ECLI:NL:GHARL:2025:2729

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
200.348.069/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en voorlopige omgangsregeling in een ouderschapsconflict

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De vader en moeder, die een relatie hebben gehad, zijn de ouders van een minderjarige die in 2018 is geboren. De vader heeft het kind erkend, maar de moeder heeft ook twee andere kinderen uit een eerdere relatie. De rechtbank Noord-Nederland had op 7 augustus 2024 het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en het gezag alleen aan de moeder toegekend, wat de vader in hoger beroep aanvecht. Het hof heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders, en dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is. De vader heeft een problematische relatie met de moeder, gekenmerkt door huiselijk geweld en strafrechtelijke veroordelingen, wat de communicatie en samenwerking tussen hen ernstig belemmert. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het gezag aan de moeder toegewezen, met de hoop dat dit rust zal brengen voor zowel de moeder als het kind. Daarnaast is de voorlopige omgangsregeling aangepast, waarbij het contact tussen de vader en het kind voorlopig beperkt blijft tot het sturen van brieven en kaarten via de gecertificeerde instelling. De verzoeken van de vader met betrekking tot hoofdverblijf, inschrijving bij de SVB en kinderalimentatie zijn afgewezen, omdat hij het gezag niet uitoefent en er geen grond is voor alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.348.069/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 193703)
beschikking van 1 mei 2025
inzake
[verzoeker](de vader),
verblijvende in [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 augustus 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 7 november 2024;
- een journaalbericht namens de vader van 2 december 2024 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 27 februari 2025;
- een journaalbericht namens de vader van 31 maart 2025 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 april 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren de vader, bijgestaan door zijn advocaat, de moeder zonder advocaat, een vertegenwoordiger namens de GI en een vertegenwoordiger namens de raad.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad en zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
De moeder heeft nog twee minderjarige kinderen uit een eerdere relatie.
3.3
[de minderjarige] staat ingeschreven op het adres van de moeder en verbleef (tot de detentie van de vader) om de week een week bij de vader.
3.4
Bij beschikking van 9 november 2022 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI.
De termijn van de ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] beëindigd en bepaald dat het gezag over hem voortaan alleen toekomt aan de moeder. De rechtbank heeft daarnaast een voorlopige omgangsregeling bepaald, inhoudende dat [de minderjarige] de ene week bij de moeder verblijft en de andere week bij de vader, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op vrijdag en waarbij de regie over de uitvoering van de omgangsregeling bij de GI wordt belegd.
De rechtbank heeft de beslissing over de definitieve omgangsregeling aangehouden en de verzoeken van de vader ten aanzien van het hoofdverblijf, de kinderalimentatie en de inschrijving bij de SVB afgewezen.
4.2
De vader is met drie (ongenummerde) grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 7 augustus 2024. De eerste grief ziet op het gezag. De tweede grief ziet op de (voorlopige) omgangsregeling. De derde grief ziet op de kinderalimentatie, het hoofdverblijf en de inschrijving bij de gemeente dan wel bij de SVB. De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het gaat om de wijziging van het gezamenlijk gezag, de toekenning/belegging van de regie over de uitvoering van de voorlopige omgangsregeling aan de GI en de afwijzing van de inleidende verzoeken van de vader en, opnieuw beslissende, telkens voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
  • het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag van ouders over [de minderjarige] te beëindigen en het gezag toe te kennen aan haar alleen alsnog af te wijzen;
  • een voorlopige omgangsregeling vast te stellen inhoudende dat [de minderjarige] de ene week bij de moeder verblijft en de andere week bij de vader, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op maandag;
  • te bepalen dat [de minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft bij de vader dan wel te bepalen dat [de minderjarige] (met vervangende toestemming van de rechter in de plaats van de vereiste
toestemming van de moeder) bij de vader wordt ingeschreven in de gemeentelijke
basisregistratie dan wel te bepalen dat de vader (met vervangende toestemming van
de rechter in de plaats van de vereiste toestemming van de moeder) als
hoofdaanvrager kan worden geregistreerd bij de SVB voor de kinderbijslag dan wel een door de moeder aan de vader te betalen onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] (kinderalimentatie) vast te stellen van € 500,- per maand.
4.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof zijn verzoek ten aanzien van de omgang gewijzigd, in die zin dat hij het hof thans verzoekt om als voorlopige omgangsregeling vast te stellen dat het contact met [de minderjarige] via brieven en kaarten verloopt.
4.4
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verweer gevoerd.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een hernieuwde beoordeling van het gezag rechtvaardigt.
De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag van de ouders heeft beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt.
De moeder is het eens met die beslissing van de rechtbank en stelt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [de minderjarige] is en dat zij en [de minderjarige] behoefte hebben aan rust.
5.3
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders wanneer zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Het hof heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
5.4
Gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich in het leven van het kind kunnen voordoen.
5.5
Het hof is op grond van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken van oordeel dat de minimaal noodzakelijke basis voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag bij de ouders niet aanwezig is. Iedere vorm van samenwerking ontbreekt en de ouders communiceren in het geheel niet met elkaar. Het hof passeert het voorstel van de vader om het contact tussen de ouders voorlopig via hun advocaten te laten verlopen, omdat dit voorbij gaat aan de essentie van gezamenlijk gezag. Vanwege de grote spanningen en conflicten tussen de ouders en het huiselijk geweld dat heeft plaatsgevonden, is hun relatie ernstig verstoord. Zoals uit het raadsrapport van 24 maart 2025 naar voren komt, zijn er duidelijke signalen van intieme terreur waar te nemen van de vader richting de moeder. De vader toont geen enkel inzicht in het effect en de impact van zijn gedragingen op de moeder en daarmee ook op [de minderjarige] .
Er bestaan grote zorgen over de veiligheid van [de minderjarige] , gelet op de langdurige (psychische) schade en het gevoel van onveiligheid wat hierdoor bij hem kan worden veroorzaakt.
In verband met zijn grensoverschrijdende gedrag richting de moeder heeft de vader meerdere keren een contact- en gebiedsverbod opgelegd gekregen. Uit het rapport van de raad kan worden afgeleid dat de vader tweemaal strafrechtelijk is veroordeeld. De vader is op
8 december 2023 veroordeeld voor identiteitsfraude, computervredebreuk en belaging van de moeder tot een taakstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaar met als bijzondere voorwaarde een contact- en locatieverbod met de moeder. Daarna heeft de moeder van soortgelijke nieuwe feiten weer aangifte gedaan. Voor die feiten is de vader op 16 oktober 2024 veroordeeld tot een gevangenisstraf van
9 maanden en een vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van 5 jaar in de zin dat de vader op geen enkele wijze contact mag opnemen, zoeken of hebben met de moeder en zich niet binnen 100 meter mag bevinden rond het woonadres van de moeder. Van deze veroordeling is de vader in hoger beroep gegaan bij het hof. De vader is vanwege zijn veroordeling voor de genoemde strafbare feiten blijkens zijn mededeling ter zitting nog gedetineerd tot augustus 2025. Hij heeft al geruime tijd geen (fysiek en bel-) contact meer met [de minderjarige] . Van enige invulling van het ouderlijk gezag door de vader is sinds zijn detentie geen sprake meer geweest.
5.6
Vaststaat dat de vader veelvuldig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de moeder. Daarnaast is hij, zo geeft de GI aan, op geen enkele manier bereid om mee te werken aan de ondertoezichtstelling in het belang van [de minderjarige] en heeft hij gezagsbeslissingen over [de minderjarige] tegengewerkt. De vader is niet in staat gebleken om naar zichzelf te kijken en lijkt daar ook niet voor open te staan. De vader wijst naar de moeder als oorzaak van hun verstoorde relatie en communicatie. Door de moeder met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] te belasten hoeft zij voor gezagsbeslissingen niet meer in contact te treden met de vader. Naar het oordeel van het hof kan dit onder de gegeven omstandigheden ook niet van haar worden verwacht. Wanneer de moeder de beslissingen in het leven van [de minderjarige] alleen kan nemen, zullen beslissingen met de nodige voortvarendheid kunnen worden genomen en zal dit voor haar minder stress opleveren hetgeen het hof in het belang van [de minderjarige] acht. Evenals de rechtbank, spreekt het hof de hoop uit dat een beëindiging van het gezag van de vader voor [de minderjarige] en de moeder duidelijkheid en vooral rust oplevert.
5.7
Gelet op het voorgaande, zal het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de beslissing over het gezag bekrachtigen. Omdat de bestreden beschikking door de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zal het hof dit ambtshalve alsnog doen. Het hof acht het van belang dat het eenhoofdig gezag van de moeder nu al aanvangt.
Omgang
5.8
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang.
Ingevolge 1:377a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van
het kind, of
b. de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang
met zijn ouder heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.9
De raad heeft in zijn rapport van 24 maart 2025 aan de rechtbank geadviseerd om de vastgestelde voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] , inhoudende dat [de minderjarige] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader is, stop te zetten, omdat die regeling door de detentie van de vader niet meer uitvoerbaar is en ook niet meer aansluit bij de wensen, behoeften en belangen van [de minderjarige] . De raad stelt voor om een regeling vast te stellen, waarbij -zolang de vader in detentie zit- begonnen wordt met het af en toe sturen van een kaartje door de vader aan [de minderjarige] wat, indien mogelijk, kan worden opgevolgd door begeleid (beeld)bellen en (daarop volgend) fysiek contact. De raad heeft zich tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op het standpunt gesteld dat op dit moment het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] waarbij het contact uit het sturen van brieven en kaarten bestaat, het hoogst haalbare is.
5.1
Uit de stukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken, is gebleken dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] , in aansluiting bij het advies van de raad, momenteel bestaat uit het -via de GI- sturen van brieven en kaarten. De vader heeft verzocht om dit als voorlopige omgangsregeling vast te stellen. Het hof kan zich hierin vinden en vindt deze regeling op dit moment passend en in het belang van [de minderjarige] . Om de omgang op enig moment te kunnen uitbreiden, zal de vader, zo heeft de raad benadrukt, naar zichzelf en zijn aandeel in de ernstig verstoorde verhouding met de moeder moeten kijken. Het hof sluit zich aan bij deze conclusie van de raad.
Hoofdverblijf / inschrijving BRP / registratie SVB
5.11
Zoals hiervoor overwogen, bekrachtigt het hof de beslissing van de rechtbank dat het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] wordt beëindigd en het gezag over hem voortaan alleen toekomt aan de moeder. Omdat de vader het ouderlijk gezag over [de minderjarige] niet uitoefent, zijn de door hem gedane verzoeken over het hoofdverblijf van [de minderjarige] dan wel de inschrijving van [de minderjarige] in de BRP op zijn adres dan wel de registratie van de vader als
hoofdaanvrager bij de SVB (voor de kinderbijslag) niet meer aan de orde. Deze verzoeken van de vader zullen dan ook afgewezen worden.
Kinderalimentatie
5.12
Het hof is, met de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat het verzoek van de vader om een door de moeder te betalen onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] van € 500,- per maand (kinderalimentatie) vast te stellen, dient te worden afgewezen. [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij de moeder, staat op haar adres ingeschreven en heeft geen omgang met de vader.
Gelet hierop is er naar het oordeel van het hof geen grond voor een door de moeder aan de vader te betalen onderhoudsbijdrage voor [de minderjarige] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels bekrachtigen en deels vernietigen en in zoverre beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 augustus 2024, wat betreft de beslissing ten aanzien van het gezag en de afwijzing van de verzoeken van de vader met betrekking tot het hoofdverblijf, de registratie SVB en de kinderalimentatie en verklaart deze beschikking, wat betreft de beslissing ten aanzien van het gezag, alsnog uitvoerbaar bij voorraad;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 augustus 2024, voor wat betreft de vastgestelde voorlopige omgangsregeling, en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt als voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vast dat het contact tussen hen bestaat uit het -via de GI- sturen van brieven en kaarten en verklaart deze beschikking wat betreft de voorlopige omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. van Dijk, I.A. Vermeulen en F. Menso, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 1 mei 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.