ECLI:NL:GHARL:2025:2697

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
1 mei 2025
Zaaknummer
21-005054-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en diefstallen in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en voor drie diefstallen in vereniging. De verdachte heeft een gevangenisstraf van 12 maanden gekregen, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De zaak betreft een ontploffing die op 20 mei 2019 plaatsvond, waarbij zwaar vuurwerk in de brievenbus van een woning werd geplaatst. De verdachte had een belangrijke rol als initiator in de voorbereiding van deze ontploffing en was betrokken bij de uitvoering ervan, hoewel zij niet zelf het vuurwerk heeft gegooid. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachte. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 2.828,27, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om zich te laten behandelen door de Forensische Polikliniek van GGZ en zich te melden bij de reclassering.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005054-23
Uitspraak d.d.: 30 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 oktober 2023 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met parketnummers 18-260212-21 en 18-246238-21, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring en de strafoplegging en tot vernietiging van het vonnis met betrekking tot de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] . De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe te wijzen tot een bedrag van € 3.601,11, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. C.B. Stenger, alsmede van hetgeen namens de benadeelde partij [benadeelde] door
[medewerker Slachtofferhulp] , werkzaam bij Slachtofferhulp, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan haar in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 1, 2, 4 en 5 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij vonnis van 17 oktober 2023 ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 3 (primair) en het in de zaak met parketnummer
18-246238-21 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft tevens de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde] deels toegewezen tot een bedrag van € 2.350,11, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 18-260212-21:
3.
(zaak 3) zij op of omstreeks 20 mei 2019, in elk geval in of omstreeks de maand mei 2019 (tot en met 20 mei 2019), te [plaats] , in elk geval in de [gemeente] , in of aan een woning gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door tezamen en in vereniging (zwaar) (knal)vuurwerk, althans een of meer (pyrotechnisch(e)) explosief/explosieve voorwerp(en), (met open vuur) aan te steken en (vervolgens) in de brievenbus in de toegangsdeur van die woning te steken of door de brievenbus in de toegangsdeur van die woning duwen/gooien, waarna dat (zware) (knal)vuurwerk, althans dat/die (pyrotechnische) explosieve voorwerp(en), (in die woning) tot ontploffing is/zijn gekomen, en daarvan gemeen gevaar voor die toegangsdeur van die woning en/of een of meer goed(eren) in de hal van die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
althans voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt,
dat [medeverdachte 1] ( [geboortedag] 1977 ) en/of [medeverdachte 2] ( [geboortedag] 1969 ) en/of [medeverdachte 3] ( [geboortedag] 2005 ) en/of een of meerdere onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 20 mei 2019, in elk geval in of omstreeks de maand mei 2019 (tot en met 20 mei 2019), te [plaats] , in elk geval in de [gemeente] , in of aan een woning gelegen aan of bij de [adres] , aldaar, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft/hebben gebracht door tezamen en in vereniging, althans alleen, (zwaar) (knal)vuurwerk, althans een of meer (pyrotechnisch(e)) explosief/explosieve voorwerp(en), (met open vuur) aan te steken en (vervolgens) in de brievenbus in de toegangsdeur van die woning te steken of door de brievenbus in de toegangsdeur van die woning duwen/gooien, waarna dat (zware) (knal)vuurwerk, althans dat/die (pyrotechnische) explosieve voorwerp(en), (in die woning) tot ontploffing is/zijn gekomen, en daarvan gemeen gevaar voor die toegangsdeur van die woning en/of een of meer goed(eren) in de hal van die woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, welk feit zij, verdachte, in de periode van de maand mei 2019 (tot en met
20 mei 2019) in [plaats] , in elk geval in de [gemeente] , door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging, misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid, middelen en/of inlichtingen opzettelijk heeft uitgelokt, immers heeft zij, verdachte:
- aan die [medeverdachte 1] gevraagd of hij nog (zwaar) vuurwerk (en/of cobra en/of nitraat) had;
- met die [medeverdachte 1] afgesproken een schrikreactie te veroorzaken;
- aan die [medeverdachte 1] voorgesteld dat de ramen er uit zouden gaan en/of dat [medeverdachte 2] mee zou gaan;
- met (die) [medeverdachte 2] afgesproken dat (die) [medeverdachte 2] het(/de schrikreactie) zou regelen.
Zaak met parketnummer 18-246238-21 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 26 november 2020 te [plaats] , in elk geval in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een winkelpand (gelegen aan of bij de [adres] ) een hoeveelheid vlees en/of een hoeveelheid kaas en/of een hoeveelheid boter, althans een hoeveelheid levensmiddelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2021 te [plaats] , in elk geval in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een winkelpand (gelegen aan of bij het [adres] ), vleeswaren en/of en/of een of meer zuivelproduct(en) en/of een of meer pot(ten) satésaus, althans een hoeveelheid levensmiddelen en/of een hoeveelheid cosmetica-artikelen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf Jumbo Supermarkt, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
hij op of omstreeks 7 maart 2021 te [plaats] , in elk geval in de [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een winkelpand (gelegen aan of bij de [adres] ) een hoeveelheid ijs (van het merk Magnum) en/of een hoeveelheid boter (van het merk Kerrygold), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 3 primair tenlastegelegde.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu - kort gezegd - geen onderzoek is gedaan naar het gebruikte vuurwerk en er aldus niet kan worden vastgesteld dat er dusdanig zwaar vuurwerk is gebruikt dat er gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Tevens heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte niet als medepleger kan worden gezien omdat verdachte geen significante bijdrage heeft geleverd aan het tot ontploffing brengen van dit vuurwerk.
Oordeel van het hof
Het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewijsmiddelen
1.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof op 16 april 2024:
lk heb op 19 mei 2019 met [medeverdachte 1] geappt, omdat ik samen met [medeverdachte 1] een schrikreactie
wilde veroorzaken bij [slachtoffer] .
2.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 mei 2019, opgenomen op pagina 560 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland, proces-verbaalnummer: 2020017134 d.d. 30 augustus 2021, inhoudend als verklaring van
[benadeelde] :
Ik doe aangifte van de vernieling van mijn voordeur. Op maandagochtend 20 mei 2019
omstreeks 00.30 uur was ik in mijn woning aan de [adres] te [plaats] . Ik zat
in mijn woonkamer televisie te kijken en te studeren. Ik zag uit mijn ooghoek een flits vanuit de richting van mijn voordeur. lk hoorde tegelijkertijd een hele harde knal. Ik liep naar de keuken en opende de deur naar de hal. Ik opende de deur en zag dat de rook die in de gang hing meteen de woonkamer inging. Ik zag dat er allemaal stukken plastic in de gang lagen. De voordeur zat nog dicht. Ik zag dat de brievenbus in mijn voordeur vernield was.
3Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch onderzoek, woning, [adres] [plaats] , met bijbehorende fotomap, d.d. 20 mei 2019, opgenomen op pagina 576 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op maandag 20 mei 2019 om 10:00 uur kwam ik voor een forensisch onderzoek aan op de
locatie [adres] , [plaats] .
Omschrijving onderzoekslocatie
De woning betreft een hoek van een rijtjeswoning. De voordeur van de woning betreft een kunststof deur. In deze deur bevinden zich twee ruiten van dubbelglas. De ruiten bevinden zich boven elkaar met daartussen een brievenbus. De brievenbus had aan de buitenzijde een
metalen klep.
Ik zag dat de voordeur van de woning beschadigd was. Ik zag, ter hoogte van de brievenbus,
dat het kunststof van de deur gebarsten en gebroken was. lk zag dat de ruit boven de
brievenbus gebarsten was. Ik zag dat de ruit onder de brievenbus gebarsten en gebroken was. Op de grond voor de voordeur zag ik kunststof brokstukken en glas liggen. Op de weg [adres] zag ik meerdere kleine kunststof brokstukjes liggen. Ik zag dat de kunststof brokstukken en het glas, wat betreft het materiaal en kleur, overeenkwamen met het kunststof en het glas van de voordeur. In de voortuin van de woning zag ik een ontploft kartonnen omhulsel liggen met daaraan een gedeelte van een zwarte wikkel. Ik herkende dit kartonnen omhulsel als een omhulsel van vuurwerk. In de voortuin van de tegenoverliggende woning [adres] zag ik een metalen brievenbusklep liggen. Ik zag dat deze 80 centimeter van de woning met huisnummer 9 lag en 22 meter van de woning met huisnummer 2.
Deze brievenbusklep is naar alle waarschijnlijk afkomstig van huisnummer 2. Ik zag op de zijde, die aan de binnenkant had gezeten, een bruin/zwart met roze verkleuring.
Ik herkende deze verkleuring als een kruit residu. In de woning, achter de voordeur, zag ik
dat er meerdere kunststof brokstukken en scherven lagen verspreid over de vloer van de hal
en de vaste trap. lk zag dat deze brokstukken en scherven, wat betreft het materiaal, overeenkwamen met het kunststof van de voordeur.
Samenvatting
Gezien het sporenbeeld en de aangetroffen stukken van overtuiging is er naar alle
waarschijnlijkheid een explosief, vermoedelijk in de vorm van vuurwerk, in de brievenbus
geplaatst. Dit explosief is in de brievenbus door de dader(s) tot ontploffing gebracht. Door de kracht van de ontploffing is de voordeur beschadigd. Tevens zijn de brokstukken, afkomstig van de voordeur, zowel naar binnen als naar buiten geblazen.
Foto uit fotomap, blz. 580 waarop is te zien dat de metalen klep van de brievenbus uit de deur is verdwenen.
4.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2019, opgenomen op pagina 565 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op maandag, 20 mei 2019, omstreeks 00.25 uur bevonden wij, verbalisant [verbalisant 1]
en [verbalisant 2] ons, in uniform gekleed, in opvallend dienstvoertuig en belast met een
noodhulp surveillance op de [adres] te [plaats] .
Aldaar kregen wij de opdracht van een medewerker van het operationeel centrum Noord-Nederland om te gaan naar de [adres] te [plaats] . De melder had aangegeven dat zijn voordeur eruit was geblazen met een bom.
Op maandag, 20 mei 2019, omstreeks 00.30 kwamen wij daar ter plaatse. Ter plaatse
spraken wij met de melder, [slachtoffer] . Ook zagen wij dat de voordeur van de
woning erg beschadigd was. Samen met de bewoner zijn wij door zijn achterdeur de
woning binnen gegaan. Toen wij in de woning aankwamen roken wij een hele duidelijke
lucht welke wij herkenden als de lucht van kruit. Wij zagen dat er in de hal van de
woning veel brokstukken lagen.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , liep naar buiten. Aan de andere kant van de straat, tegenover de woning van [benadeelde] vond ik nog brokstukken uit zijn voordeur. Dit was zeker vijftien tot twintig meter bij zijn voordeur vandaan. Ook in de voortuin zag ik allerlei brokstukken liggen. Ik zag dat er meerdere buren naar buiten waren gekomen.
Deze buren waren allemaal afgekomen op de harde klap welke ze gehoord hadden.
5.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 mei 2021, opgenomen op pagina 470 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik, verbalisant, vond in de telefoon van [verdachte] de volgende informatie:
GESPREK VERDACHTE [verdachte] EN [medeverdachte 1]
Datum gesprek: 19 mei 2019
16.54
uur, [verdachte] ; Heb jij de cobra en nitraat nog? Vannacht even aan de gang??
16.54
uur, [verdachte] : Of ramen eruit?
16.54
uur, [verdachte] : [medeverdachte 2] wil ook wel mee hihi ... of heb je een ander plan?
16.55
uur, [medeverdachte 1] : Ja is goed app je als ik thuis ben en nee heb het afgestoken met [naam]
met oud en nieuw
16.55
uur, [verdachte] : Wat zullen we dan doen?
16.56
uur, [verdachte] : Of morgen nacht?.... weet t niet wat wijsheid is... heb je t
leuk?
16.58
uur, [medeverdachte 1] : Nou maakt mij niks uit hoe sneller hoe beter en nou tis op zich wel leuk
maar voel me niet lekker maak het niet te laat last van men buik
16.59
uur, [medeverdachte 1] : Vanavond een biertjuh doen?
17.01
uur, [verdachte] : Als je niet te laat bent.... [medeverdachte 2] is dan nog wel hier.... niet erg
toch.... nemen we even door wat we gaan doen
17.01
uur, [medeverdachte 1] : Ja is goed zie ik je jullie vanavond
17.01
uur, [verdachte] : Hoelaat?
17.05
uur, [medeverdachte 1] : Probeer tegen 9 uur weg te gaan tis 1 uur en 30 min rijden ong
17.06
uur, [verdachte] : Hmm ok als t maar niet later is... morgen weer vroeg op en
vergadering
17.13
uur, [medeverdachte 1] : Ik doe men best
18.57
uur, [medeverdachte 1] : Ik rij nu weg tot straks xx
19.02
uur, [verdachte] : Tot straks
23.13
uur, [medeverdachte 1] : Nou politie stond er hoor was er gewoon langs gelopen deur scheef
ramen eruit brievenbus eruit hahahahah geweldig
23.31
uur, [verdachte] : Haha helemaal geweldig!!! Top!!!!! Lekker koesen
23.31
uur, [verdachte] : Morgen nieuwe actie x
23.32
uur, [medeverdachte 1] : Hihi lekker slapen x
5.34
uur, [verdachte] : Politie is nog steeds aan t surveilleren
5.35
uur, [medeverdachte 1] : Hhahha ok nou lekker laten eikel
GESPREK VERDACHTE [verdachte] EN VERDACHTE [medeverdachte 2]
Datum gesprek: 20 mei 2019
19.29
uur, [verdachte] : Trouwens er loopt een buurtonderzoek! De voordeur van die
vent lag hij [naam] in de tuin iedereen wordt ondervraagd dus - vanavond even rust.... eerst
les maar weer even bekomen en slaan we dan weer toe
19.36
uur, [medeverdachte 2] : Ja , meen je dat echt. Dan was het helemaal een missie geslaagd.
Kwam ook niet voor niets de politie vlakbij jou tegen misschien. Smaakt naar meer
19.37
uur, [verdachte] : Zij je al ja haha de hele dag is de politie af en aan daar en alle
bewoners worden gehoord. Er loopt genoeg tegen die vent. Iedereen kan t geweest zijn!!!
Fuck toch... hij een ander komen ze niet en bij die crimineel gaan ze t uitzoeken. Niks leidt
naar ons
19.38
uur, [medeverdachte 2] : Ben blij via brievenbus dan uitlaat
19.38
uur, [verdachte] : Jaaaaa hahahaa
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni
2021, opgenomen op pagina 524 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van
verbalisant:
'Nou politie stond er hoor was er gewoon langs gelopen deur scheef ramen eruit brievenbus
eruit Hahahahah geweldig'
Dit bericht is volgens de tijdlijn van de telefoon ontvangen op 19 mei 2019 te 23:13:24 uur. Achter het bericht staat echter dat het tijdstip van versturen 19-0S-2019 23: I 3:24 uur is en dat deze in de tijdzone staat van UTC + 0. In Nederland wordt gebruik gemaakt van de Midden-Europese Tijd, een tijdzone die één uur voorloopt op UTC (UTC+I ), en in de zomer +2. Dit betekent dat er bij het bericht twee uur bij opgeteld moet worden.
Dus kan er vanuit worden gegaan dat het bericht is verstuurd op 20 mei 2019 te 01:13:24 uur.
Uit bovenstaande bewijsmiddelen leidt het hof de volgende feiten en omstandigheden af.
Gemeen gevaar voor goederen
Op 20 mei 2019 heeft in de woning aan de [adres] in [plaats] een ontploffing plaatsgevonden. Uit het proces-verbaal van de forensische opsporing leidt het hof af dat vuurwerk in de brievenbus is geplaatst en tot ontploffing is gebracht. Dat het zwaar vuurwerk betrof, vindt bevestiging in het feit dat ter plaatse gekomen verbalisanten een duidelijke kruitlucht roken en buren troffen die naar buiten waren gekomen omdat ze een harde klap hadden gehoord. Tevens blijkt uit het voornoemde proces-verbaal dat de stalen klep van de brievenbus uit de deur 22 meter verderop is aangetroffen, dat brokstukken van de kunststof voordeur 15 tot 20 meter verderop zijn gevonden en dat het dubbele glas in de voordeur gesprongen was. Het verweer dat niet kan worden vastgesteld dat het zwaar vuurwerk betrof en dat er geen gemeen gevaar voor goederen kan worden aangenomen, wordt gelet hierop - en op het in de hierboven genoemde processen-verbaal beschreven sporenbeeld - verworpen.
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient overigens opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt. Het gaat er immers om dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict. De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd.
Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding. (Hoge Raad 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474).
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de ontploffing overweegt het hof
als volgt.
Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat zij die bewuste avond contact heeft gezocht met [medeverdachte 1] omdat ze een ‘schrikreactie’ bij [benadeelde] teweeg wilde brengen vanwege het feit dat ze heel boos op hem was. Uit de berichten volgt dat verdachte dit wilde doen door middel van vuurwerk. Dit was haar plan en zij heeft hiertoe ook het initiatief genomen door [medeverdachte 1] hierover te berichten. In verband hiermee is [medeverdachte 1] die avond bij verdachte thuis langsgekomen om het plan voor die avond door te spreken. Gezien het tijdpad is [medeverdachte 1] op 19 mei 2019 rond 22:30 uur aangekomen bij de woning van verdachte. Twee uur later wordt er een vuurwerkbom door de brievenbus van [benadeelde] gegooid. Uit de berichten volgt dat ze beiden nadien zeer verheugd zijn dat hun plan is geslaagd. Tevens wordt er meteen gesproken over
een nieuweactie voor de volgende dag. Dat het een gezamenlijk plan was, blijkt naar het oordeel van het hof ook uit het feit dat verdachte de volgende dag aan haar toenmalige partner [medeverdachte 2] laat weten dat ze die avond eerst even willen bijkomen, maar dat
zedaarna
weertoe zullen slaan en dat ze niet bang is dat de politie
henin verband zal brengen met dit incident.
Uit het voorgaande concludeert het hof dat verdachte niet alleen een belangrijke en onmisbare rol als initiator heeft gehad in de voorbereiding van de ontploffing, maar ook dat haar opzet op deze ontploffing was gericht. Bovenstaande tekstberichten zijn volgens het hof voor geen andere uitleg vatbaar dan dat verdachte als intellectuele dader bij de ontploffing betrokken is geweest.
Het hof is dan ook van oordeel dat er bij het plegen van het tenlastegelegd feit sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] , die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Hoewel de verdachte niet zelf
het vuurwerk door de brievenbus heeft gegooid en heeft laten ontploffen, heeft zij volgens het hof hieraan wel een significante bijdrage geleverd.
Het hof acht het medeplegen van het teweegbrengen van de ontploffing op 20 mei 2019 in [plaats] daarom wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 3 primair en in de zaak met parketnummer 18-246238-21 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 18-260212-21:
3. primair
zij op 20 mei 2019 te [plaats] , in een woning gelegen aan of bij de [adres] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door tezamen en in vereniging zwaar knalvuurwerk aan te steken en vervolgens in de brievenbus in de toegangsdeur van die woning te steken of door de brievenbus in de toegangsdeur van die woning te duwen/gooien, waarna dat zware knalvuurwerk in die woning tot ontploffing is gekomen, en daarvan gemeen gevaar voor die toegangsdeur van die woning en een of meer goed(eren) in de hal van die woning te duchten was;
zaak met parketnummer 18-246238-21 (gevoegd):
1.
zij op 26 november 2020 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander uit een winkelpand, gelegen aan de [adres] , een hoeveelheid vlees en een hoeveelheid kaas en een hoeveelheid boter, die aan winkelbedrijf Albert Heijn toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
zij op 25 februari 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander uit een winkelpand, gelegen aan of bij het [adres] , vleeswaren en zuivelproducten en potten satésaus, en een hoeveelheid cosmetica-artikelen, die aan winkelbedrijf Jumbo Supermarkt, toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3.
zij op 7 maart 2021 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander uit een winkelpand, gelegen aan of bij de [adres] , een hoeveelheid ijs van het merk Magnum en een hoeveelheid boter, van het merk Kerrygold, die aan winkelbedrijf Albert Heijn, toebehoorden heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Het in de zaak met parketnummer 18-246238-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert telkens op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Het meest ernstige verwijt
betreft haar betrokkenheid bij het teweegbrengen van een ontploffing in een woning door
zwaar vuurwerk in de brievenbus te gooien op 20 mei 2019. Verdachte heeft verklaard dat ze aangever wilde laten schrikken. De ontploffing was dus een gerichte aanslag op de woning van aangever. Het feit dat deze aanslag kort na middernacht plaatsvond op een moment dat aangever thuis was, maakt het feit des te ernstiger. Het betreft een zeer intimiderende bedreiging waarbij gebruik is gemaakt van levensgevaarlijk vuurwerk. De explosie heeft veel materiële schade veroorzaakt. Daarnaast heeft het feit grote impact op aangever gehad. Door het handelen van verdachte zijn niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij de bewoner van het huis teweeggebracht, maar ook in de samenleving en in het bijzonder in de desbetreffende straat. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat zij de veiligheid van de bewoner in gevaar heeft gebracht en ook dat zij nadien zeer verheugd was over de schade die was aangericht en meteen daarna al spreekt over een nieuwe aanslag.
Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen samen met haar
toenmalige man. Verdachten gingen hierbij geraffineerd te werk en hebben op brutale wijze
inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van anderen. Winkeldiefstallen zijn vervelende
feiten die veel overlast veroorzaken.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van
13 maart 2025, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Het hof houdt bij de strafoplegging verder rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die naar voren zijn gebracht ter terechtzitting van het hof en blijken uit de Reclasseringsrapportages van 13 juni 2022 en 25 september 2023 (update).
De raadsvrouw heeft bepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen in verband met de persoonlijke omstandigheden en heeft daarbij verwezen naar het reclasseringsrapport van 13 juni 2022 waaruit volgt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanuit reclasseringsoogpunt niet wenselijk wordt geacht.
Uit het reclasseringsrapport van 13 juni 2022 blijkt dat verdachte kampte met emotieregulatie problematiek voortkomend uit haar gezondheid en psychosociale problemen. De reclassering sloot niet uit dat de problemen met name ontstonden als verdachte een langere periode van een hoge mate van stress ervoer. Verdachte leek onvoldoende in staat om haar eigen grenzen te bewaken waardoor ze onder andere een ongezonde afhankelijkheidsrelatie met haar partner had. Daarnaast wekte ze de indruk dat ze zich vooral om anderen bekommerde met het risico dat de ander daar misbruik van maakte. Indien verdachte dit bemerkte kon ze hier gekwetst en onmachtig op reageren en verder terugvallen in het gebruik van alcohol wat haar lichamelijke en psychische klachten verergerde. De reclassering adviseerde om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder een ambulante behandeling door de Forensische Polikliniek van GGZ [plaats] . De reclassering achtte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet wenselijk.
Uit de update van de reclassering van 25 september 2023 volgt dat de alcoholverslaving nog steeds een probleem is en dat verdachte mogelijk op korte termijn klinisch zal worden opgenomen in een verslavingskliniek. Verdachte bezoekt twee wekelijks de forensische poli van de GGZ en volgt systeemtherapie. Verdachte zou inmiddels geleerd hebben minder impulsief verbaal agressief te worden en beter met verschillende situaties om te gaan. De reclassering schrijft dat verdachte zich nog steeds kan vinden in de voorwaarden die op
13 juni 2022 door de reclassering zijn geadviseerd. Uit het contact met de behandelend psycholoog is gebleken dat verdachte stappen heeft gezet in de behandeling die gericht is op emotieregulatie en dat ze leert om minder impulsief te reageren. De psycholoog vertelt ten aanzien van de alcoholverslaving dat verdachte is aangemeld bij de VNN en dat daar wordt overlegd of ze tijdelijk klinisch opgenomen moet worden.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat haar leven thans in een rustiger vaarwater is gekomen. Na enkele turbulente jaren heeft ze haar leven weer op orde. Ze is gescheiden van haar toenmalige man en inmiddels getrouwd met haar jeugdliefde. Hoewel ze is afgekeurd en een WAO uitkering geniet, heeft ze aan huis een schoonheidssalon waar ze iedere dag druk mee is. Ook heeft ze de zorg voor een 17-jarig pleegkind dat bij haar in huis woont.
Volgens verdachte heeft ze de behandeling met betrekking tot haar alcoholverslaving inmiddels met succes afgerond en drinkt ze niet meer. Verdachte heeft verzocht om haar geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een dergelijke straf zou volgens haar het leven dat ze nu heeft opgebouwd volledig op zijn kop zetten en ze zal dan ook haar woning verliezen.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de feiten, en dan met name haar betrokkenheid bij het teweegbrengen van de ontploffing, zouden rechtvaardigen dat aan verdachte een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd. Met name het gemak waarmee verdachte dit plan tot uitvoering heeft gebracht zonder daarbij rekening te houden met de impact op het slachtoffer en omwonenden rekent het hof verdachte zwaar aan.
Ook het feit dat verdachte blijft ontkennen dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van deze aanslag weegt het hof ten nadele van verdachte mee. Wat het hof betreft is dit een ontkenning tegen beter weten in. Het spreekt voor zich dat het de verdachte volstrekt vrij staat om in strijd met de waarheid te kiezen voor een ontkennende proceshouding. Verdachte ontneemt zichzelf daarmee echter de mogelijkheid om spijt te betuigen over het door haar veroorzaakte leed, om inzicht te betonen in het laakbare van haar daad en om voor die daad en de gevolgen daarvan ook de verantwoordelijkheid te nemen.
Hoewel het hof gezien het vorenstaande van oordeel is dat de straf zoals opgelegd door de rechtbank - waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn - in beginsel passend en geboden is, zal het hof hiervan ten voordele van verdachte afwijken gezien haar persoonlijke omstandigheden. De ernst van de feiten, met name het medeplegen van het veroorzaken van de ontploffing, maakt echter dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles overziend acht het hof het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden en zal verdachte daartoe veroordelen. Hoewel het thans beter lijkt te gaan met verdachte en ze haar alcoholverslaving onder controle lijkt te hebben, zal het hof toch de voorwaarden zoals geformuleerd door de reclassering opleggen. Het hof acht van belang dat de reclassering een vinger aan de pols houdt in verband met het feit dat verdacht pas sinds kort de behandeling van haar alcoholverslaving heeft afgerond.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.204,30, bestaande uit € 4.953,30 aan materiële schade en € 3.251,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven en heeft daarnaast de vordering verhoogd met € 114,96 aan materiële schade. Daarbij is opgemerkt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering voor zover het gaat om het verhoogde bedrag, aangezien dit bedrag in eerste aanleg niet is gevorderd. Door de benadeelde partij is om die reden verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het volledige schadebedrag van € 8.319,26.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding met € 114,96 verhoogd. Ingevolge art. 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan, voor zover de in eerste aanleg gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen, de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen binnen de grenzen van de eerste vordering. De in deze wetsbepaling opgenomen beperking moet aldus worden uitgelegd dat de benadeelde partij in hoger beroep niet alsnog nieuwe schadeposten mag opvoeren of gevorderde schadeposten mag verhogen. Gelet op het voorgaande zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot materiële schadevergoeding voor zover het gaat om het verhoogde bedrag.
In de onderhavige zaak ziet het hof geen aanleiding om ten aanzien van het verhoogde bedrag de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu daarmee de wetssystematiek op onaanvaardbare wijze zou worden doorkruist.
Oordeel hof oorspronkelijke vordering
De in eerste aanleg ingestelde en in hoger beroep gehandhaafde vordering behelst de volgende posten:

Materiële schade:

Schade als gevolg van de ontploffing: € 3.898,97
Videocamera: € 110,94
Rolgordijn: € 458,33
Lamp: € 134,95
Reiskosten bezoek slachtofferhulp: € 21,84
Eigen risico psychologische zorg € 254,08
Medicatie
€ 74,19

Totaal:€ 4.953,30

Daarnaast is een bedrag gevorderd van € 3.251,00 ter vergoeding van de
immateriële schade.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 3 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden.
Materiële schade
Het hof stelt vast dat de benadeelde partij meermalen slachtoffer is geworden van ontploffingen en vernielingen en dat de gevorderde schade door verschillende incidenten is ontstaan. Verdachte wordt echter enkel veroordeeld wegens betrokkenheid bij de ontploffing bij de woning van de benadeelde partij op 20 mei 2019. Alleen de schade die een rechtstreeks gevolg is van dat feit is daarom voor toewijzing vatbaar.
Het hof zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren voor wat betreft de posten 1 tot en met 4. Die schade is niet ontstaan uit het feit van 20 mei 2019.
Ten aanzien van post 5, te weten de reiskosten die gemaakt zijn ten behoeve van bezoeken aan Slachtofferhulp Nederland overweegt het hof als volgt.
De artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) geven, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de kosten waarin een in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld (vgl. HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, en artikel 239 Rv, in onderlinge samenhang bezien, komen alleen voor vergoeding in aanmerking reis-, verlet- en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding indien in persoon mag worden geprocedeerd en in persoon is geprocedeerd. Voor andere reis-, verlet- en verblijfskosten - zoals voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland - kent de proceskostenregeling geen vergoeding.
De opgevoerde reiskosten voor het bezoek aan Slachtofferhulp Nederland zijn niet aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en zijn ook niet toewijsbaar als proceskosten op grond van de toe te passen civiele proceskostenregeling. Zij worden in die regeling immers niet genoemd. Deze reiskosten worden daarom afgewezen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de
gestelde schade voor wat betreft het eigen risico psychologische zorg en de kosten voor de medicatie (posten 6 en 7) heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18-260212-21 onder 3 primair bewezen verklaarde. Dat deel van de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Met betrekking tot de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade ad
€ 3.251,00 overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 3 primair bewezenverklaarde feit.
Blijkens de door de benadeelde partij overgelegde stukken, waaronder een schrijven van de GGZ d.d. 25 september 2023 is benadeelde, in verband met een aantal incidenten in 2019 en 2020, vanwege ernstige angstklachten doorverwezen naar de GGZ. Blijkens voornoemd schrijven heeft benadeelde zijn werk moeten opzeggen, is hij gespannen en alert en hij kan als gevolg hiervan slecht slapen. Door de GGZ wordt gesproken over een ‘ongespecificeerde trauma- of stressor-gerelateerde stoornis’. Met benadeelde is na een intakeprocedure een behandeltraject afgesproken. Ter zitting van het hof heeft [naam] verklaard dat de benadeelde nog steeds kampt met psychische problemen en dat er op korte termijn zal worden gestart met de EMDR-therapie.
Hoewel benadeelde het slachtoffer is geweest van meerdere incidenten, twijfelt het hof er niet aan dat ook het onderhavige feit een bijdrage heeft geleverd aan de psychische problemen die benadeelde ervaart.
Op het moment van de ontploffing was benadeelde thuis en bevond hij zich op korte afstand van de plaats waar de ontploffing plaatsvond. Het kan niet anders dan dit een enorme impact op benadeelde heeft gehad.
Het hof begroot de immateriële schade naar billijkheid op een bedrag ad € 2.500,00. Het hof heeft daarbij acht geslagen op vergelijkbare gevallen in de jurisprudentie. Het meer of anders gevorderde met betrekking tot de immateriële schade zal bijgevolg worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag ad € 2.500,- zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
20 mei 2019, zijnde het moment waarop de schade is ontstaan, tot de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Deze proceskosten zijn tot op heden begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 157, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 1, 2, 4 en 5 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 3 primair en in de zaak met parketnummer 18-246238-21 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 3 primair en in de zaak met parketnummer 18-246238-21 onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich meldt bij Reclassering Nederland op het [adres] te [plaats] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich laat behandelen door de Forensische Polikliniek van GGZ [plaats] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 3 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.828,27 (tweeduizend achthonderdachtentwintig euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 328,27 (driehonderdachtentwintig euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 772,85 (zevenhonderdtweeënzeventig euro en vijfentachtig cent) bestaande uit
€ 21,85 (eenentwintig euro en vijfentachtig cent) materiële schade en € 751,00 (zevenhonderdeenenvijftig euro) immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-260212-21 onder 3 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.828,27 (tweeduizend achthonderdachtentwintig euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 328,27 (driehonderdachtentwintig euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 38 (achtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 20 mei 2019.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. B. Stapert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Pool, griffier,
en op 30 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Stapert voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.