Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001006-24
Uitspraak d.d.: 14 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 februari 2024 met parketnummer 05-334701-22 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
thans verblijvende in [P.I.] te [plaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M.J. van den Hoonaard, en van hetgeen door de nabestaanden van [slachtoffer] naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen, omdat het tot een andere bewijsbeslissing (en straf) komt en zal daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 24 november 2022 te [plaats] in de [gemeente] , althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door op de [straat 1] , te rijden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 87 kilometer per uur en/of (vervolgens) te accelereren naar een snelheid van ongeveer (tenminste) 142 kilometer per uur en/of met een aanzienlijk snelheidsverschil een fietser ( [slachtoffer] ) aan te rijden;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 24 november 2022 te [plaats] in de [gemeente] , althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de [straat 2] , gaande in de richting van de [straat 3] , daarmede rijdende over de weg de [straat 1] roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het donker was en/of terwijl verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie, heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 87 kilometer per uur en/of (vervolgens) heeft geaccelereerd naar een snelheid van ongeveer (tenminste) 142 kilometer per uur en/of zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen toen een fietser de [straat 1] overstak en/of is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die fiets en/of de bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 november 2022 te [plaats] in de [gemeente] , althans in Nederland, als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de [straat 2] , gaande in de richting van de [straat 3] , daarmede heeft gereden over de weg de [straat 1] , heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer (tenminste) 87 kilometer per uur en/of (vervolgens) heeft geaccelereerd naar een snelheid van ongeveer (tenminste) 142 kilometer per uur en/of zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen toen een fietser de [straat 1] overstak, en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat – conform het vonnis van de rechtbank – wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het primair
ten laste gelegde feit heeft begaan.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig de overgelegde pleitnota – bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde doodslag en van het subsidiair ten laste gelegde artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW).
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde heeft de verdediging aangevoerd dat niet de aanmerkelijke kans op een dodelijk ongeval bestond. Zo zijn de bevindingen van de politie over de gereden snelheid niet betrouwbaar. Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij 50/55 kilometer per uur reed. De overige inzittenden hebben bevestigd dat niet hard werd gereden. Gelet op de weginrichting en het tijdstip van het ongeval was ook niet te verwachten dat op die plaats een fietser zou oversteken. Als de aanmerkelijke kans op een dodelijke ongeval wel bestond, blijkt volgens de verdediging niet uit het dossier dat verdachte deze bewust heeft aanvaard.
Gelet op de door verdachte gereden snelheid is evenmin sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zoals subsidiair ten laste is gelegd. Voor zover wel moet worden uitgegaan van de bevindingen van de politie over de gereden snelheid, kan niet worden bewezen dat verdachte roekeloos heeft gereden. Zo heeft verdachte niet meerdere verkeersregels overtreden en had hij geen opzet op het (in ernstige mate) schenden van die verkeersregels. Het enkele overschrijden van de maximumsnelheid is daarvoor onvoldoende. Dat is ook onvoldoende voor het aannemen van een lichtere variant van schuld.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank het juridisch kader en de feiten grotendeels op juiste wijze uiteen heeft gezet en zal deze uiteenzetting dan ook overnemen en waar nodig aanvullen of verbeteren.
Op 24 november 2022 om 23:02 uur reed verdachte als bestuurder van een personenauto (Volkswagen Golf R) komende uit de richting van de [straat 2] , op de [straat 1] in [plaats] binnen de bebouwde kom richting de (spoor)tunnel.De toegestane maximumsnelheid voor personenauto’s bedroeg daar 50 kilometer per uur.[slachtoffer] fietste in dezelfde richting als verdachte over het fietspad aan de rechterkant van de weg. Vóór de tunnel ter hoogte van de inrit van perceel [nummer] stak [slachtoffer] via een in-/uitrit schuin naar links de weg over. Daarbij werd hij geschept door de voorzijde van de Volkswagen.[slachtoffer] is de volgende ochtend in het ziekenhuis overleden aan zijn door de aanrijding veroorzaakte verwondingen.
Juridisch kader
Verdachtes rijgedrag wordt hem in verschillende juridische varianten verweten, van doodslag (primair) tot overtreding van artikel 6 WVW (dood door schuld; subsidiair) tot overtreding van artikel 5 WVW (gevaarzetting; meer subsidiair). Voor de beoordeling van die verwijten zijn verschillende juridische begrippen van belang, namelijk opzet en schuld. Die twee begrippen kennen meerdere juridische tinten: opzet kan “vol” zijn of “voorwaardelijk”, wat moet worden onderscheiden van de lichtere variant “bewuste schuld”.
Volgens vaste rechtspraak kan van opzet op de dood sprake zijn als men zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een slachtoffer komt te overlijden
(voorwaardelijk opzet). Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Wetenschap van die kans alleen is niet voldoende; in het geval de verdachte er vanuit gaat dat het gevolg niet zal intreden, kan namelijk ook sprake zijn van bewuste schuld.
Het hof zal bij de beoordeling van de verdenking stilstaan bij de bewijsmiddelen over met name de snelheid en de situatie ter plaatse. Verdachte heeft immers ontkend dat hij (veel) te hard heeft gereden. Vervolgens komt aan de orde of verdachtes gedragingen de juridische conclusie rechtvaardigen dat sprake is van doodslag, zoals primair is tenlastegelegd.
Snelheid verdachte
Verbalisant [verbalisant 1] , inspecteur forensische opsporing, werkterrein Verkeers-
ongevallenanalyse bij de Specialistische Ondersteuning van de politie, heeft onderzoek gedaan naar de gereden snelheid van verdachte tijdens en direct voorafgaand aan de aanrijding. De resultaten hiervan zijn beschreven in het proces-verbaal Forensisch Voertuigonderzoek. Hiervoor is met behulp van speciale software het geheugen van de airbagmodule, genaamd event data recorder (EDR), van de Volkswagen van verdachte uitgelezen. In het hiervan gegenereerde rapport is te zien dat het laatst geregistreerde event in de airbagmodule dateert van 24 november 2022 om 23:02:42 uur, aangeduid als ‘frontal’ event. In de pre-crash data van dit event, die teruggaan tot 5 seconden voor het ontstaan van het event, is te zien dat:
- het gaspedaal van 5 seconden tot 1 seconde voor het ontstaan van het event nagenoeg constant voor 100% werd bediend;
- de geregistreerde voertuigsnelheid vanaf 5 seconden tot 0,5 seconde voor het ontstaan van het event opliep van 87 km/u naar 142 km/u;
- het gaspedaal 0,5 seconde voor het event werd losgelaten en de geregistreerde snelheid hierna terugliep naar 129 km/u;
- pas op het moment van het event het rempedaal werd bediend en het ABS-systeem actief werd;
- het elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP/ESC) gedurende de gehele 5 seconden
voorafgaand aan het event de status "deactivated by driver" had.
EDR rapport tijd
(real)Time
(sec)
ABS Activity
Speed
Vehicle
Accelerator
Pedal
Service brake
activation
-5
-5,321
No ABS Activity
87
100
Off
-4,5
-4,821
No ABS Activity
93
100
Off
-4
-4,321
No ABS Activity
100
100
Off
-3,5
-3,821
No ABS Activity
107
100
Off
-3
-3,321
No ABS Activity
114
100
Off
-2,5
-2,821
No ABS Activity
121
100
Off
-2
-2,321
No ABS Activity
127
100
Off
-1,5
-1,821
No ABS Activity
133
100
Off
-1
-1,321
No ABS Activity
137
100
Off
-0,5
-0,821
No ABS Activity
142
off
0,321
ABS Activity
129
On (driver)
Daadwerkelijke time zero
De bovengenoemde tijdstippen zijn de door de EDR geregistreerde tijdstippen. Hierop is een correctie toegepast. Om de nauwkeurigheid van de geregistreerde snelheid in het
EDR-rapport ten opzichte van de daadwerkelijk gereden snelheid en van de overige verkregen data vast te stellen zijn validatietesten verricht. Deze testen bestaan uit 4 rijproeven en 1 statische proef. Voor de rijproeven is de Volkswagen met bijstand van het NFI (hierna: Nederlands Forensisch Instituut) voorzien van externe loggingsapparatuur zodat de daadwerkelijke voertuigsnelheid door een onafhankelijk instrument kon worden gemeten. Uit de validatietesten komt onder meer naar voren dat:
- de geregistreerde snelheid in het EDR-rapport en weergegeven op het instrumentenpaneel waarschijnlijk hoger is dan de daadwerkelijk gereden snelheid. De afwijking is gemiddeld 3,7%. Bovengenoemde snelheden zijn op basis hiervan aangepast: (afgerond) 83 km/u in plaats van 87 km/u en 136 km/u in plaats van 142 km/u;
- voorafgaand aan de bij het event behorende rit, het ESC-systeem met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was uitgeschakeld door middel van het bedienen van de daarvoor bestemde knop;
- voor zover na te gaan, geen sprake was van technische gebreken aan het voertuig die van invloed konden zijn geweest op het ontstaan van het ongeval.
In twee aanvullende rapporten hebben verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] , senior forensische opsporing, werkterrein Verkeersongevallenanalyse bij de Specialistische Ondersteuning, vragen van de verdediging naar aanleiding van bovenstaande onderzoeksresultaten beantwoord. Daarin is onder meer ingegaan op de betrouwbaarheid van EDR-data in het algemeen, het belang van validatie van deze data, het aantal inzittenden tijdens de verrichte remproeven, het dalend verloop van de weg na de botslocatie en de werking van de in de auto aanwezige kilometerblocker.
Deskundigheid van verbalisanten forensische opsporing
Het hof ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de deskundigheid als zodanig van
verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] . Uit het dossier blijkt dat beiden operationeel specialist zijn op het gebied van Verkeersongevallenanalyse en [verbalisant 1] daarnaast meer specifiek op het terrein van forensisch voertuigonderzoek. Voorts volgt uit het rapport “Bevindingen rijproeven” dat [verbalisant 1] een rijopleiding van de politie heeft gevolgd, vaker rijproeven heeft uitgevoerd en daarbij veel rijervaring heeft.Ook is beschreven dat hij bekend is met de werking van kilometerblockers.Daarbij merkt het hof op dat uit zijn titel volgt dat hij hoger technisch is opgeleid.
Door de verdediging is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd aangevoerd dat [verbalisant 2] en [verbalisant 1] niet beschikken over de vereiste deskundigheid om de hierboven genoemde onderzoeken uit te voeren en hiervan rapport op te maken. Dit betekent dat het hof de door verbalisanten opgemaakte rapporten voor het bewijs zal gebruiken op voorwaarde dat de inhoud daarvan bruikbaar is. Die beoordeling volgt hieronder.
Betrouwbaarheid en bruikbaarheid rapporten
Het hof ziet geen reden voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de inhoud van de door deze verbalisanten opgemaakte rapporten. De hierin weergegeven snelheden zijn ontleend aan de airbagmodule van de Volkswagen en betreffen objectieve data. De wijze waarop de airbagmodule is uitgelezen is uitvoerig en inzichtelijk beschreven. De nauwkeurigheid van de uitgelezen data is vervolgens aan de hand van testen gevalideerd. Voorafgaand aan elke rijproef is het storingscodegeheugen van de airbagmodule gecontroleerd. Daarbij zijn geen storingscodes aangetroffen. Daarnaast is de Volkswagen voorzien van externe loggingsapparatuur zodat de daadwerkelijke voertuigsnelheid door een onafhankelijk meetinstrument kon worden gemeten. Op basis van de resultaten van de validatietesten is een snelheidscorrectie toegepast in het voordeel van verdachte.
De daarna door de verdediging opgeworpen punten en scenario’s zijn vervolgens uitvoerig
onderzocht door de verbalisanten. In de aanvullende rapporten is gemotiveerd uiteengezet dat en waarom deze punten geen enkele invloed hebben (gehad) op de verkregen EDR-data en de resultaten van de validatieproeven en remproeven en daarom niet tot een andere uitkomst leiden. Als het gaat om het aantal inzittenden (2) bij de remproeven, terwijl tijdens de aanrijding 4 personen in de auto zaten, hebben verbalisanten uiteengezet dat en waarom dit voor de vertraging geen verschil maakt. Dit is alleen anders als het voertuig overbeladen was geweest, wat hier niet het geval was. Ook is door verbalisanten beschreven dat de storingscode in de kilometerblocker, genoemd in de door de raadsman ingebrachte mail van [bedrijf] die volgens de verdediging voor een storing zou kunnen zorgen bij het opslaan van data in de airbagmodule, niet is aangetroffen. Verder is vastgesteld dat er geen aanwijzingen waren dat de EDR-data beïnvloed konden zijn door storingen of niet-originele apparatuur.Het hof overweegt verder dat niet valt in te zien waarom, zoals de verdediging heeft betoogd, de dalende rijweg bij de remproeven had moeten worden betrokken. Vast staat immers dat de weg pas voorbij de plek van de aanrijding ging dalen. Daarnaast is de snelheid die het voertuig van verdachte had vlak voor de botsing niet vastgesteld aan de hand van remproeven.
De bevindingen van verbalisanten ten aanzien van de gereden snelheden voorafgaand en tijdens de aanrijding vinden voorts steun in de volgende bewijsmiddelen. Aan de hand van sporen op de plaats delict en videobeelden afkomstig van veiligheidscamera’s van omwonenden, waarop de aanrijding is waar te nemen, heeft de politie de botslocatie bij benadering vastgesteld. Deze ligt ter hoogte van de inrit van perceel nr. [nummer] . Uit het sporenonderzoek komt naar voren dat de Volkswagen (aangeduid als spoor 4) ongeveer 100 meter na de botslocatie - in de tunnel - tot stilstand is gekomen. Dat is zo’n 65 meter voorbij spoor 1, dat zich aan de linkerzijde van de tunnelwand bevond en welk spoor hoogstwaarschijnlijk contactsporen van het slachtoffer en/of zijn fiets betreft. Dat betekent dat spoor 1 zo’n 35 meter voorbij de botslocatie is. Het slachtoffer en de fiets (aangeduid als spoor 2 en 3) zijn minimaal 45 meter van de botslocatie (ongeveer 11 respectievelijk 14 meter van spoor 1) aangetroffen. Het slachtoffer werd gevonden op het wegdek in de tunnel en zijn fiets lag in stukken over het hekwerk van de tunnel op het (hoger) naastgelegen fietspad.De schoenen van het slachtoffer zijn teruggevonden in een tuin van een nabij de botslocatie gelegen woning.Het hof is van oordeel dat ook gezien de forse afstanden tussen de botslocatie en deze sporen er geen reden is om te twijfelen aan de door verbalisanten gerapporteerde snelheden.
Dat verdachte en andere inzittenden op enig moment beduidend lagere snelheden hebben
genoemd in de orde van 50 tot maximaal 70 kilometer per uur, leidt niet tot een ander oordeel. Verdachtes verklaringen over de gereden snelheid acht het hof niet betrouwbaar omdat hij hierover wisselend heeft verklaard. Bij de politie heeft hij in eerste instantie 50 tot 55 kilometer genoemd en in een later verhoor “niet harder dan 50 kilometer”. Bij de
rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij niks te zeggen heeft over hoe hard hij heeft gereden, dat hij een klap heeft gehad en het niet weet. Ter terechtzitting van de rechtbank van 2 februari 2024 heeft verdachte voorts gesproken over een snelheid van maximaal 55 à 60 kilometer per uur en ter terechtzitting van het hof van 31 maart 2025 over een snelheid van maximaal 80 kilometer per uur en dat hij een beetje gas bij gegeven heeft. De andere inzittenden hebben langdurig aantoonbaar leugenachtig verklaard over wie de bestuurder van de auto was ten tijde van de aanrijding. Tegen deze achtergrond acht het hof hun verklaringen over de gereden snelheid niet betrouwbaar. Bovendien hebben zij eerder bij de politie verklaard niet te weten hoe hard er werd gereden. De door verdachte en de door hem aangehaalde getuigen genoemde snelheden zijn bovendien niet aannemelijk geworden, mede gezien de objectieve gegevens uit de EDR-data en het sporenbeeld.
Tussenconclusie
Op basis van al het voorgaande stelt het hof vast dat verdachte de laatste 4,5 seconden
voorafgaand aan de botsing vol gas heeft gegeven en is geaccelereerd van zo’n 83 naar
zo’n 136 kilometer per uur.
Vaststaat dus dat verdachte bijna drie keer zo hard reed als ter plaatse was toegestaan. Het is waarschijnlijk dat die snelheid, gezien de onderzoeksresultaten, verder zou zijn opgelopen, als [slachtoffer] niet was overgestoken en verdachte pas toen, in een split second voor de
aanrijding, het gaspedaal losliet en daardoor remde.
Situatie ter plaatse
Voor het oordeel of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde
doodslag acht het hof verder de situatie ter plaatse van belang. Uit onderzoek door de politie naar de plaats van de aanrijding (en de route daarnaartoe) komt het volgende naar voren. Aan beide zijden van de doorgaande weg (ongeveer 6,5 meter breed) liggen woningen en een fietspad dat door middel van een groenstrook is gescheiden van de rijbaan. Aan weerszijden van de weg liggen in-/uitritten naar de woningen. Het was ten tijde van de aanrijding droog.Kort na de kruising [straat 2] / [straat 1] stond langs de [straat 1] een groot geel bord met de tekst “Geef invoegende bewoners de ruimte” dat in het donker oplicht met daarboven een gele knipperbol die aangaat als het donker wordt.Op door de politie beschreven videobeelden is te zien dat de straatverlichting ten tijde van de aanrijding in werking was en dat het voor- en achterlicht van de fiets van het slachtoffer brandden.
Uit het grote aantal foto’s, waaronder afbeelding 17, behorende bij het sporenonderzoek (p.
665), leidt het hof af dat de tunnelbak relatief lang en diep is. Ook is op die afbeelding te zien dat aan beide kanten van de weg hoge betonnen wanden staan met daarbovenop een hekwerk. De tunnelbak is zodanig ingericht dat er geen uitwijkruimte is voor het verkeer. Voorts is in het dossier beschreven dat op de videobeelden is te zien dat direct voorafgaand aan de aanrijding en nadien auto’s en fietsers op de weg danwel het fietspad reden, in beide rijrichtingen.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft naar aanleiding van de EDR-data op de plaats delict rijproeven
uitgevoerd met de Volkswagen met de hierboven weergegeven snelheden tussen de 87 en 142 kilometer per uur. Tijdens de rijproeven merkte hij dat de snelheid zodanig hoog was ten opzichte van de weginrichting dat hij de weg niet goed kon overzien. Door de hoge snelheid moest hij zich focussen op het besturen van de auto. Hij kon hierdoor niet tot nauwelijks oog hebben voor de aan de weg gelegen in-/uitritten.
Vaststaat dat de aanrijding voorkomen had kunnen worden als de bestuurder zich aan de verkeersregels had gehouden. Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de plaats van de botsing remproeven uitgevoerd met de Volkswagen om de remvertraging vast te kunnen stellen. Hieruit bleek een gemiddelde remvertraging van 7.78 m/s². Verbalisant [verbalisant 2] heeft aan de hand van videobeelden waarop het slachtoffer tijdens en kort voor de botsing op de fiets is te zien, berekend dat het slachtoffer een indicatieve snelheid had van 22 tot 24 kilometer per uur.Op basis van de hierboven beschreven onderzoeksresultaten heeft [verbalisant 2] verschillende vermijdbaarheidsberekeningen gemaakt. Daaruit komt eenduidig naar voren dat de aanrijding ruimschoots voorkomen had kunnen worden als de bestuurder van de Volkswagen met de toegestane maximumsnelheid van 50 km/u had gereden en op de berekende botslocatie een – zeer lichte – remming van 2.17 m/s2 had ingezet.Bij onderzoek aan de fiets zijn voorts geen gebreken in de rem- en stuurinrichting aangetroffen.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte het slachtoffer opzettelijk heeft
doodgereden en er in juridische zin dus sprake is van doodslag, zoals primair ten laste is gelegd. Het hof overweegt dat niet is gebleken dat verdachte de intentie (vol opzet) heeft gehad om een (potentieel) dodelijk ongeval te veroorzaken en het slachtoffer dood te rijden. Van opzet op de dood kan, zoals gezegd, echter ook sprake zijn als de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een slachtoffer zou komen te overlijden als gevolg van zijn gedragingen (voorwaardelijk opzet). Verdachte heeft op een weg binnen de bebouwde kom met huizen, fietspaden en in-/uitritten aan weerszijden, het gaspedaal secondenlang diep ingedrukt en zijn snelheid opgevoerd van zo’n 83 naar zo’n 136 kilometer per uur. Hij is dus met zeer hoge snelheid over de weg gereden. Het hof is van oordeel dat het rijden met deze snelheid in deze situatie naar algemene
ervaringsregels extreem gevaarzettend is.
Het hof is dan ook van oordeel dat de kans dat verdachte door zijn rijgedrag een dodelijk
verkeersongeval zou veroorzaken en dat een willekeurige, kwetsbare verkeersdeelnemer zoals [slachtoffer] op zijn fiets, door zijn toedoen zou komen te overlijden, naar algemene ervaringsregels op zijn minst aanmerkelijk was te achten.
Het ontbreken van de bewuste aanvaarding
Op basis van de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof echter van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de kans dat door zijn handelen iemand zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. Daarbij heeft het hof ook acht geslagen op het recente arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR: 2024:1407 over bewuste aanvaarding op het veroorzaken van een potentieel dodelijk ongeval. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, merkt het hof de gedragingen van verdachte niet aan als naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval dat het niet anders kan zijn dan dat hij de kans op dodelijke slachtoffers bewust heeft aanvaard en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan doodslag. Het (enkel) veel te hard rijden (en versnellen) op een drukke, onoverzichtelijke weg, waardoor hij zichzelf de mogelijkheid ontneemt om te anticiperen op verkeersgedrag van anderen, is daartoe in deze zaak onvoldoende. Daarbij betrekt het hof dat de stelling van de verdediging dat verdachte de situatie ter plaatse totaal verkeerd heeft ingeschat en niet op een overstekende fietser rekende, niet wordt weerlegd door de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Bovendien wordt de verklaring van verdachte dat hij vlak voor de botsing het gaspedaal losliet ondersteund door de bevindingen in het proces-verbaal Forensisch Voertuigonderzoek. Nu er verder geen verklaringen van verdachte of verklaringen van getuigen zijn die voldoende inzicht verschaffen in hetgeen voorafgaand aan de frontale aanrijding in het hoofd van verdachte is omgegaan – en of hij de kans op dodelijke slachtoffers op de koop toe heeft genomen – komt het hof tot een vrijspraak van het primair tenlastegelegde.
Artikel 6 WVW
Vervolgens dient het hof de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte schuld heeft aan het veroorzaken van een verkeersongeval met de dood tot gevolg, zoals omschreven in artikel 6 WVW, en zo ja, of deze schuld bestaat uit roekeloosheid. Onder roekeloosheid moet worden verstaan een buitengewoon onvoorzichtige gedraging of gedragingen van een verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl deze verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Van roekeloosheid in de zin van artikel 175 lid 2 in samenhang met artikel 6 WVW is in elk geval sprake als het gedrag ook als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt (zie HR 15 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1405). Artikel 5a, eerste lid, WVW beschrijft – niet uitputtend – een reeks gedragingen die kunnen worden beschouwd als ernstig gevaarzettend. Als de verdachte, door één of meer van dergelijke gedragingen te verrichten, opzettelijk zich zodanig in het verkeer gedraagt dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, kan dat gedrag als roekeloos worden aangemerkt als daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte voorafgaand aan het dodelijke verkeersongeval heeft gereden met een snelheid van 136 kilometer per uur. De verdachte heeft aldus de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 kilometer per uur in ernstige mate overschreden. Het overschrijden van de maximale snelheid is een gedraging die ingevolge artikel 5a, eerste lid, onder g, WVW uitdrukkelijk wordt aangemerkt als gedrag waarbij verkeersregels in ernstige mate worden geschonden. Naar het oordeel van het hof kan worden vastgesteld dat verdachte opzettelijk de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden door met een veel te hoge snelheid te rijden. Hierbij is ook van belang dat uit het proces-verbaal Forensisch Voertuigonderzoek volgt dat verdachte het gaspedaal secondenlang diep heeft ingedrukt en zijn snelheid heeft opgevoerd van zo’n 83 naar zo’n 136 kilometer per uur. Verdachte, een geboren en getogen [in plaats] , heeft verklaard dat hij de gereden route meerdere keren per week aflegde. Hij wist dat hij in de bebouwde kom reed en dat de maximaal toegestane snelheid, ook in de tunnel, 50 kilometer per uur bedroeg. Ook heeft hij bij de politie verklaard dat hij wist dat zich vóór de tunnel een zijweg en een oversteekplaats bevonden. Uit de bevindingen van de rijproeven volgt dat de gereden snelheid op deze weg zodanig hoog was dat de weginrichting niet goed kon worden overzien en dat een bestuurder niet tot nauwelijks oog kon hebben voor de aan de weg gelegen in-/uitritten.Verdachte erkent dat als hij met de door de politie beschreven snelheden zou hebben gereden, dit zeer gevaarzettend zou zijn geweest op die plaats, ook in de tunnel.Door op deze weg, waar de mogelijkheid bestond dat er verkeer uit de in-/uitritten kon komen en waarvoor werd gewaarschuwd met een bord én een knipperbol, ruim boven de verplichte snelheid van 50 km/u te rijden en daarbij flink te accelereren, heeft verdachte géén acht geslagen op (mogelijke) andere verkeersdeelnemers en daarmee onaanvaardbare risico’s genomen. Gelet op het voorgaande was de gedraging van verdachte dan ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige overschrijding van de verkeersregels gericht.
Door het gedrag van verdachte was gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van andere verkeersdeelnemers te duchten. Er was sprake van een drukke straat binnen de bebouwde kom, met aan weerszijden huizen, fietspaden en in-/uitritten en waar ook andere, kwetsbare verkeersdeelnemers aanwezig waren. Het was bovendien donker waardoor er extra oplettendheid was vereist ondanks de aanwezige straatverlichting. Het door verdachte gecreëerde gevaar voor het leven van andere verkeersdeelnemers heeft zich die avond ook verwezenlijkt. Als gevolg van de aanrijding door verdachte is [slachtoffer] om het leven gekomen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt het hof tot de conclusie dat het rijgedrag van verdachte is aan te merken als rijgedrag zoals omschreven in artikel 5a WVW en, gelet op het hiervoor overwogene, als roekeloos in de zin van artikel 6 WVW. Het gegeven dat verdachte op het allerlaatste moment zijn voet van het gaspedaal heeft genomen, doet hier niet aan af.
Ten overvloede merkt het hof op dat – anders dan de raadsman heeft betoogd – volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer Hoge Raad 15 oktober 2024, ECLI:HR:2024,1398) voor een veroordeling ter zake van artikel 6 WVW niet is vereist dat sprake is van meerdere overtredingen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.subsidiair
hij op
of omstreeks24 november 2022 te [plaats] in de [gemeente]
, althans in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), komende uit de richting van de [straat 2] , gaande in de richting van de [straat 3] , daarmede rijdende over de weg de [straat 1] roekeloos,
althans zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaamheeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl het donker was en
/ofterwijl verdachte goed bekend was met de verkeerssituatie, heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur
, in elk geval met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was, namelijk met een snelheid van ongeveer
(tenminste)83 kilometer per uur en
/of (vervolgens
)heeft geaccelereerd naar een snelheid van ongeveer
(tenminste)136 kilometer per uur en
/ofzijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem bestuurde voertuig
(tijdig
)tot stilstand te brengen toen een fietser de [straat 1] overstak en
/ofis gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die fiets en
/ofde bestuurder van die fiets, ten gevolge waarvan die fietser ten val is gekomen, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander
(genaamd [slachtoffer]
)werd gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ter zake van doodslag te veroordelen tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van het voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van tien jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een eventueel op te leggen gevangenisstraf niet langer te laten duren dan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft de raadsman aangevoerd dat in soortgelijke zaken gewoonlijk een gevangenisstraf van kortere duur (en rijontzegging) wordt opgelegd dan door de advocaat-generaal is gevorderd. Volgens de raadsman staat de gevorderde straf dan ook niet in verhouding tot het feit. Daarnaast heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte gemotiveerd is zijn leven weer op de rit te krijgen en dat hij er graag voor zijn jonge zoon wil zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en het hof heeft gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een dodelijk verkeersongeval veroorzaakt door roekeloos te rijden. Het twintigjarige slachtoffer, [slachtoffer] , overleefde deze aanrijding niet. Onder meer uit de slachtofferverklaringen van de vader en de tante van [slachtoffer] blijkt dat door het handelen van verdachte onzegbaar leed aan de nabestaanden is aangedaan. Het hof is zich ervan bewust dat geen enkele straf dit leed voor de nabestaanden kan verzachten. Verdachte heeft slechts in beperkte mate verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en heeft daarnaast door middel van zijn proceshouding nagelaten echt inzicht te geven in zijn eigen gedrag of drijfveren. Dit moet moeilijk te verteren zijn voor de nabestaanden van [slachtoffer] . Het hof rekent dit verdachte aan.
Bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat heeft het hof tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Bij een veroordeling ter zake van artikel 6 WVW wordt bij een zeer hoge mate van schuld en indien sprake is van het weigeren van een alcohol- of bloedonderzoek gewoonlijk een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren opgelegd.
Verdachte heeft direct na het ongeval – nog voordat hij zich over het slachtoffer heeft bekommerd – als bestuurder van plek gewisseld met de bijrijder. Ook zijn kennelijk afspraken met alle inzittenden gemaakt om in strijd met de waarheid te doen alsof en te verklaren dat een ander dan verdachte de bestuurder was. Hierdoor is de bijrijder aanvankelijk als verdachte aangemerkt. Met het toedekken van de ware toedracht heeft verdachte weten te voorkomen dat bij hem als bestuurder een alcohol- of bloedonderzoek kon worden gedaan. Aangezien verdachte tegenover de politie had verklaard een Bacardi Cola te hebben gedronken, was daartoe wel aanleiding geweest. Het hof neemt dit even zwaar op als het weigeren van een alcohol- of bloedonderzoek, waardoor het hof ervoor kiest om het oriëntatiepunt bij een zeer hoge mate van schuld en indien sprake is van het weigeren van een alcohol- of bloedonderzoek als uitgangspunt te nemen voor de op te leggen straf.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de zwaarste vorm van schuld, te weten roekeloosheid. Dat weegt het hof in strafverzwarende zin mee, evenals het feit dat verdachte
wist van de leugens van zijn vrienden over wie de bestuurder van de personenauto was en dat verdachte niet alleen maandenlang heeft verzwegen dat hij zelf de bestuurder was, maar bovendien pas de waarheid heeft verteld nadat zijn vrienden uit gewetensbezwaar met het echte verhaal naar voren waren gekomen. Met zijn leugens heeft verdachte het algemeen belang van waarheidsvinding ernstig belemmerd en is allerlei extra politieonderzoek nodig geweest. Daarnaast heeft hij de nabestaanden extra leed toegevoegd, door hen maandenlang de ware toedracht rond de aanrijding te onthouden.
Ook heeft het hof gelet op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 21 februari 2025. Hieruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor, onder meer, soortgelijke strafbare feiten en dat verdachte tijdens het plegen van onderhavig feit zelfs in een proeftijd liep. Ook dit weegt het hof in strafverzwarende zin mee.
Verder heeft het hof rekening gehouden met de zich in het dossier bevindende reclasseringsadviezen en het rapport van psycholoog drs. K.A. Rose (hierna: Rose).
In het meeste recente reclasseringsrapport van 19 maart 2025 wordt het risico op recidive ingeschat als gemiddeld-hoog en het risico op onttrekken aan voorwaarden als hoog/gemiddeld en wordt benoemd dat sprake is van een hardnekkig roekeloos gedragspatroon in het verkeer. Uit het rapport van psycholoog Rose van 17 november 2023 komt naar voren dat er geen sprake is van een psychische stoornis bij verdachte, maar wel van antisociale persoonlijkheidstrekken, zich uitend in een gebrekkig geweten, gerichtheid op eigen behoeften en het buiten zichzelf leggen van de verantwoordelijkheid. Gelet op het voorgaande adviseert Rose een ambulante behandeling bij een forensische instelling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf waarbij de reclassering toezicht houdt op betrokkene.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op het bovenstaande – en in het bijzonder vanwege de ernst van het bewezenverklaarde en de leugens van verdachte – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. Daarnaast zal het hof als bijkomende straf een ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van vijf jaren opleggen. Het hof merkt hierbij op dat dit de wettelijk maximaal op te leggen ontzegging tot het besturen van motorrijtuigen bij een veroordeling voor artikel 6 WVW behelst.
In de door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden ziet het hof geen aanleiding een gevangenisstraf (of een ontzegging) van minder lange duur op te leggen. Het opleggen van een voorwaardelijk gedeelte met daaraan te verbinden bijzondere voorwaarden – zoals door de reclassering geadviseerd – is bij oplegging van een gevangenisstraf van deze duur voorts niet mogelijk. De straf is tot slot lager dan de door de advocaat-generaal gevorderde straf, aangezien het hof – anders dan de advocaat-generaal – doodslag niet bewezen acht.
Met betrekking tot de uitspraken waarnaar de raadsman in zijn aan het hof overgelegde pleitnota heeft verwezen, die – in zijn ogen – soortgelijke casussen betreffen, en waarin gevangenisstraffen van minder lange duur zijn opgelegd, overweegt het hof nog dat juist in zaken als de onderhavige, overtreding van artikel 6 WVW betreffende, bij de strafoplegging diverse aspecten moeten worden betrokken en het niet alleen gaat om de (in de oriëntatiepunten genoemde) ernst van het verwijt en de gevolgen van het feit. Evenzeer zijn van belang de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de persoon van de verdachte, zijn houding ten opzichte van de overtreding en de impact van een op te leggen straf op de persoon van de verdachte en degenen voor wie de verdachte een verantwoordelijkheid heeft. Dat de rechter al deze aspecten bij de strafoplegging betrekt en bijgevolg tot verschillende strafoplegging kan komen, betekent dat steeds sprake is van maatwerk in een concreet geval en dat in beginsel vrijwel nooit sprake zal zijn van volledig vergelijkbare gevallen, ook niet in de door de raadsman genoemde gevallen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Artikel 38v-maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op te leggen, inhoudende dat verdachte gedurende een periode van vijf jaren geen contact heeft met [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . De vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten. Het hof is niet gebleken dat zich incidenten tussen verdachte en de nabestaanden van [slachtoffer] hebben voorgedaan of dat zij überhaupt contact met elkaar hebben gehad. Er lijkt op dit moment dan ook niet sprake van een situatie waarin er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich in de toekomst belastend naar de nabestaanden zal gaan gedragen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat zich geen situatie voordoet waarvoor de vrijheidsbeperkende maatregel is bedoeld. Het hof zal de door de advocaat-generaal gevorderde contactverboden daarom niet opleggen.
Voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting primair verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen in verband met de bepleite vrijspraak voor het primair en subsidiaire tenlastegelegde. Het gerechtshof komt tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde en legt een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren op. Voor opheffing van de voorlopige hechtenis bestaat daarom geen aanleiding. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis te schorsen. Nu het gerechtshof tot een langere gevangenisstraf komt dan door de verdediging is verzocht, is de datum waarop een voorwaardelijke invrijheidsstelling mogelijk zou worden, indien de gevangenisstraf onherroepelijk zou zijn, nog niet aan de orde. Andere persoonlijke belangen van verdachte die zwaarder zouden moeten wegen dan het belang van de strafvordering zijn niet aangevoerd en ook anderszins niet gebleken. Het schorsingsverzoek zal worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
5 (vijf) jaren.