ECLI:NL:GHARL:2025:2500

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
24 april 2025
Zaaknummer
200.350.370
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. Beuwer, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin zijn recht op omgang met zijn kind was ontzegd. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.D. Splinter, verzet zich tegen de verzoeken van de vader en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. De rechtbank had eerder een omgangsregeling vastgesteld, maar deze is in de loop der jaren meerdere keren gewijzigd vanwege de problematiek rondom de vader, waaronder een alcoholverslaving. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de belangen van het kind, dat extra kwetsbaar is door ADHD en TOS. Het hof concludeert dat het op dit moment niet in het belang van het kind is om de omgang met de vader te herstellen, gezien de zorgen over de stabiliteit van de vader en de negatieve impact op het kind. De moeder is verplicht om de vader te informeren over de gezondheid en ontwikkeling van het kind, wat essentieel is voor toekomstig contact. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep, gezien de impact op het kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.370
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 576301)
beschikking van 24 april 2025
inzake
[verzoeker] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.M. Beuwer,
en
[verweerster] ,
wonende in [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.D. Splinter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van 23 oktober 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 januari 2025;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Splinter van 12 maart 2025 met producties 1 en 2;
- een journaalbericht van mr. Beuwer van 13 maart 2025 met producties H tot en met L.
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 11 maart 2025 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2025 plaatsgevonden. Partijen waren in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) was een vertegenwoordiger aanwezig.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad. Ze zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015.
Moeder heeft alleen het gezag over [de minderjarige] , de vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
De rechtbank heeft bij beschikking van 16 november 2018 een omgangsregeling
vastgesteld, die inhoudt dat [de minderjarige] iedere woensdag en vrijdag van 9.00 uur tot 12.00 uur bij
de vader verblijft, alsmede een dag in het weekend, in onderling overleg tussen de ouders af
te stemmen, en minimaal de helft van de schoolvakanties.
3.3
De rechtbank heeft bij beschikking van 26 oktober 2022 de omgangsregeling zoals
vastgelegd in de beschikking van 16 november 20 18 als volgt gewijzigd:
[de minderjarige] verblijft iedere maandag uit school (omstreeks 14.30 uur) tot 18.30 uur bij de vader, thans nog onder enige vorm van begeleiding, waarbij onder regie van de gezinsvoogd kan worden toegewerkt naar een regeling waarbij [de minderjarige] van maandag uit school (14.30 uur) tot dinsdag naar school (08.30 uur) onbegeleid bij de vader verblijft;
indien dit goed verloopt, zulks ter beoordeling van de betrokken gezinsvoogd, kan de Gl deze regeling verder uitbreiden met een extra dagdeel doordeweeks of in het weekend, een en ander in overleg met de gezinsvoogd en de ouders.
3.4
Bij vonnis in kort geding van 12 april 2023 heeft de voorzieningenrechter:
- de moeder veroordeeld tot nakoming van de door de rechtbank bij beschikking van
26 oktober 2022 vastgestelde omgangsregeling;
- de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor elke dag of dagdeel dat zij niet aan de hierboven uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt;
- dit vonnis tot zover uitvoerbaar verklaard.
3.5
De kinderrechter heeft bij beschikking van 31 mei 2023 de omgangsregeling
tussen de vader en [de minderjarige] gewijzigd en heeft bepaald dat [de minderjarige] iedere maandag vanaf uit
school (omstreeks 14.30 uur) tot 18.30 uur bij de vader verblijft zonder begeleiding, op
straffe van een dwangsom van € 250,- per keer dat de moeder de omgangsregeling niet
nakomt. De dwangsom heeft een maximum van € 10.000,- of vervalt vanaf 31 mei 2025.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de (invulling van) het recht op omgang van [de minderjarige] met zijn vader. Bij de bestreden beschikking is genoemde beschikking van de rechtbank van
31 mei 2023 gewijzigd en
- de vader het recht op omgang met [de minderjarige] ontzegd
- bepaald dat de moeder een keer per maand een e-mail zal sturen aan de vader over:
- de gezondheid van [de minderjarige] ;
- hoe het met hem gaat op school;
- zijn hobby’s en sociale leven;
op straffe van een dwangsom van 100,- per keer dat de moeder het sturen van de e-mail niet nakomt, met een maximum van € 2.500,-;
- deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de verzoeken van de ouders, waaronder het verzoek van de vader om samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] te worden belast, voor het overige afgewezen.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking voor zover het betreft de beslissing tot ontzegging van zijn recht op omgang met [de minderjarige] . Hij verzoekt het hof bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hem daarin de omgang met [de minderjarige] ontzegd wordt,
- te bepalen dat hij omgang heeft met [de minderjarige] iedere maandag uit school (omstreeks 14:30 uur) tot 19:30 uur, zonder begeleiding, waarbij de moeder [de minderjarige] rechtstreeks uit school naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] om 19:30 uur weer naar de moeder brengt,
althans een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] door het hof in goede justitie te bepalen,
-te bepalen dat de moeder wordt veroordeeld een dwangsom te betalen aan vader van
€ 250,- voor elke dag of elk dagdeel dat zij niet aan de door het hof vast te stellen omgangsregeling voldoet,
-met compensatie van de kosten in die zin dat elk van partijen zijn eigen kosten draagt.
4.3
De moeder voert verweer. Zij vraagt het hof de vader in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans deze verzoeken af te wijzen als zijnde ongegrond en /of niet bewezen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

omgang
5.1
Het hof acht het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] onder de huidige omstandigheden in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof zal dat hierna toelichten.
5.2
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.3
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. Dit recht wordt, wat betreft de niet met het gezag belaste ouder en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW en, wat het kind aangaat, niet alleen door die laatstgenoemde bepaling, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast, rust ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:748).
5.4
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling en elke beslissing waarbij de omgang is ontzegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een omgangsregeling te doen vaststellen.
5.5
Het hof kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, dat omgang met de vader op dit moment in strijd is met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof neemt dat oordeel en die overwegingen na eigen onderzoek over en voegt daaraan het volgende toe.
Hoewel gezien wordt dat de vader positieve stappen maakt in de behandeling van zijn alcoholverslaving en emotieregulatie-problematiek is niet in geschil dat deze problemen al jaren bestaan en er ook vele terugvallen zijn geweest. Dit doet iets en heeft iets gedaan met zowel de ouders als [de minderjarige] . De moeder is haar vertrouwen in de vader kwijt en [de minderjarige] heeft problemen met het vertrouwen in de volwassenen om hem heen en het uiten van zijn emoties. Daar komt bij dat hij extra kwetsbaar is vanwege ADHD en TOS. De omgangsregeling is in de afgelopen jaren meerdere malen onderwerp geweest van procedures en is in verschillende vormen, van enkele uren tot enkele dagen en van begeleid tot onbegeleid uitgevoerd.
Volgens de vader moet de omgang met [de minderjarige] zo snel mogelijk weer worden opgestart en uitgebouwd omdat het nu weer goed met hem gaat. De moeder voert daartegen verweer omdat zij van mening is dat de kans op een nieuwe terugval groot is en de vader eerst voor een langere periode zal moeten laten zien dat het daadwerkelijk goed met hem gaat.
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raad verklaard dat [de minderjarige] zowel zoon van de vader als de moeder is en daardoor ook te maken heeft met de problemen van de vader. Niet in geschil is dat de vader een alcoholverslaving heeft waarmee hij al jaren kampt en waarin hij ook vaak terugvallen heeft gehad. Maar volgens de raad is het niet zo dat, zoals de vader stelt, [de minderjarige] daar niets van merkt. De ouders communiceren helemaal niet met elkaar en bieden [de minderjarige] geen gezamenlijke veiligheid. [de minderjarige] voelt dat aan en krijgt dat mee. Hiervan ondervindt [de minderjarige] spanningen en stress. Uit de brief die [de minderjarige] aan het hof heeft gestuurd en waarover bij de mondelinge behandeling is gesproken blijkt volgens de raad dat hij klem zit tussen zijn ouders. Hij wil loyaal zijn aan beide ouders. Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt volgens de raad dat voor zowel de moeder, de vader als voor [de minderjarige] hulpverlening nodig is. [de minderjarige] zal hulp nodig hebben om andere mensen te vertrouwen en zich open te stellen in het contact met andere mensen. Ook moet hij leren zijn grenzen aan te geven. Als [de minderjarige] hulp krijgt, waarbij de hulpverlener bij voorkeur voor langere tijd betrokken kan zijn, en hij zich voldoende veilig voelt, kan hij weer het contact aangaan met zijn vader. Op dit moment ziet de raad die ruimte niet. Het hof sluit zich daarbij aan.
De vader zal de door hem gestarte intensieve behandeling eerst goed moeten afronden en vervolgens laten zien dat de door hem ingezette positieve ontwikkeling ook daadwerkelijk bestendig is. Dat is nodig om een voldoende veilige omgang tussen hem en [de minderjarige] mogelijk te maken.
Behalve dat voor de vader en [de minderjarige] nog (verdere) hulpverlening nodig is om te komen tot contactherstel, maakt het hof zich ook ernstige zorgen over de enorme weerstand van de moeder tegen contactherstel. Ter mondelinge behandeling is het hof gebleken dat de moeder geen enkel vertrouwen in heeft in de vader en schamper reageert op de vorderingen die de vader boekt in het huidige intensieve behandeltraject. Hoewel het wantrouwen van de moeder tegen de achtergrond van de langdurige verslavingsproblematiek van de vader niet onbegrijpelijk is, roept het wel de vraag op in hoeverre de moeder in staat is om op eigen kracht haar eigen visie bij te stellen zodat er ook ruimte ontstaat voor [de minderjarige] om het contact met de vader te herstellen zodra de situatie daarvoor voldoende veilig is. Het hof heeft daar weinig vertrouwen in en acht het in het belang van [de minderjarige] dat ook de moeder hulpverlening aanvaardt om haar te begeleiden.
informatieplicht
5.7
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking aan de moeder een informatieplicht opgelegd.
Het hof benadrukt dat de moeder verplicht is om deze informatieregeling na te komen en zij – vooral omdat er nu geen omgang is – de vader ruim en volledig van informatie over [de minderjarige] moet voorzien. Onder de gezondheid van [de minderjarige] valt ook informatie over de hulpverlening die voor [de minderjarige] zal worden ingezet. Het blijven informeren van de vader is belangrijk zodat de vader op de hoogte blijft van hoe het met [de minderjarige] gaat. Dit is nodig om goed te kunnen aansluiten bij [de minderjarige] als de omgang in de toekomst weer wordt opgestart.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren omdat de procedure het kind van partijen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van
23 oktober 2024, voor zover aan het oordeel onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, P.B. Kamminga en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 24 april 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.