ECLI:NL:GHARL:2025:2232

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
21-003464-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seksueel misbruik van kleindochter door grootvader

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een grootvader, is veroordeeld voor het seksueel misbruiken van zijn kleindochter, die ten tijde van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. Het hof heeft de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van negen maanden opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met wettelijke rente. De zaak kwam aan het licht na een verklaring van het slachtoffer, die gedetailleerd beschreef hoe de verdachte zich tijdens een logeerpartij aan haar had vergrepen. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer bevestigd en vastgesteld dat er voldoende steunbewijs aanwezig was in de vorm van verklaringen van getuigen, waaronder de moeder van het slachtoffer. De verdediging voerde aan dat het bewijs onvoldoende was en dat de verdachte zich mogelijk in een soort 'halfslaap' bevond tijdens de handelingen. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het primair tenlastegelegde feit. De strafoplegging houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid, maar ook met de ernst van het gepleegde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003464-24
Uitspraak d.d.: 11 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 augustus 2024 met parketnummer 18-237301-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te Hoogeveen op [geboortedatum] 1947,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden en toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.B. Pieters, alsmede van hetgeen namens de benadeelde partij door [naam] , werkzaam bij Slachtofferhulp, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ten aanzien van het primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een deels andere bewijsmotivering en een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 1 januari 2023 te [plaats] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2013 , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn hand in de (pyjama)broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] en/of
- het wrijven over de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van één of meer vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] , zulks terwijl die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 1 januari 2023 te [plaats] , met slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2013 , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het brengen van zijn hand in de (pyjama)broek en/of onderbroek van die [slachtoffer] en/of
- het wrijven over de vagina en/of schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van één of meer vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [slachtoffer] , zulks terwijl die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen verdachte primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Standpunt van de verdediging

Namens verdachte heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat hij van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken nu het dossier onvoldoende overtuigend (steun)bewijs bevat op basis waarvan onomstotelijk vastgesteld kan worden dat verdachte dit feit heeft begaan.
De verklaring van [slachtoffer] roept namelijk volgens de raadsvrouw op verschillende punten vragen op. Zo is de door [slachtoffer] beschreven houding, waarin verdachte en zij zich bevonden toen het tenlastegelegde zou zijn gebeurd, vreemd. Ook is opvallend dat er geen context is waarbinnen het voorval geplaatst kan worden; een en ander zou uit het niets één keer zijn gebeurd en daarna niet weer. Verder lijkt de aanleiding voor [slachtoffer] om haar moeder, [getuige 1] , hierover te vertellen een tv-programma of TikTok te zijn. Het kan zijn dat [slachtoffer] ’s beleving hierdoor is beïnvloed en zo heeft geleid tot haar verklaring. Ook is niet goed voor te stellen wat zij bedoelt met de verklaring dat het vermeende handelen van verdachte ‘een raar geluid’ maakte.
De verklaring van getuige [getuige 2] , de zoon van verdachte, inhoudende dat zijn vader, verdachte, zou hebben gezegd ‘dat het misschien één keer was gebeurd’, kan bovendien niet op de manier als door de rechtbank gedaan, als steunbewijs worden gebruikt. Hiertoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte, in tegenstelling tot hetgeen waar de rechtbank in het vonnis vanuit is gegaan, pas met getuige [getuige 2] heeft gesproken
nadathij al met [slachtoffer] en [getuige 1] in gesprek was geweest over het voorval. Hierdoor is mogelijk dat hij vervolgens tegenover zijn zoon slechts heeft willen uitdrukken wat [slachtoffer] tegen hem had gezegd.
Voor zover al vastgesteld kan worden dat de tenlastegelegde handelingen hebben plaatsgevonden, meent de raadsvrouw verder dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat voor het alternatieve scenario dat verdachte, die verklaart zich niks van het vermeende voorval te herinneren, dan in een soort halfslaap moet hebben gehandeld, denkende dat zijn vrouw naast zich lag.

Oordeel van het hof

Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen indien cassatie wordt ingesteld. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Juridisch kader
Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin niet met zoveel woorden wordt ontkend dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, maar de verdachte zich niet kan herinneren of het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden – het hof eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] dient te beoordelen en vervolgens moet bepalen of voor haar verklaringen voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is om tot een veroordeling te kunnen komen.
Dit steunbewijs hoeft, zo volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad [1] , bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Voorts is van belang dat uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting, het hof onverminderd de overtuiging moet krijgen dat het feit is gepleegd zoals het de verdachte wordt verweten.
Betruwbaarheid verklaring [slachtoffer]
Gelet op het hiervoor overwogene dient het hof allereerst te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Het hof is van oordeel dat dit het geval is. Het hof acht de verschillende verklaringen authentiek, gedetailleerd en consistent. Zo heeft [slachtoffer] , destijds 9 jaar oud, op verschillende momenten in de tijd en tegenover verschillende personen ( [getuige 1] en de politie) specifiek en gelijkluidend verklaard over de seksuele handelingen die volgens haar hebben plaatsgevonden. Zij heeft verklaard dat verdachte zijn hand onder haar pyjamabroek en onderbroek bracht, hij ging wrijven over haar vagina en met zijn wijsvinger tussen de schaamlippen en in haar vagina zat. Zij heeft verder consistent en gedetailleerd verklaard onder welke omstandigheden deze seksuele handelingen plaatsvonden, hoe het voelde, hoe het klonk, wat er tussendoor is gezegd en op welk moment van de dag dit is gebeurd. Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat zij met opa alleen in bed lag op de slaapkamer van haar grootouders. Het was in de avond, voordat zij ging slapen. Haar oma was nog beneden. Het voelde raar, ook in [slachtoffer] haar hoofd. Ze dacht: "wat doet ie?” en hoewel [slachtoffer] op verdachtes vraag of hij moest stoppen, antwoorde dat hij dat inderdaad moest doen, ging hij toch door. Verdachte stopte pas toen oma kwam. De beschrijving van [slachtoffer] over de houding waarin dit gebeurde, de wijze waarop zij beiden op dat moment in bed lagen, en het “rare geluid” dat de handelingen van verdachte volgens [slachtoffer] maakten, acht het hof, anders dan de verdediging stelt, niet vreemd of onwaarschijnlijk maar authentiek en specifiek. Het ontbreken van een precieze context vooraf en naderhand, doet daaraan niet af. Daarnaast lijkt [slachtoffer] haar verwijt ten opzichte van verdachte daarbij ook niet te overdrijven op onderdelen waar dat eenvoudig mogelijk zou zijn geweest. Zo geeft zij zelf ook aan dat het “maar één keer is gebeurd” en dat het bij de door haar genoemde handelingen is gebleven. Dat zij beïnvloed zou zijn door TikTok of een tv-programma, zoals de verdediging stelt, is het hof niet gebleken. [slachtoffer] heeft haar moeder, [getuige 1] , daarnaar gevraagd in vertrouwen genomen op het moment dat zij samen naar een tv-programma keken dat mogelijk over seks ging. Dat [slachtoffer] in een dergelijke setting voor het eerst met haar verhaal naar voren is gekomen, acht het hof aannemelijk en versterkt juist de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Het hof acht ook de verklaring van [slachtoffer] dat zij na het incident verdachte “gewoon niet meer kent” en daarna nooit meer bij hem in bed is gaan liggen uit angst dat hij het weer zou doen, bijdragen aan de geloofwaardigheid van haar verklaring. Dit is passend bij hetgeen zij verder over het incident heeft verklaard.
Het hof ziet gelet op het voorgaande geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer] en acht deze betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
Naast de betrouwbaarheid van [slachtoffer] ’s verklaring dient het hof te bezien of haar verklaring voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal uit het dossier. Ook dit is, naar het oordeel van het hof, het geval. Zo wordt de verklaring van [slachtoffer] allereerst ondersteund door de verklaring van [getuige 1] , [slachtoffer] ’s moeder. Zij beschrijft in de aangifte namens [slachtoffer] het moment waarop [slachtoffer] aan haar heeft verteld over verdachtes handelingen. Zij beschrijft daarbij dat [slachtoffer] tijdens dit gesprek begon te huilen en heel verdrietig was. Ook verklaart [getuige 1] dat het haar voor dit gesprek al was opgevallen dat [slachtoffer] op enig moment opeens niet meer lekker in haar vel zat, vaak op school moest huilen en de laatste tijd al niet meer zo graag naar verdachtes huis toe wilde, maar dat zij dit gedrag van [slachtoffer] eerder niet kon plaatsen. [slachtoffer] vertelde verder dat zij vaak in de klas aan het incident moest denken en dat zij daarom ook wel verdrietig werd.
Ook wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door hetgeen verdachte zelf heeft verklaard ter terechtzitting in hoger beroep. Zo heeft hij ter terechtzitting niet ontkend dat het voorval heeft plaatsgevonden en heeft hij erkend dat [slachtoffer] wel eens ‘s avonds, voordat zij ging slapen, alleen bij hem in bed lag terwijl haar oma er niet bij was. Naar het oordeel van het hof bevestigt verdachte met deze verklaring de setting waarbinnen de seksuele handelingen volgens [slachtoffer] hebben plaatsgevonden.
Ten slotte bevat het dossier ook een verklaring van [slachtoffer] ’s vader en tevens verdachte’s zoon; [getuige 2] . Hieruit blijkt dat hij aan het werk was toen [getuige 1] hem belde en vertelde dat [slachtoffer] haar had verteld dat verdachte [slachtoffer] seksueel zou hebben misbruikt. Daarna heeft [getuige 2] zijn moeder, de oma van [slachtoffer] , gebeld en haar verteld wat [getuige 1] hem aan de telefoon zojuist had verteld. Later die dag is hij naar zijn ouderlijk huis gegaan. Toen [getuige 2] daar binnenkwam, zag hij dat verdachte helemaal overstuur was, dat hij huilde en hoorde hij dat hij zei ‘dat het misschien één keer was gebeurd’.
Gezien deze gang van zaken is het hof, in lijn met het standpunt van de raadsvrouw, van oordeel dat de verklaring van [getuige 2] niet op dezelfde wijze als door de rechtbank, gebruikt kan worden als steunbewijs. Anders dan de rechtbank, stelt het hof vast dat verdachte pas met [getuige 2] heeft gesproken nadat hij al bij [slachtoffer] en [getuige 1] was geweest om over het voorval te praten. Toch is het hof van oordeel dat de verklaring van [getuige 2] wel als steunbewijs kan worden gebruikt nu hij met de zin “misschien is het één keer gebeurd” juist heeft aangegeven dat het best zo kan zijn zoals [slachtoffer] heeft gezegd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte weliswaar verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren dat hij dit tegen zijn zoon heeft gezegd, maar hij zegt daarnaast ook dat het best zou kunnen dat hij dit wel heeft gedaan.
Bovenstaande betekent dat er voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is ter onderbouwing van [slachtoffer] ’s verklaring.
Toevertrouwd aan de zorg en waakzaamheid
Uit het dossier volgt eveneens dat de minderjarige [slachtoffer] bij verdachte (haar opa) en haar oma logeerde en dat zij daarmee op haar dienden te passen en voor haar dienden te zorgen. De seksuele handelingen hebben plaatsgevonden op het moment dat geen andere volwassene in dezelfde ruimte aanwezig was, waardoor verdachte op dat moment zelf zorg had moeten dragen voor [slachtoffer] . Daarmee acht het hof eveneens bewezen dat [slachtoffer] aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd.
Alternatief scenario
Het hof acht het door de verdediging geschetste alternatief scenario, inhoudende dat het voorval, voor zover al gebeurd, in een soort ‘halfslaap’ van verdachte moet hebben plaatsgevonden waarbij hij dacht dat zijn vrouw naast hem lag, ongeloofwaardig. Dit scenario wordt namelijk niet gesteund door de inhoud van het dossier. Zo passen de omstandigheden dat verdachte [slachtoffer] gedurende de handelingen heeft gevraagd of hij moest stoppen en het ontbreken van een geschrokken reactie nadat zijn vrouw de slaapkamer in kwam, niet bij het door verdachte geschetste alternatieve scenario.
Gelet op het hiervoor vastgestelde en overwogene is het hof van oordeel dat hetgeen verdachte onder 1 primair ten laste is gelegd ,wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de periode van 1 juni 2021 tot en met 1 januari 2023 te [plaats] , met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2013 , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten:
- het brengen van zijn hand in de pyjamabroek en onderbroek van die [slachtoffer] en
- het wrijven over de vagina en schaamstreek van die [slachtoffer] en
- het brengen van één vinger tussen de schaamlippen en in de vagina van die [slachtoffer] , zulks terwijl die [slachtoffer] aan zijn, verdachtes. zorg en waakzaamheid was toevertrouwd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, alsmede de omstandigheden waaronder dit is begaan, in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden op zijn plaats is. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte vordert de advocaat-generaal echter de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Verder heeft hij zich, mede op basis van zijn e-mailbericht van 24 maart 2025 op het standpunt gesteld dat een eventueel onderzoek naar de detentiegeschiktheid van de verdachte pas na veroordeling dient plaats te vinden.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, wanneer haar vrijspraakverweer wordt verworpen, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd dient te worden vanwege zijn leeftijd en sterk verslechterde gezondheid. Verder heeft de raadsvrouw, voor het geval het hof de oplegging van een gevangenisstraf overweegt, een, naar het hof begrijpt, voorwaardelijk verzoek gedaan om de zaak aan te houden en een onderzoek te laten uitvoeren naar de detentiegeschiktheid van verdachte of naar de mogelijkheid tot het inzetten van een enkelband.

Oordeel van het hof

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het navolgende in ogenschouw genomen.
Aard, ernst en omstandigheden van het bewezenverklaarde
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het seksueel misbruiken van [slachtoffer] , zijn kleindochter. Dat misbruik bestond – onder meer – uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Toen [slachtoffer] bij verdachte logeerde, is zij bij hem in bed komen liggen en is verdachte onder andere met zijn vinger in haar vagina gegaan. Nadat verdachte aan haar had gevraagd of hij door moest gaan, heeft [slachtoffer] aangegeven dat hij moest stoppen. Verdachte ging vervolgens toch door. Verdachte heeft met zijn gedrag de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] ernstig geschonden en op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen en de kwetsbare afhankelijkheidspositie van zijn kleindochter van nog geen 10 jaar oud. Juist ook bij haar opa had zij zich in een veilige omgeving moeten bevinden en op hem moeten kunnen vertrouwen. Uit de bij de vordering tot schadevergoeding overgelegde onderbouwing blijkt dat [slachtoffer] geestelijk letsel heeft overgehouden aan het handelen van verdachte in de vorm van een posttraumatische stressstoornis. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen en voor de schadelijke gevolgen die hij daardoor bij [slachtoffer] teweeg heeft gebracht.
Voor een aantal strafbare feiten worden binnen de rechtspraak in verband met de straftoemeting oriëntatiepunten gehanteerd. Die oriëntatiepunten kunnen een vertrekpunt vormen voor een in een concreet geval op te leggen straf. Van zo’n oriëntatiepunt is met betrekking tot het onderhavige strafbare feit geen sprake.
Vanuit het oogpunt van strafdoelen is het bewezenverklaarde feit een misdrijf waarvoor de maatschappij om te beginnen om vergelding vraagt. In verband met generale preventie moet bovendien een signaal aan de samenleving worden afgegeven dat ontucht met kinderen ten strengste is verboden. Een beginsel dat ook voortvloeit uit het strafdoel vergelding, is het proportionaliteitsbeginsel. Dat brengt met zich dat sprake moet zijn van een redelijke verhouding tussen de straf enerzijds en de concrete omstandigheden van het geval anderzijds.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof weegt bij de strafoplegging ook het uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 20 februari 2025 van verdachte mee. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor enig (soortgelijk) strafbaar feit. Hieruit volgt dus geen strafverzwarende omstandigheid.
Het hof heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 9 maart 2025 dat door Reclassering Nederland met betrekking tot verdachte is opgemaakt.
Het hof heeft verder de persoonlijke omstandigheden van verdachte meegewogen, zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gekomen. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat het niet goed gaat met de mentale en lichamelijke gezondheid van verdachte. Een en ander vindt bevestiging in de stukken die de raadsvrouw per e-mailbericht van 19 maart 2025 aan het hof heeft gestuurd, inhoudende de medische afspraken van verdachte. Verdachte is vergeetachtig, is sterk vermagerd, is voortdurend benauwd, heeft moeite met het houden van balans en heeft geen energie. In het verleden is hij gediagnostiseerd met slokdarmkanker. Daarvoor is hij behandeld, maar deze ziekte kan, ook op een andere plek, teruggekomen zijn. De gezondheid van verdachte wordt op dit moment nader onderzocht en in dit kader heeft hij verschillende medische consulten gepland staan.
Het hof is van oordeel dat bij een feit als het onderhavige, gelet op de aard en de ernst van het feit, onder omstandigheden in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf – zoals door de advocaat-generaal in hoger beroep gevorderd – zou kunnen worden opgelegd. Gelet op het hiervoor vastgestelde, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op dit moment echter niet meer passend en geboden. Mede gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk een fysiek kwetsbare man op leeftijd met een broze gezondheid, komt het hof tot oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met een proeftijd van twee jaren. Met deze substantiële voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en anderzijds dient deze ter voorkoming van nieuwe soortgelijke strafbare feiten.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 (aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering zodat deze opnieuw in volle omvang voorligt.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade stelt het hof voorop dat artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek meebrengt dat een benadeelde partij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding, indien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast. Van deze ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen.
Het hof stelt, op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de immateriële schade van de benadeelde partij in het dossier, vast dat [slachtoffer] , als gevolg van het hiervoor bewezenverklaarde handelen van verdachte, geestelijk letsel heeft opgelopen. Zo is bij [slachtoffer] een posttraumatische stressstoornis vastgesteld die bij haar is ontstaan ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Hiervoor is zij inmiddels, met goed gevolg, behandeld, waarbij onder andere EMDR-therapie is toegepast.
Verdachte is dan ook tot vergoeding gehouden van een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding. Bij het vaststellen van de hoogte hiervan heeft het hof gelet op wat in vergelijkbare gevallen aan immateriële schadevergoeding wordt toegewezen en heeft het hierbij rekening gehouden met het gegeven dat in onderhavige zaak, in tegenstelling tot de jurisprudentie die namens de benadeelde partij ter onderbouwing van de vordering is aangedragen, sprake is van een eenmalige gebeurtenis die – hoe afschuwelijk ook – beperkt is gebleven tot de bewezenverklaarde handelingen. Het hof is op basis hiervan van oordeel dat de toewijzing van een bedrag van € 2.500,00 billijk is, zodat de vordering tot dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opleggen op de hierna te noemen wijze. Voor het overige zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 244 en 248 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet primair bewezenverklaarde strafbaar,
kwalificeertdit als hiervoor vermeld en
verklaartde verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaartde benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeeltde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting
opom aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaaltde duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaaltdat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaaltde aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 januari 2023.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. R. Godthelp en mr. L. Pieters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.C. Bita, griffier,
en op 11 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie onder meer: HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:20l8:1117.