ECLI:NL:GHARL:2022:3771

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
Wahv 200.300.998/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Beswerda
  • J. Wijma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing kantonrechter en proceskostenvergoeding in samenhangende verkeerszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 mei 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen. De betrokkene, vertegenwoordigd door mr. B. de Jong, heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat de zaken als samenhangend konden worden aangemerkt. Het hof oordeelt dat de redenen waarom de betrokkene in elk van de zaken in het gelijk is gesteld geen rol spelen bij de beoordeling van samenhang. De werkzaamheden van de gemachtigde in de verschillende zaken waren niet identiek en de hoorzittingen vonden op verschillende tijdstippen plaats. Het hof vernietigt de beslissing van de officier van justitie en kent een volledige proceskostenvergoeding toe aan de betrokkene. De proceskostenvergoeding wordt vastgesteld op € 951,90, rekening houdend met de reeds toegekende vergoeding door de officier van justitie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.300.998/01
CJIB-nummer
: 234091743
Uitspraak d.d.
: 12 mei 2022
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel van 26 augustus 2021, betreffende

[de betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [woonplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. B. de Jong, kantoorhoudende te Gouda.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 3 maart 2022 is nog aanvullende informatie van de advocaat-generaal ontvangen. Deze is (in kopie) gestuurd naar de gemachtigde van de betrokkene, waarbij de gelegenheid is geboden daarop te reageren.
Op 25 april 2022 is een reactie van de gemachtigde ontvangen. Deze is (in kopie) gestuurd naar de advocaat-generaal.
De zaak is behandeld op de zitting van 28 april 2022. De gemachtigde van de betrokkene is verschenen. De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door [naam1] .
Na de zitting heeft de enkelvoudige kamer van het hof de zaak naar de meervoudige kamer verwezen.

De beoordeling

1. Artikel 14 van de Wahv bepaalt dat in twee situaties hoger beroep kan worden ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter:
- wanneer de sanctie bij de beslissing van de kantonrechter hoger is dan € 70,-
- wanneer de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat geen (of niet op tijd) zekerheid is gesteld.
2. Van geen van deze situaties is hier sprake. De inleidende beschikking is door de officier van justitie vernietigd in de fase van het administratief beroep. De kantonrechter heeft beslist op het beroep tegen de door de officier van justitie toegekende proceskostenvergoeding.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat het appelverbod buiten toepassing moet worden gelaten, omdat hij noch de betrokkene is uitgenodigd voor de zitting van de kantonrechter.
4. In het dossier bevindt zich een aan de gemachtigde gerichte brief van de griffier van de rechtbank, gedateerd 13 juli 2021, waarin de gemachtigde is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter op 26 augustus 2021. Nu de rechtbank niet over een deugdelijke verzendadministratie beschikt en niet blijkt dat de uitnodiging aangetekend is verzonden, kan het hof niet vaststellen dat de gemachtigde behoorlijk is opgeroepen voor de zitting van de kantonrechter. Er is gehandeld in strijd met artikel 12, eerste lid, van de Wahv. Dit brengt mee dat het appelverbod buiten toepassing moet worden gelaten en het hoger beroep ontvankelijk is.
5. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter vernietigen en het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
6. De officier van justitie heeft op 28 januari 2021 beslist op het administratief beroep. Bij die beslissing is de inleidende beschikking vernietigd en op het verzoek om een proceskostenvergoeding beslist. Hierbij heeft de officier van justitie een vergoeding voor proceskosten voor verleende rechtsbijstand toegekend tot een bedrag van € 300,38. Vermeld is dat dit bedrag als volgt is berekend: 1 punt voor het beroep bij de officier van justitie, 0,5 punt voor de (telefonische) hoorzitting, samenhangende zaak, 4 zaken of meer, factor 1,5, wegingsfactor 0,25. Uit de beslissing blijkt dat de officier van justitie de onderhavige zaak heeft aangemerkt als samenhangend in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bbp) met 12 andere in de bijlage bij de beslissing genoemde zaken. Het hof begrijpt dat dit een vergoeding betreft voor alle 13 zaken.
7. De gemachtigde voert in hoger beroep aan dat van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bbp sprake is als de werkzaamheden van de gemachtigde identiek konden zijn én de zaken door het bestuursorgaan (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld. De vraag of de zaken (nagenoeg) gelijktijdig zijn behandeld moet hier ontkennend worden beantwoord. De hoorzittingen hebben namelijk op verschillende dagen plaatsgevonden. Dat op dezelfde dag op het administratief beroep is beslist, doet daar niet aan af. Ook de werkzaamheden zijn in de onderhavige zaken niet identiek. Het betreffen verschillende feitencomplexen en gedragingen. De intakegesprekken met de betrokkenen en de dossiers zijn daardoor inhoudelijk zeer verschillend. De aangevoerde gronden zijn ook verschillend geweest. Daar komt bij dat de officier van justitie op geen enkele wijze heeft onderbouwd hoe de werkzaamheden in de onderhavige zaken identiek konden zijn. De zaken zijn daarom ten onrechte als samenhangend aangemerkt. Daarnaast wijst de gemachtigde erop dat de officier van justitie wegingsfactor 0,25 heeft toegepast. Dit is onbegrijpelijk. Zowel de officier van justitie als het hof past doorgaans wegingsfactor 0,5 toe. De officier van justitie heeft ook niet onderbouwd waarom wegingsfactor 0,25 recht doet aan de onderhavige dossiers in vergelijking met overige Mulderdossiers. Tenslotte heeft de gemachtigde erop gewezen dat inmiddels door kantonrechters ten aanzien van een aantal van de door de officier van justitie in de bestreden beslissing als samenhangend aangemerkte zaken (onherroepelijk) is beslist dat deze zaken ten onrechte als samenhangend zijn aangemerkt door de officier van justitie. De gemachtigde verzoekt om de beslissing van de officier van justitie te vernietigen, een separate proceskostenvergoeding vast te stellen voor de onderhavige zaak en daarbij (in administratief beroep) de wegingsfactor 0,5 toe te passen.
8. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat de officier van justitie juist heeft beslist. Het beroep tegen die beslissing moet ongegrond worden verklaard.
9. Uit artikel 3, eerste lid, van het Bpb, gelezen in samenhang met de artikelen 1, aanhef en onder a, en 2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Bpb, volgt dat voor het vaststellen van het bedrag van de proceskostenvergoeding samenhangende zaken worden beschouwd als één zaak.
10. Artikel 3, tweede lid, van het Bpb bepaalt dat ‘samenhangende zaken’ zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
11. In de onderhavige zaak heeft de gemachtigde op 2 juli 2020 namens de betrokkene een beroepschrift ingediend tegen de inleidende beschikking waarbij aan de betrokkene een sanctie was opgelegd van € 186,- voor een snelheidsovertreding die zou zijn gepleegd op 8 juni 2020 op de rijksweg A28 in Zwolle. In dit beroepschrift wordt het CJIB-nummer genoemd, de naam van de betrokkene en wordt opgemerkt dat de betrokkene in algemene zin de gedraging betwist. Verder verzoekt de gemachtigde om te worden gehoord en om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
12. De gemachtigde is op 12 januari 2021 telefonisch door de officier van justitie gehoord. Daarbij heeft de gemachtigde als gronden tegen de inleidende beschikking naar voren gebracht dat de geldende maximumsnelheid wordt betwist en dat de kalibratietabel van het politievoertuig waarmee de snelheidsmeting is verricht ontbreekt. Het betreft hier op deze zaak toegespitste gronden.
13. De officier van justitie heeft op 28 januari 2021 op het beroep beslist. De inleidende beschikking is vernietigd om reden dat de ambtenaar niet voldoende informatie heeft verstrekt om een grondige afweging van de aangevoerde argumenten mogelijk te maken.
14. In de door de officier van justitie als samenhangend aangemerkte 12 andere zaken is ook op 28 januari 2021 op het beroep beslist. Ook in die zaken, waarin de gemachtigde namens andere betrokkenen beroep had ingesteld, is de inleidende beschikking vernietigd om reden dat de ambtenaar niet voldoende informatie heeft verstrekt om een grondige afweging van de aangevoerde argumenten mogelijk te maken.
15. In 6 van deze 12 zaken is ook in januari 2021 een telefonische hoorzitting gehouden, namelijk op 7, 12 en 18 januari 2021. De behandeling van deze beroepen door de officier van justitie kan als gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig met de behandeling van het beroep in de onderhavige zaak worden beschouwd. Dat geldt echter niet voor de behandeling van de beroepen in de andere 6 van deze 12 zaken. Daar is een telefonische hoorzitting gehouden in november 2020, te weten op 2, 12 en 30 november 2020. Van een (nagenoeg) gelijktijdige behandeling is naar het oordeel van het hof geen sprake. Het tijdsverloop is zodanig dat kan worden aangenomen dat de gemachtigde zich opnieuw in de materie moest verdiepen.
16. Met betrekking tot de vraag of de werkzaamheden van de gemachtigde in alle zaken identiek of nagenoeg identiek konden zijn geweest, merkt het hof op dat - gelijk in de onderhavige zaak - ook in de beroepschriften in de andere 12 zaken het CJIB-nummer wordt genoemd, de naam van de betrokkene en wordt opgemerkt dat de betrokkene in algemene zin de gedraging betwist. Verder verzoekt de gemachtigde ook in deze beroepschriften om te worden gehoord en om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken. De met de indiening van deze beroepschriften gemoeid zijnde werkzaamheden kunnen als (nagenoeg) identiek worden beschouwd.
17. Dat geldt echter niet voor de werkzaamheden die de gemachtigde heeft verricht ter gelegenheid van de diverse hoorzittingen. In de 12 door de officier van justitie als samenhangend aangemerkte zaken zijn sancties opgelegd voor verschillende gedragingen die zouden zijn verricht op verschillende locaties en verschillende tijdstippen. De gedragingen betreffen niet alleen snelheidsovertredingen (in 2 zaken) maar ook het niet stoppen voor rood licht (in 2 zaken), het als bestuurder vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden (in 2 zaken), niet volgen aangegeven rijrichting, handelen in strijd met artikel 5 Wegenverkeerswet 1994, geen helm dragen op een bromfiets, handelen in strijd met een geslotenverklaring, als snorfietser niet het verplichte bromfietspad volgen en het niet dragen van de autogordel. De gemachtigde heeft in al deze zaken telkens op de individuele zaak toegespitste gronden naar voren gebracht.
18. Naar het oordeel van het hof kunnen deze werkzaamheden van de gemachtigde niet als (nagenoeg) identiek met de werkzaamheden van de gemachtigde in de onderhavige zaak worden aangemerkt. Dit is ter zitting van het hof door de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal op zichzelf ook niet betwist. De vertegenwoordiger van de advocaat-generaal heeft ter zitting van het hof betoogd dat deze werkzaamheden van de gemachtigde niet bij de beoordeling van de vraag of samenhang bestaat mogen worden betrokken, omdat deze gronden niet hebben geleid tot vernietiging van de inleidende beschikking. De werkzaamheden van de gemachtigde hadden identiek kunnen zijn.
19. Deze opvatting vindt geen steun in het recht. Bij de beoordeling van de samenhang van zaken is niet van belang welke redenen de officier van justitie heeft om de betrokkene in het gelijk te stellen, maar zijn de aard en de omvang van de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden van belang. De officier van justitie heeft eerst na het telefonisch horen van de gemachtigde besloten om de inleidende beschikking te vernietigen, zodat de met het telefonisch horen gemoeid zijnde werkzaamheden van de gemachtigde niet buiten beschouwing kunnen en mogen worden gelaten.
20. De conclusie is dat de officier van justitie ten onrechte samenhang van de onderhavige zaak met de 12 andere in zijn beslissing genoemde zaken heeft aangenomen.
21. Overigens blijkt uit de door de gemachtigde overgelegde beslissingen dat in 5 van de 12 andere zaken, de kantonrechter tot het oordeel is gekomen dat die 5 zaken ook niet als samenhangend met de ten opzichte van die zaken andere zaken kunnen worden aangemerkt.
22. Het hof overweegt verder dat de officier van justitie bij de bepaling van de hoogte van de proceskostenvergoeding de wegingsfactor 0,25 heeft toegepast. Gelet op onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb moet deze wegingsfactor worden toegepast als het gewicht van de zaak zeer licht is.
23. Met de vernietiging van de inleidende beschikking is de betrokkene in het gelijk gesteld in de zin van het arrest van het hof van 28 april 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336). Vaste jurisprudentie van het hof is dat in zodanig geval het gewicht van de zaak als licht moet worden aangemerkt waarbij, overeenkomstig onderdeel C1 van de bijlage bij het Besluit een wegingsfactor van 0,5 hoort. Duidelijke redenen die nopen tot afwijking van dit uitgangspunt zijn in deze zaak niet gebleken. De officier van justitie heeft in de bestreden beslissing hieraan geen enkele overweging gewijd. Dat, zoals de vertegenwoordiger van de advocaat-generaal, ter zitting van het hof heeft betoogd, sprake is van standaard-beroepen tegen de inleidende beschikkingen, vormt niet een zodanige reden.
24. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie, waarbij in de onderhavige zaak een proceskostenvergoeding is toegekend, rekening houdende met de samenhang met de 12 andere zaken, gegrond verklaren en die beslissing vernietigen.
25. Het hof zal in de onderhavige zaak een vergoeding toekennen voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Aan het indienen van het administratief beroepschrift, het beroepschrift bij de kantonrechter en het hoger beroepschrift alsmede het bijwonen van de zitting bij het hof dienen in totaal 4 punten te worden toegekend. Voor het telefonisch horen in administratief beroep zal het hof met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb 0,5 punt toekennen. De waarde per punt bedraagt voor het administratief beroep € 541,- en voor het (hoger) beroep € 759,-. Gelet op de aard van de zaak wordt voor de fase van het administratief beroep de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toegepast. Voor de fase van het beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep, welke procedures slechts betrekking hebben op de hoogte van de toe te kennen proceskostenvergoeding, zal het hof de wegingsfactor 0,25 (gewicht van de zaak = zeer licht) toepassen. Op de proceskostenvergoeding zal het hof in mindering brengen het bedrag dat de officier van justitie reeds voor deze zaak als proceskostenvergoeding heeft toegekend.
26. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 951,90
(= (1,5 x € 541,- x 0,5) + (3 x € 759,- x 0,25) - € 300,38 : 13)).

De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
vernietigt, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de beslissing van de officier van justitie van 28 januari 2021, voor zover daarbij in de onderhavige zaak een proceskostenvergoeding is toegekend;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 951,90.
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Schuijlenburg, Beswerda en Wijma, in tegenwoordigheid van Swart als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.