In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 675.023,-- in verband met beleggingsfraude door Centurion Vastgoed B.V. De betrokkene, geboren in 1983, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 12 maart 2025 en 23 april 2025, waarbij het onderzoek is gesloten. De advocaat-generaal heeft de ontnemingsvordering toegewezen, terwijl de verdediging heeft gepleit voor afwijzing van de vordering, met een subsidiaire verzoek tot matiging. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de benadeelde partijen niet in mindering wordt gebracht op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof de gunstigste bepaling voor de betrokkene heeft toegepast, zoals die gold vóór 1 januari 2014.