ECLI:NL:GHARL:2025:313

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
200.345.984/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in hoger beroep door Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft Cibitech B.V. hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 22 mei 2024 het verzoek tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor had afgewezen. Cibitech, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Goedhart, verzocht om een getuigenverhoor van [geïntimeerde] naar aanleiding van een incident op 6 oktober 2023, waarbij schade aan een auto van Cirestate EOOD zou zijn veroorzaakt. De kantonrechter had het verzoek afgewezen omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de feiten die Cibitech wilde bewijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 januari 2025 heeft het hof de zaak beoordeeld. Cibitech heeft haar verzoek nader toegelicht en aangegeven dat [geïntimeerde] bereid is om als getuige te verklaren. Het hof oordeelde dat het verzoek aan de voorwaarden voor toewijzing voldeed, omdat Cibitech voldoende informatie had verstrekt over de feiten en de getuige. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kantonrechter en wees het verzoek van Cibitech tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor toe. De zaak werd terugverwezen naar de kantonrechter voor verdere afhandeling, waarbij de rechtbank een datum en plaats voor het verhoor moet vaststellen.

Het hof heeft geen aanleiding gezien om [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten, aangezien hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de toewijzing van het verzoek. De beschikking is openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.345.984/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10849557
beschikking van 22 januari 2025
in de zaak van
CiBiTech B.V.,
die is gevestigd in Voorschoten,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster,
hierna:
Cibitech,
advocaat: mr. M. Goedhart te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als verweerder,
hierna:
[geïntimeerde].

1.De procedure bij de kantonrechter

1.1.
Voor de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 22 mei 2024. In die beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van Cibitech tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Cibitech heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kantonrechter van 22 mei 2024. Het beroepschrift met bijlagen is op 22 augustus 2024 door de griffie ontvangen. [geïntimeerde] heeft geen verweer gevoerd.
2.2.
De mondelinge behandeling bij het hof heeft plaatsgevonden op 8 januari 2025. Van die zitting is een verslag (proces-verbaal) gemaakt; dit verslag is toegevoegd aan het dossier.
2.3.
Vervolgens heeft het hof bepaald dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het verzoek van Cibitech om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, moet worden toegewezen. De getuige die Cibitech wil laten horen, is [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft zich niet tegen toewijzing van het verzoek verzet. De kantonrechter heeft het verzoek echter afgewezen, dit op de grond dat onvoldoende duidelijk was over welk feitelijk gebeuren Cibitech de getuige ( [geïntimeerde] ) wil laten horen.
3.2.
Cibitech heeft haar verzoek in hoger beroep nader toegelicht. Cibitech verklaart dat [geïntimeerde] op 6 oktober 2023 schade heeft veroorzaakt aan een personenauto die toebehoort aan de rechtspersoon Cirestate EOOD (ook wel aangeduid als ‘Cirestate Ltd’). Volgens Cibitech bezochten de heer [naam1] (hierna: [naam1] ) en zijn partner mevrouw [naam2] (hierna: [naam2] ) die datum met de auto een bezienswaardigheid aan de [adres] te [woonplaats1] . [naam1] zat achter het stuur. [geïntimeerde] kwam toen aanrijden met een wit busje en hij is vervolgens uitgestapt. [geïntimeerde] heeft daarbij [naam1] en [naam2] bedreigd en hij heeft de auto waarin zij reden, beschadigd. Daarbij is voor € 4.500 schade aan de auto ontstaan, aldus telkens Cibitech. Volgens Cibitech is [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk voor de ontstane schade. Cirestate EOOD heeft, aldus Cibitech, haar schadevordering op [geïntimeerde] met een cessie ter incasso uit handen gegeven aan Cibitech. Cibitech wil [geïntimeerde] laten horen als getuige, dit met het oog op een eventuele bodemprocedure tegen [geïntimeerde] . Cibitech is niet bereid om in deze procedure nog verdere informatie te verstrekken over wat er op 6 oktober 2023 is voorgevallen en over bijvoorbeeld de aard van de schade. Reden voor die weigering is, aldus Cibitech, dat zij wil voorkomen dat [geïntimeerde] als getuige met een alternatief scenario kan komen.
3.3.
[geïntimeerde] heeft ook bij de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij geen bezwaar heeft de toewijzing van het verzoek. Volgens [geïntimeerde] is hij graag bereid om als getuige over het voorval van 6 oktober 2023 te verklaren. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt dat hij niet aansprakelijk is. [geïntimeerde] verklaart dat op de genoemde datum een incident heeft plaatsgevonden waarbij een auto (een Audi) met een Belgisch kenteken een aantal keren op hem is ingereden. Er is een woordenwisseling ontstaan, en dit is vervolgens kennelijk uit de hand gelopen. Het incident vond plaats op de brug van het ‘kasteel’ dat gelegen is aan de [adres] . Dat terrein wordt beheerd door [geïntimeerde] . Een paar maanden na het incident ontving [geïntimeerde] een brief van [naam3] B.V. [geïntimeerde] wist niet met wie hij van doen had, en aan het verzoek van [geïntimeerde] om meer duidelijkheid te geven, werd niet voldaan. Het deed [geïntimeerde] , zo verklaart hij, aan oplichting denken. [geïntimeerde] heeft een melding gedaan bij de politie. De politie heeft tegen [geïntimeerde] gezegd dat er veel zaken tegen [naam1] liepen en dat [naam1] bekendstaat als een notoire oplichter, aldus telkens [geïntimeerde] .
3.4.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat het hoger beroep op 22 augustus 2024 is ingesteld. De wettelijke regeling van het bewijsrecht die in deze zaak van toepassing is, is daarom de regeling zoals die luidde vóór de invoering van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht (ingevoerd per 1 januari 2025). [1]
3.5.
Bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen, geldt als hoofdregel dat de rechter een getuigenverhoor beveelt zo vaak een van partijen dit verzoekt, de door haar te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist, het bewijs daarvan door getuigen is toegelaten en deze feiten tot de beslissing van de zaak kunnen leiden. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing voldoet, evenwel worden afgewezen op de grond dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten. Voorts kan het verzoek worden afgewezen wanneer het strijdig is met de eisen van een goede procesorde, dan wel wanneer toewijzing van het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Verder bestaat geen aanleiding om het verzoek onttrokken te achten aan de in artikel 3:303 BW neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt.
3.6.
Naar het oordeel van het hof voldoet het verzoek inmiddels, gezien ook de hiervoor genoemde toelichting, aan de voorwaarden voor toewijzing daarvan. Cibitech vermeldt de aard en het beloop van de vordering, de feiten of rechten die zij wil bewijzen, en de naam en woonplaats van de persoon ( [geïntimeerde] ) die zij als getuige wil doen horen (vgl. artikel 187 lid 3 Rv (oud)). Met de door Cibitech gegeven (nadere) toelichting is voor [geïntimeerde] en ook voor de rechter voor wie het verhoor zal worden gehouden, voldoende duidelijk op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Tussen partijen staat ter discussie wat er op 6 oktober 2023 precies is gebeurd en of dat gebeuren grond geeft voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] op grond van onrechtmatige daad. Daarmee heeft Cibitech – uitgaande van de juistheid van haar stellingen over de eigendom van de auto en de cessie ter incasso – in beginsel belang bij een getuigenverhoor. In het verhoor kan immers opheldering worden verkregen over de feiten, en het verhoor kan Cibitech (mogelijk) beter in staat stellen haar positie beter te beoordelen. Er zijn geen gronden aanwezig die zich verzetten tegen toewijzing van het verzoek. Dit betekent dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd en dat er alsnog een voorlopig getuigenverhoor moet plaatsvinden. De rechtbank Midden-Nederland zal met inachtneming van deze beschikking van het hof, alsnog een datum en een plaats voor het voorlopig getuigenverhoor moeten vaststellen en een rechter moeten aanwijzen die de getuige [geïntimeerde] zal horen over het onderwerp zoals hierboven vermeld. Het hof gaat ervan uit dat Cibitech zich daartoe tot de rechtbank zal wenden en dat Cibitech, nadat de rechtbank een datum voor het verhoor heeft bepaald, de stukken aan [geïntimeerde] zal doen toekomen (vgl. artikel 188 lid 1 Rv (oud)).
3.7.
Het hof ziet geen aanleiding om, zoals Cibitech verzocht heeft, [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten. Daarbij is van belang dat [geïntimeerde] geen bezwaar heeft gemaakt tegen toewijzing van het verzoek. Verder kan er op dit moment niet van uitgegaan worden dat [geïntimeerde] , zoals Cibitech meent, aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Almere, van 22 mei 2024;
4.2.
wijst het verzoek van Cibitech tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor van [geïntimeerde] als getuige toe;
4.3.
verwijst de zaak terug naar de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland voor de verdere afdoening van de zaak zoals hiervoor onder 3.6 is vermeld;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.A.J. Smelt, J.H. Kuiper en M.A.L.M. Willems, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2025.

Voetnoten

1.Zie artikel XIIA van de Wet vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht,