ECLI:NL:GHARL:2025:2281

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
21-002278-23
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling mishandeling met geldboete en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld voor mishandeling en kreeg een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,00 opgelegd. De benadeelde partij had een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk was toegewezen. In hoger beroep heeft de verdachte zijn verweer gebaseerd op noodweer, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte had de mogelijkheid om zich aan de situatie te onttrekken, maar koos ervoor om de benadeelde partij te slaan. Het hof heeft de veroordeling van de verdachte bevestigd, maar de geldboete verlaagd naar € 750,00, met een proeftijd van één jaar. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 650,00 moet betalen voor immateriële schade. De overige vordering is niet-ontvankelijk verklaard, en de benadeelde partij kan deze alleen bij de burgerlijke rechter indienen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002278-23
Uitspraak d.d.: 14 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 8 mei 2023 met parketnummer 16-296329-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 750,00 en
  • gehele toewijzing van de vordering benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.H. Rump, naar voren is gebracht.
Het hof heeft ook kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor mishandeling veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,00. Daarnaast heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.150,00, bestaande uit € 650,00 immateriële schade en € 1.500,00 materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 augustus 2022 en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 augustus 2022 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door hem een stomp in zijn gezicht/tegen zijn kaak te geven waardoor hij is komen te vallen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De verdachte erkent dat hij aangever heeft geslagen. De raadsvrouw van de verdachte betoogt in hoger beroep dat de verdachte moet worden vrijgesproken vanwege een geslaagd beroep op noodweer. Er was sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer vereist is dat het feit is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456).
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof omtrent het verloop van het incident het volgende vast.
Op 14 augustus 2022 was de verdachte op een feestje in het huis van aangever. De verdachte stond buiten aan de zijkant van het huis met [getuige 1] over drugs te praten. Aangever was daar niet van gediend en heeft tegen de verdachte en [getuige 1] gezegd dat ze weg moesten gaan. Zij hebben daar geen gehoor aan gegeven en aangever is naar zijn stiefbroer gelopen. Samen met [getuige 2] zijn zij naar de verdachte en [getuige 1] gelopen en hebben hen meerdere keren gevraagd om het terrein te verlaten. De verdachte vertrok echter niet direct, maar bleef hangen. Op enig moment raakte aangever dermate geïrriteerd dat hij met versnelde pas op de verdachte is afgelopen. Vervolgens heeft de verdachte met zijn vuist in het gezicht van aangever geslagen en is aangever achterover gevallen met zijn hoofd tegen een opstaande rand.
Het hof acht het, gelet op de vermelde feiten en omstandigheden, niet aannemelijk geworden dat de verdachte niet weg kon komen en zich niet kon onttrekken aan de situatie. Niet is gebleken dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Dat aangever met versnelde pas op de verdachte af is komen lopen en met stemverheffing heeft gesproken is op zichzelf geen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf en maakt ook niet dat sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederechtelijke aanranding, zeker nu uit het dossier niet volgt dat aangever dusdanig snel en met een dusdanige fysieke dreiging op de verdachte af zou zijn gelopen dat de verdachte de objectieve vrees kon hebben dat hij daadwerkelijk fysiek aangevallen zou worden. Ook had de verdachte ervoor kunnen kiezen om zich te onttrekken aan de situatie. Dat heeft de verdachte niet gedaan. Hij heeft ervoor gekozen om aangever in het gezicht te slaan.
Het beroep op noodweer wordt verworpen vanwege het ontbreken van een noodweersituatie. Gelet daarop kan het beroep van de verdachte op noodweerexces ook niet slagen.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging en acht op grond van het bovenstaande bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 augustus 2022 te [plaats] [benadeelde] heeft mishandeld door hem een stomp in zijn gezicht te geven waardoor hij is komen te vallen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van aangever [benadeelde] . De verdachte heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van aangever. De gedraging is het gevolg van een uit de hand gelopen feestje waarbij tussen aangever en de verdachte een conflict is ontstaan. De wijze waarop aangever de verdachte heeft benaderd, heeft bij de verdachte, mede als gevolg van zijn eerdere eigen ervaring met tegen hem gebruikt geweld, een schrikreactie veroorzaakt. Het hof houdt rekening met de omstandigheid dat de verdachte na het incident zijn excuses heeft gemaakt, spijt heeft betuigd en heeft meegewerkt aan een gesprek met aangever. De verdachte heeft daarmee wel laten zien dat hij in morele zin verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof ook gekeken naar het strafblad van de verdachte van 21 februari 2025, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof houdt bij de strafoplegging daarnaast rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren zijn gebracht op de zitting van het hof. De verdachte heeft een moeilijke periode in zijn leven gehad met een alcohol- en drugsverslaving. De verdachte heeft aangegeven dat hij heeft gewerkt aan zijn problemen en dat hij geen middelen meer gebruikt. Hij heeft een fulltime baan en heeft zijn leven weer op de rit.
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke geldboete ter hoogte van € 750,00, bij niet betalen te vervangen door 15 dagen hechtenis, met een proeftijd van één jaar passend is. Deze straf is een stok achter de deur, om te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig maakt aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
Gelet op de ernst van de gedraging, en in aanmerking genomen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die van invloed zijn op de strafoplegging, ziet het hof geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsvrouw is verzocht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.345,51, bestaande uit € 650,00 immateriële schade en € 2.695,51 materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.150,00, bestaande uit € 650,00 immateriële schade en € 1.500,00 materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 650,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
Het hof stelt vast dat ter onderbouwing van de materiële schade een arbeidsovereenkomst en loonstroken zijn overgelegd die betrekking hebben op de periode na het bewezenverklaarde feit. Het hof is op basis van deze stukken niet in staat om te oordelen over het verlies van arbeidsvermogen ontstaan door het bewezenverklaarde feit. De vordering is daarmee onvoldoende onderbouwd. Het aanhouden van de behandeling van de strafzaak om de benadeelde partij alsnog de gelegenheid te geven om de vordering nader te onderbouwen, levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Gelet op het vorenstaande dienen de benadeelde partij en de verdachte, als over en weer deels in het ongelijk gestelde partijen, ieder de eigen kosten te dragen van het geding.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 augustus 2022.
Aldus gewezen door
mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 14 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.