ECLI:NL:GHARL:2025:2435

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
22 april 2025
Zaaknummer
21-003634-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met beleggingsfraude Centurion Vastgoed B.V.

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 675.023,-- in verband met beleggingsfraude door Centurion Vastgoed B.V. De betrokkene, geboren in 1983, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld. Het hof heeft de zaak behandeld op de zittingen van 12 maart 2025 en 23 april 2025, waarbij het onderzoek is gesloten. De advocaat-generaal heeft de ontnemingsvordering toegewezen, terwijl de verdediging heeft gepleit voor afwijzing van de vordering, met een subsidiaire verzoek tot matiging. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van de benadeelde partijen niet in mindering wordt gebracht op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het hof de gunstigste bepaling voor de betrokkene heeft toegepast, zoals die gold vóór 1 januari 2014.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003634-20
Uitspraak d.d.: 23 april 2025
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 1 oktober 2020 met parketnummer 08-996022-15 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de ontnemingszaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 maart 2025 en 23 april 2025 (tijdens welke zitting het onderzoek is gesloten) en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman, mr. V.A. van Biljouw, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij bovengenoemd vonnis is het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 675.023,-- en is aan betrokkene opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Het hof komt tot eenzelfde vaststelling van het door betrokkene wederrechtelijke verkregen voordeel als de rechtbank, maar zal het vonnis waarvan beroep desalniettemin vernietigen omdat het hof, anders dan de rechtbank, gijzeling zal vaststellen. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 675.023,-- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.

Standpunten advocaat-generaal en verdediging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden toegewezen en dat, anders dan in de gelijktijdig behandelde ontnemingszaak van medebetrokkene [medebetrokkene] (21-003633-20), eventueel door het hof toe te kennen vorderingen van de benadeelde partijen niet in mindering moeten worden gebracht op het geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij het onherroepelijk worden van de strafzaak zal daar in de executiefase rekening mee kunnen worden gehouden.
De raadsman heeft vanwege de in de strafzaak bepleite vrijspraak gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht deze sterk te matigen.

Beoordeling van het hof

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Betrokkene is in de strafzaak bij het -ook vandaag- gewezen arrest van dit hof, parketnummer 21-001291-21, veroordeeld voor kort gezegd het samen feitelijke leidinggeven aan een rechtspersoon die beleggers heeft opgelicht, bedrieglijke bankbreuk en valsheid in geschrift heeft gepleegd (feiten 1 tot en met 3), alsmede voor het samen met anderen een gewoonte maken van witwassen (feit 4) tot een gevangenisstraf. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , die zich namens de bij haar aangesloten beleggers in Centurion Vastgoed B.V. in het strafproces heeft gevoegd, toegewezen tot het in hoger beroep gevorderde bedrag van in totaal € 17.616.010,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 juli 2014 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel [1] ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 675.023,--.
Het hof overweegt met de rechtbank dat de ontnemingsvordering beoordeeld moet worden op grond van het recht dat van toepassing was in de periode van het begaan van de bewezenverklaarde feiten, te weten de periode van 20 oktober 2011 tot en met 31 juli 2014 (feiten 1, 2 en 4) en de periode van 12 december 2008 tot en met 31 juli 2014 (feit 3).
Het hof overweegt daarbij (met de rechtbank voor zover cursief weergegeven) als volgt:
Ingevolge artikel 36e lid 8 (oud) Sr worden bij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht.
Met de wijziging van dit artikel op 1 januari 2014 is daaraan onder meer toegevoegd dat de toegekende vorderingen in mindering worden gebracht “voor zover die zijn voldaan”.
Artikel 36e lid 8 (oud) Sr houdt in zoverre een wijziging van wetgeving in ten aanzien van de toepasselijke regels van sanctierecht.
In een dergelijk geval dient door de rechter op grond van artikel 1, tweede lid, Sr bij verandering van wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor de betrokkene gunstigste bepaling te worden toegepast (zie onder meer Hoge Raad 26 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2496).
Naar het oordeel van het hof is voor betrokkene de bepaling die gold vóór 1 januari 2014 de gunstigste bepaling zodat het die zal toepassen.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de rechter niet verplicht is om rekening te houden met vorderingen van benadeelde derden die nog niet onherroepelijk zijn toegekend, maar daartoe wel bevoegd is, mits er voldoende zekerheid bestaat omtrent de legitimiteit en de omvang van die vorderingen, met andere woorden dat het vrijwel zeker moet zijn dat de schadevergoeding in stand blijft.
Het hof zal van deze bevoegdheid geen gebruik maken en is van oordeel dat er geen redenen zijn om de in de strafzaak door het hof toegekende vorderingen van de benadeelde partijen thans in mindering te brengen en dat de ontnemingsvordering op grond van de berekening in voornoemd rapport wederrechtelijk verkregen voordeel – die door de verdediging inhoudelijk niet is betwist – geheel voor toewijzing in aanmerking komt.
Voor zover de in de strafzaak toegekende vorderingen van de benadeelde partijen onherroepelijk komen vast te staan, zal daar in de (eventuele) executiefase van de ontnemingszaak rekening mee kunnen worden gehouden.
Het hof stelt op grond van wettige bewijsmiddelen zoals genoemd in het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel de omvang hiervan vast op een bedrag van € 675.023,--.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Ter terechtzitting van het hof zijn geen omstandigheden naar voren gekomen op basis waarvan het hof gronden aanwezig acht om het door betrokkene te betalen bedrag lager vast te stellen dan op het voornoemde geschatte bedrag. Het hof overweegt dat niet is gesteld en gebleken dat verdachte in de toekomst niet in staat zal zijn het voornoemde geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel te voldoen.
Wat betreft de overschrijding van de redelijke termijn overweegt het hof dat het hof hier al rekening mee heeft gehouden bij de strafoplegging in de strafzaak, waarin gelijktijdig arrest wordt gewezen. Het hof ziet derhalve ook daarin geen aanleiding het door betrokkene te betalen bedrag te matigen.
Het hof is van oordeel dat aan betrokkene de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 675.023,--.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
675.023,00 (zeshonderdvijfenzeventigduizend drieëntwintig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 675.023,00 (zeshonderdvijfenzeventigduizend drieëntwintig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
Aldus gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. C.H. Zuur en mr. P.T.C. van Kampen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.A. Hoekstra, griffier,
en op 23 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.H. Zuur en mr. P.T.C. van Kampen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof, zittingsplaats Arnhem, van 23 april 2025.
Tegenwoordig:
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mr. M. Jansen, advocaat-generaal,
mr. Y.A. Hoekstra, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De betrokkene is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter sluit het onderzoek ter terechtzitting en spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, dossiernummer [dossiernummer 1] (doorgenummerd pagina 1 tot en met 81), als bijlage bij het dossier van de FIOD/Belastingdienst met dossiernummer [dossiernummer 2] , getekend en gesloten op 19 augustus 2015 door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , rechercheurs bij de Belastingdienst/FIOD.