ECLI:NL:GHARL:2025:2822

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
8 mei 2025
Zaaknummer
200.348.528/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de kantonrechter en opheffing van het bewind over de rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland. De rechthebbende, die onder bewind was gesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand, verzocht om opheffing van het bewind. De kantonrechter had dit verzoek eerder afgewezen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de rechthebbende aanwezig was met zijn advocaat, terwijl de bewindvoerder niet aanwezig was. De rechthebbende heeft zijn situatie toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij geen schulden meer heeft en momenteel een opleiding volgt. De bewindvoerder voerde aan dat de noodzaak voor het bewind nog aanwezig was, maar het hof oordeelde dat niet was komen vast te staan dat het bewind nog noodzakelijk was. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter vernietigd en het bewind opgeheven, met ingang van 1 juni 2025. Dit biedt de rechthebbende de mogelijkheid om zijn financiële belangen zelf te behartigen, terwijl de bewindvoerder tijd krijgt om de overdracht van verantwoordelijkheden te regelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.528
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 11152745 UT VERZ 24-6751 EH / BM 21279)
beschikking van 8 mei 2025
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. Jap-A-Joe.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de bewindvoerder] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de rechthebbende,
handelend onder de naam [naam1] ,
kantoorhoudende te [plaats1] ,
verder te noemen: de bewindvoerder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Deze beschikking zal verder worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties A t/m D2, ingekomen op 25 november 2024;
-een brief van de bewindvoerder van 9 april 2025.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 april 2025 plaatsgevonden. Hierbij was de rechthebbende aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat
.De bewindvoerder was niet aanwezig. Op 7 april 2025 heeft zij verzocht om digitaal aan de zitting deel te nemen. Dit verzoek is door het hof afgewezen. In de brief van 9 april 2025 heeft de bewindvoerder haar standpunt naar voren gebracht. Het hof heeft dit in de beoordeling betrokken.

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 9 november 2015 heeft de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, de rechthebbende onder bewind gesteld, vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand. De rechthebbende had toen ook schulden.
3.2
Op 10 juni 2024 heeft de rechthebbende de kantonrechter verzocht om het bewind op te heffen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek tot opheffing van het bewind afgewezen.

4.De omvang van het geschil

De rechthebbende is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot opheffing van het bewind alsnog toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat de rechthebbende de Israëlische nationaliteit heeft. Het gaat in deze zaak om meerderjarigenbescherming, namelijk bewind. Op grond van artikel 5 lid 1 van het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000 (hierna: HVV 2000) komt rechtsmacht toe aan de gerechten van de staat waar de volwassene zijn gewone verblijfplaats heeft. Hoewel Nederland geen verdragsstaat is en het HVV 2000 formeel niet van toepassing is, lenen de bevoegdheidsregels uit het HVV 2000 zich ervoor om anticiperend door de Nederlandse rechter te worden toegepast (HR 2 februari 2018,
ECLI:NL:HR:2018:147). De gewone verblijfplaats van de rechthebbende is in Nederland. Het hof acht zich dan ook bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen. Op grond van artikel 13 lid 1 HVV 2000 past de bevoegde rechter bij de uitoefening van die bevoegdheid zijn eigen recht toe. Het hof zal bij de beoordeling van het verzoek, net als de kantonrechter in de bestreden beschikking heeft gedaan, het Nederlands recht toepassen. De rechthebbende heeft daartegen ook geen grief gericht.
Juridisch kader
5.2
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, als de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, of
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.3
Wanneer de noodzaak van een bewind niet meer bestaat of voortzetting daarvan niet zinvol is gebleken, kan de kantonrechter op grond van artikel 1:449 lid 2 BW het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, lid 1 en lid 2 BW, dan wel ambtshalve.
Standpunten
5.4
De rechthebbende stelt dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestaat. Het bewind is, zoals hij op de zitting heeft toegelicht, ingesteld vanwege betalingsachterstanden die zijn ontstaan als gevolg van een ernstig scooterongeluk. De rechthebbende heeft zich in de loop van de jaren ontwikkeld. Hij heeft het DUO-inburgeringsdiploma behaald en volgt een MBO- niveau 1 opleiding, waarvan hij een diploma voor een keuzedeel heeft behaald. De rechthebbende heeft inmiddels geen schulden meer. Het volgen van een zelfredzaamheidstraject, zoals door de kantonrechter geadviseerd, is niet de enige mogelijkheid om tot beëindiging van het bewind te komen.
5.5
De bewindvoerder voert aan dat de noodzaak voor het bewind nog aanwezig is. Het klopt dat rechthebbende geen schulden meer heeft, maar de schulden waren niet de reden voor het instellen van bewind. Het bewind is ingesteld als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Daar zijn nog zorgen over. De rechthebbende beheerst de Nederlandse taal nog niet helemaal. Het zal lastig zijn om brieven en mails te lezen en daarbij, waar nodig, actie te ondernemen. De rechthebbende heeft geen overzicht over zijn inkomsten en uitgaven. Bovendien heeft hij een krap budget, doordat hij met een opleiding is gestart, hetgeen kosten meebrengt. Als het bewind wordt opgeheven, vreest de bewindvoerder dat de rechthebbende weer schulden opbouwt en dan helemaal geen overzicht meer heeft. Het door de kantonrechter genoemde zelfredzaamheidstraject is ‘on-hold’ gezet, omdat de rechthebbende bij de gemeente documenten moet aanleveren om te zorgen dat zijn uitkering in stand blijft. De rechthebbende reageert niet op deze verzoeken. Als het hof van oordeel is dat het bewind moet worden beëindigd, verzoekt de bewindvoerder om dit niet met terugwerkende kracht te doen, maar vanaf de uitspraakdatum van het hof.
Oordeel van het hof
5.6
Het hof is, anders dan de kantonrechter, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de noodzaak van het bewind (nog) bestaat. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het bewind opheffen. Het hof legt hierna uit hoe het tot dit oordeel is gekomen.
5.7
De rechthebbende is in 2015 onder bewind gesteld vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand. Als gevolg van een scooterongeluk waren betalingsachterstanden ontstaan. De bewindvoerder heeft dat niet weersproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechthebbende uitgelegd wat de redenen zijn voor het verzoek om opheffing van het bewind. Op grond van de Participatiewet ontvangt hij een uitkering en momenteel volgt hij een opleiding. Op dit moment zijn er geen schulden. Het lukt de rechthebbende om rond te komen van het leefgeld van € 100,- per week. Het on-hold zetten van het zelfredzaamheidstraject, vanwege het niet aanleveren van documenten voor het behoud van zijn uitkering, heeft de rechthebbende weersproken. Hij stelt dat hij zelf contact heeft gezocht met de gemeente en alle documenten heeft aangeleverd, buiten de bewindvoerder om. De bewindvoerder is niet op de zitting verschenen en heeft dit niet betwist. Bovendien geeft de bewindvoerder geen onderbouwing voor de vrees dat de rechthebbende schulden zou opbouwen als het bewind wordt opgeheven. De bewindvoerder heeft overigens de door haar genoemde zorgen evenmin onderbouwd. Het hof gaat er daarom vanuit, mede gezien de indruk die de rechthebbende op de zitting heeft gemaakt, dat de rechthebbende zijn financiële belangen inmiddels zelf voldoende kan behartigen, zodat het hof er niet van is overtuigd dat het noodzakelijk is om het bewind te laten voortduren. Mocht dit niet het geval blijken te zijn dan kan zo nodig opnieuw bewind volgen.
5.8
Het hof zal het bewind opheffen met ingang van 1 juni 2025. De eerste dag van een maand is een goed moment om de opheffing te laten ingaan, omdat alle betalingen van de vaste lasten in de lopende maand dan nog kunnen plaatsvinden. Daarnaast heeft de bewindvoerder zo de tijd om een eindrekening en verantwoording op te stellen, met de rechthebbende de overdracht te regelen en de tenaamstelling van rekeningen te veranderen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 augustus 2024, en, opnieuw beschikkende:
heft het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] , geboren [in] 1981, met ingang van 1 juni 2025 op.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, E. de Boer en S. Kuijpers, bijgestaan door mr. T.F. de Ruiter als griffier, is getekend door de voorzitter en is op 8 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.