ECLI:NL:GHARL:2025:245

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
Wahv 200.344.635
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. van der Zee-Venema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding en samenhangende zaken in hoger beroep onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). De zaak betreft een beroep van de betrokkene, N.V., tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De kantonrechter had het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard en het sanctiebedrag vastgesteld op € 187,50, met een toegewezen proceskostenvergoeding van € 79,55. De gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas, heeft hoger beroep ingesteld, onder andere met het verzoek om een hogere proceskostenvergoeding.

Het hof heeft de argumenten van de gemachtigde beoordeeld en geconcludeerd dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat de onderhavige zaak samenhangt met tien andere zaken. Het hof benadrukt dat bij de beoordeling van samenhang niet alleen de redenen van de kantonrechter van belang zijn, maar vooral de aard en omvang van de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden. Het hof heeft vastgesteld dat de werkzaamheden in de verschillende zaken niet identiek konden zijn, wat betekent dat de beslissing van de kantonrechter over de proceskostenvergoeding vernietigd moest worden.

Het hof heeft vervolgens zelf de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 1.133,75, rekening houdend met de aard van de zaak en de verrichte werkzaamheden. De beslissing van de kantonrechter is voor het overige bevestigd. Het hof heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot het vastgestelde bedrag. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van proceskosten in samenhangende zaken en de noodzaak om de werkzaamheden van de gemachtigde adequaat te waarderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.344.635/01
CJIB-nummer
: 249753474
Uitspraak d.d.
: 21 januari 2025
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank
Midden-Nederland van 5 juni 2024, betreffende

[de betrokkene] N.V. (hierna: de betrokkene),

gevestigd te [vestigingsplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie gewijzigd en het sanctiebedrag vastgesteld op € 187,50. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 79,55.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene geeft aan dat hij zich niet kan vinden in de beslissing van de kantonrechter en herhaalt daarbij dat wat de betrokkene in administratief beroep met betrekking tot de gedraging heeft aangevoerd, zonder aan te geven waarom de kantonrechter niet juist heeft beslist op dit punt. Naar vaste rechtspraak van het hof kan dit niet worden aangemerkt als een beroepsgrond. Het hof gaat hier aan voorbij. In zoverre kan de beslissing van de kantonrechter worden bevestigd.
2. Daarnaast voert de gemachtigde aan dat de kantonrechter de proceskostenvergoeding niet juist heeft vastgesteld. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat sprake was van samenhang met tien andere zaken van de gemachtigde. Het gaat om verschillende gedragingen, verschillende locaties en andere rechtsvragen. Elke zaak heeft op zichzelf bezien geleid tot een reële extra inspanning voor de gemachtigde. Bij de beoordeling van samenhang is het niet van belang welke redenen de officier van justitie of kantonrechter heeft om de betrokkene in het gelijk te stellen.
3. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de redelijke termijn van berechting is geschonden en het bedrag van de sanctie om die reden gematigd. Voor wat betreft de vergoeding van de proceskosten heeft de kantonrechter geoordeeld dat de onderhavige zaak samenhangt met tien andere zaken, waarin de gemachtigde ook als gemachtigde optrad en die gelijktijdig zijn behandeld op de zitting van de kantonrechter van 22 mei 2024. De kantonrechter overweegt dat de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden in elk van deze zaken nagenoeg identiek konden zijn, nu in alle zaken het beroep gedeeltelijk gegrond wordt verklaard op grond van (uitsluitend) overschrijding van de redelijke termijn van berechting.
4. Naar het oordeel van het hof is dit onvoldoende om de zaken als samenhangend te beschouwen. Bij de beoordeling van de samenhang van zaken is niet van belang welke redenen de kantonrechter heeft om de betrokkene in het gelijk te stellen, maar zijn de aard en omvang van de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden van belang (vgl. het arrest van het hof van 12 mei 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:3771). Uit het dossier blijkt dat in de elf door de kantonrechter bedoelde zaken verschillende gedragingen aan de orde waren en dat door de gemachtigde op de verschillende zaken toegespitste gronden zijn aangevoerd. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de werkzaamheden van de gemachtigde in elk van de zaken niet (nagenoeg) identiek konden zijn. De enkele stelling van de advocaat-generaal dat de beroepschriften worden gegenereerd door de betrokkene een toelichting te laten geven op de gedraging en een vragenlijst te laten invullen en dat aan de hand van de gegeven antwoorden automatisch beroepsgronden worden toegevoegd aan het beroepschrift geeft geen aanleiding anders te oordelen. Dit brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter, voor zover deze betrekking heeft op de proceskostenvergoeding, moet worden vernietigd. Het hof zal doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk voor deze zaak een op zichzelf staande vergoeding toekennen voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5. De matiging van het sanctiebedrag vindt uitsluitend zijn grondslag in de overschrijding van de redelijke termijn van berechting in eerste aanleg. De proceskosten gemaakt in de fase van het administratief beroep komen niet voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het beroepschrift bij de kantonrechter en het verschijnen ter zitting van de kantonrechter dienen twee punten te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 907,-. Gelet op de aard van de zaak wordt de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast.
6. De proceskosten in hoger beroep komen ook voor vergoeding in aanmerking. Aan het indienen van het hoger beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 907,-. Omdat de betrokkene in hoger beroep alleen in het gelijk wordt gesteld ten aanzien van de proceskostenvergoeding, wordt de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toegepast. Het hof past op de in hoger beroep verrichte proceshandeling niet de factor, genoemd in artikel 13a, tweede lid, van de Wahv (nieuw) toe, omdat het hof deze bepaling in dit geval buiten toepassing laat (vgl. de arresten van het hof van 17 december 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:7764, 7768 en 7769).
7. Gelet op het voorgaande bedraagt de vergoeding voor de gemaakte proceskosten € 1.133,75
(= (2 x € 907,- x 0,5) + (1 x € 907,- x 0,25)).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 1.133,75.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Van der Zee-Venema als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.