ECLI:NL:GHARL:2025:2218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
21-002519-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen met bewezenverklaring en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon, gepleegd op 28 juni 2023. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.129,22. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, openlijk geweld heeft gepleegd tegen de aangever, waarbij de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en de vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 629,22, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft daarbij de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002519-24
Uitspraak d.d.: 14 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 7 juni 2024 met parketnummer 16-317408-23 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte voor het tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.964,22, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. L.A. Sjadijeva, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte veroordeeld voor het tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Verder heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.129,22, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 juni 2023 te [plaats] openlijk, te weten op of aan de openbare weg [straat] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde] door
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) een duw te geven,
- meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het hoofd en/of lichaam te slaan/stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

De verdachte wordt verweten dat hij op 28 juni 2023 te [plaats] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen aangever [benadeelde] . De verdachte heeft dit ontkend en namens hem is dan ook vrijspraak bepleit. Daartoe is gewezen op verschillen tussen de beide verklaringen van aangever en verschillen in de verklaringen van meerdere getuigen over wat zich heeft afgespeeld. De raadsvrouw heeft zich verder aangesloten bij verweren van de raadsman in de gelijktijdig behandelde zaak van [medeverdachte] , die kortgezegd de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever betwisten en die de vraag aan de orde stellen of sprake is van ’in vereniging’ plegen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en van getuigen
In strafzaken geldt als uitgangspunt dat aangiftes en andere verklaringen kritisch en zorgvuldig worden bezien. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen kleine verschillen voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf niet onbetrouwbaar. Dat verklaringen - op onderdelen of op detailniveau – niet geheel overeenkomen kan immers te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties ontstaan door hetgeen zij hebben waargenomen, of door tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
De verdediging heeft gewezen op verschillen tussen de verklaring die aangever bij de politie heeft afgelegd en zijn latere verklaring bij de raadsheer-commissaris.
Voor zover daarbij is gesteld dat aangever pas bij de rechter-commissaris voor het eerst heeft verklaard dat hij bij de bushalte stond en dat hij toen eerst door één persoon is vastgepakt en vervolgens van een andere persoon een ‘hoek’ kreeg en bewusteloos raakte, constateert het hof dat aangever hierover ook reeds in zijn aangifte bij de politie heeft verklaard. Aangever heeft toen in iets andere woorden al laten optekenen dat hij door één persoon tegen het bushokje werd aangeduwd en dat hij vervolgens van een aanlopende andere man een ‘flinke hoek’ kreeg waardoor hij op de grond is gevallen en dat hij toen ‘even weg is geweest.’ Juist op deze onderdelen acht het hof de verklaringen van aangever zeer consistent.
De verdediging kan worden toegegeven dat aangever enigszins wisselend heeft verklaard over de precieze volgorde van gebeurtenissen en vooral over wat zich na die eerste klap heeft voorgedaan. Naar het oordeel van het hof zijn die verschillen echter goed verklaarbaar door de hectiek van het moment waarin aangever zelf onderdeel uitmaakte van het gebeuren en door de omstandigheid dat hij enige tijd niet volledig bij bewustzijn is geweest. Deze verschillen zijn naar het oordeel niet van zodanige aard dat de verklaringen van aangever om die reden onbetrouwbaar moeten worden geacht. Datzelfde geldt voor verschillen in het aantal personen dat aangever zou hebben belaagd volgens de beide verklaringen van aangever, de schriftelijke slachtofferverklaring en de stukken ter onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij. Hoewel de daarin voorkomende verschillen opmerkelijk zijn, doen deze naar het oordeel van het hof niet af aan de consistentie van de verklaringen van aangever met betrekking tot de kern van het tenlastegelegde, inhoudend dat er door meerdere personen geweld op hem is uitgeoefend. Zijn verklaringen vinden in dat opzicht ook steun in verschillende getuigenverklaringen, hetgeen de accuraatheid ten goede komt.
Voor zover door de verdediging verschillen tussen de verklaringen van getuigen onderling en de verklaringen van aangever zijn aangekaart, stelt het hof vast dat het incident waarover het in deze zaak gaat plotseling op straat is ontstaan en dat meerdere personen daarvan getuige zijn geweest. Dit betroffen omwonenden en toevallige passanten die geen van de betrokken personen kenden en in die zin als objectieve waarnemers kunnen worden beschouwd. Zij waren getuige van een in de tijd gezien relatief kort en dynamisch incident waarbinnen veel is gebeurd. Deze omstandigheden hebben eraan bijgedragen dat de verklaringen van getuigen soms fragmentarisch overkomen, bijvoorbeeld omdat zij niet de gehele gebeurtenis hebben gezien of omdat zij van verschillende invalshoeken en afstanden hun waarnemingen hebben gedaan. Dat die verklaringen op onderdelen van elkaar afwijken, is daardoor goed verklaarbaar en dat doet naar het oordeel van het hof niet af aan hun betrouwbaarheid.
Het hof heeft, gelet op het voorgaande, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever dan wel (één van de) getuige(n) te twijfelen en zal deze dan ook voor het bewijs gebruiken.
Vaststelling van de feiten en beoordeling van de tenlastelegging
Het hof stelt voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is (HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029).
Het hof overweegt dat uit de verklaringen van zowel aangever als de getuigen als rode draad naar voren komt dat meerdere personen zich agressief jegens aangever hebben gedragen en fysiek geweld tegen hem hebben aangewend, terwijl geen enkele getuige heeft verklaard dat ook van aangever agressief of gewelddadig gedrag is uitgegaan. Sterker nog, aangever heeft uiteindelijk hulp van omstanders nodig gehad om zich aan het op hem gerichte geweld te kunnen onttrekken.
Het hof stelt op grond van het dossier vast dat het incident is aangevangen met een krachtige duw die [medeverdachte] aan aangever heeft gegeven, die kort daarop gevolgd werd door een harde klap van de verdachte tegen het hoofd van aangever. Direct daarna is aangever nog meerdere malen geschopt en geslagen.
Hoewel niet precies kan worden vastgesteld wie elke van deze geweldshandelingen heeft gepleegd, stelt het hof op grond van het dossier wel vast dat ook dit geweld uitging van de verdachte en de medeverdachte en/of andere familieleden van de verdachte die ter plaatse waren en zich gezamenlijk tegen aangever hadden gekeerd. Gelet op de korte tijdspanne waarin de verschillende geweldshandelingen hebben plaatsgevonden, beschouwt het hof deze als één doorlopend geweldsincident. De verdachte heeft daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd door een harde klap te geven en door zich vervolgens minst genomen niet te distantiëren van het daarna op aangever uitgeoefende geweld. Het hof acht het tenlastegelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 28 juni 2023 te [plaats] openlijk, te weten op de openbare weg [straat] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde] door
- met kracht een duw te geven,
- meermalen tegen het hoofd en lichaam te slaan en
- meermalen tegen het lichaam te schoppen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich in vereniging schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen aangever [benadeelde] , die gedurende een korte, maar hevige geweldsexplosie hard is geduwd en meermalen is geslagen en geschopt. Van dit geweld zijn meerdere omwonenden en toevallige passanten getuige geweest. Dergelijk gewelddadig optreden in de publieke ruimte is bedreigend en het versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De verdachte heeft hier door zijn handelen aan bijgedragen.
Aanleiding voor het geweld was gelegen in een incident van drie dagen eerder, waarbij aangever een minderjarige neefje van de verdachte heeft geslagen. Hoewel het hof begrip heeft voor de emoties die dat oproept, dient volstrekt helder te zijn dat dit verdachte geen enkel recht gaf om voor eigen rechter te spelen en het incident met geweld te vergelden.
Bij het wegen van de ernst van het feit, neemt het hof verder in aanmerking dat aangever enerzijds in zijn aangifte heeft verklaard dat hij pijn, duizeligheid en diverse schrammen heeft opgelopen, maar anderzijds dat uit het dossier niet is gebleken van eventueel ernstiger (rest)letsel en/of een lange herstelperiode.
Het hof heeft gelet op het strafblad van de verdachte van 21 februari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld voor strafbare feiten. Over zijn persoonlijke omstandigheden heeft de verdachte verklaard dat hij werkte bij [luchthaven] , maar dat hij in verband met de onderhavige strafzaak zijn baan heeft verloren en op dit moment geen werk heeft. De verdachte is in opleiding tot verkoper en leeft van zijn studiefinanciering. Hij is in behandeling voor rugklachten.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf betrokken de ernst van het feit, de op zichzelf begrijpelijke emotie waaronder de verdachte daartoe is gekomen en zijn persoonlijke omstandigheden, zoals hiervoor omschreven. Alles afwegend is het hof van oordeel dat de in eerste aanleg door de politierechter opgelegde taakstraf van tachtig uur, subsidiair veertig dagen hechtenis niet alleen een passende, maar ook een geboden straf is. Het hof zal zich daarmee dan ook verenigen en dezelfde straf opleggen. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de rugklachten van de verdachte ook volgens de verdediging niet aan het uitvoeren van een taakstraf in de weg hoeven staan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.024,21 (een bedrag van € 274,21 aan materiële schade en een bedrag van € 1.750,00 aan immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.129,22 ( een bedrag van
€ 129,22 aan materiële schadevergoeding en een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof acht de gevorderde materiële schade voor een gescheurd T-shirt à € 59,99 en voor het deels moeten missen van een reeds betaald schoolkamp à € 85,00 onvoldoende onderbouwd. Het hof zal de vordering ten aanzien van deze schadeposten daarom afwijzen.
De gevorderde materiële schade voor zorgkosten in verband met het eigen risico à 129,22 is voldoende onderbouwd en inhoudelijk niet betwist. Het hof zal deze schadepost daarom toewijzen.
Daarnaast heeft de benadeelde partij een bedrag van € 1.750,00 aan immateriële schade gevorderd. Nu de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde (enig) letsel heeft opgelopen, komt deze post voor vergoeding in aanmerking. Het hof zal gebruik maken van zijn schattingsbevoegdheid en de omvang van deze schade schatten op een bedrag van
€ 500,00. Deze schadepost zal in zoverre worden toegewezen en voor het overige worden afgewezen.
Het hof komt zodoende tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 629,22, te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdachte is voor deze schade hoofdelijk aansprakelijk.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 629,22 (zeshonderdnegenentwintig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 129,22 (honderdnegenentwintig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 629,22 (zeshonderdnegenentwintig euro en tweeëntwintig cent) bestaande uit € 129,22 (honderdnegenentwintig euro en tweeëntwintig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 12 (twaalf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 juni 2023.
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 14 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.