Uitspraak
1.[geïntimeerde1]
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in het principaal hoger beroep van [appellant] (met daarin de grieven)
- de memorie van antwoord in het principaal hoger beroep tevens de memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep tevens akte uitlating producties
- het verslag (proces-verbaal) van de op 14 november 2024 bij het hof gehouden mondelinge behandeling.
2.De kern van de zaak en de vaststaande feiten
3.De procedure bij de rechtbank en het geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van het hof
tot 1 oktober 2014”, wat volgens [appellant] duidt op substantiële werkzaamheden vóór die datum die gelet op de adressering van de declaratie alleen op het boekenonderzoek kunnen zien. Gelissen c.s. betwisten dat [geïntimeerde1] daarbij al rond het door [appellant] gestelde tijdstip was betrokken. De door [appellant] zelf overgelegde specificatie van de factuur van € 1.600 maakt volgens hen duidelijk dat werkzaamheden zijn verricht in april en juni 2014. Gelissen c.s. hebben correspondentie tussen [geïntimeerde1] , de Belastingdienst en/of een curator uit die maanden overgelegd, waaruit volgens hen volgt dat die werkzaamheden zagen op belastingaanslagen aan de voetbalclub waartegen [geïntimeerde1] bezwaar moest maken en die hij ondanks het faillissement van de club zou doorzetten. Facturatie aan [appellant] zelf kan met het faillissement te maken hebben of met zijn situatie in privé als bestuurder van de voetbalvereniging. Volgens hen heeft [geïntimeerde1] vóór oktober 2014 geen werkzaamheden inzake het boekenonderzoek verricht. Van [geïntimeerde1] zijn in de hele administratie van Gelissen geen declaratieregels uit het derde kwartaal van 2014 inzake het boekenonderzoek aangetroffen. Het eerste concreet aanwijsbare moment van bemoeienis van [geïntimeerde1] met het boekenonderzoek dateert van 3 november 2014: toen besprak hij het concept-rapport van 14 oktober 2014 telefonisch met de Belastingdienst, aldus Gelissen c.s.
binnen 24 uur”) aan [geïntimeerde1] doorgaf, zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, en dat deed [appellant] volgens zijn stellingen in de inleidende dagvaarding daarvóór ook aan [de accountant] .
Heeft [geïntimeerde1] gezegd wat zijn plan van aanpak was voor het controlerapport van de Belastingdienst?” geantwoord
”Daar zal over gesproken zijn, maar ik kan de juiste bewoording niet voor de geest halen”. Op de vraag
“Las u stukken zelf?”heeft hij geantwoord
“Ik las het, maar toen bracht ik het meteen naar [geïntimeerde1] . Ik kon het zo vaak lezen als ik wilde, maar ik snapte het toch niet”. Gezien deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof geen sprake van een beroepsfout van [geïntimeerde1] eruit bestaande dat hij niet de opties en daaraan verbonden mogelijke voor- en nadelen wat betreft beroep tegen de informatiebeschikking en de navorderingsaanslag 2009 met [appellant] heeft besproken en heeft vastgelegd.
beroerd’ was. Hij vindt het oordeel van de rechtbank (ro 4.20 vonnis) dat geen sprake is van onzorgvuldig handelen van [geïntimeerde1] door deze uitlating onjuist omdat de rechtbank deze uitlating binnen de verkeerde context heeft beoordeeld. [appellant] betrekt hierbij dat het door fouten van [geïntimeerde1] komt dat de bewijspositie van [appellant] lastig was en dat de uitlating van [geïntimeerde1] de waarde van het door [geïntimeerde1] en [de accountant] zelf verrichte klantenonderzoek ondergroef. Wat er van de context van die uitlating ook zij: eerder heeft het hof al geoordeeld (in ro. 4.11) dat geen beroepsfout van [geïntimeerde1] ten grondslag lag aan de verzwaarde bewijspositie van [appellant] tegenover de Belastingdienst. De uitlating van [geïntimeerde1] , waar die ook precies op sloeg, deed daaraan niet toe of af en kan passen bij de onderhandelingsstijl van [geïntimeerde1] en de door hem gekozen strategie die hij als redelijk bekwaam en redelijk handelend belastingadviseur in de gegeven omstandigheden ook mocht kiezen. Dat een opvolgend adviseur zich zo niet zou uitlaten (en ook een andere strategie zou hebben gekozen), doet hieraan niet af, daargelaten dat niet is gebleken dat de opvolgend adviseur door deze uitlating een achterstand moest goedmaken.