hij geprobeerd de schade te beperken. Het hof is zich bewust van de mogelijke bedrijfseconomische gevolgen van een uitvoerig(er) controlesysteem, maar in deze branche is zo’n systeem wel nodig om heling te voorkomen. Het hof heeft oog en waardering voor de maatregelen die verdachte sinds de bewezenverklaarde feiten heeft getroffen om herhaling te voorkomen en zal daarom een lagere geldboete dan de rechtbank opleggen.
Anders dan de rechtbank acht het hof, alles afwegende, een geldboete van € 800,00 (achthonderd euro), passend en geboden. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de financiële positie van de verdachte. Het bedrijf is in staat een geldboete te betalen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 51, 57 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 5 april 2022 onder CJIB [nummer] .
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 800,00 (achthonderd euro).

Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 22 januari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Vgl. HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:733 en HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938.