ECLI:NL:GHARL:2025:2164

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
9 april 2025
Zaaknummer
21-002640-24
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor doodslag en bedreiging met tbs-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor doodslag op zijn vrouw en bedreiging met de dood. De rechtbank had de verdachte eerder ontslagen van alle rechtsvervolging, maar het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en bedreiging. De feiten vonden plaats op 23 november 2022, toen de verdachte zijn vrouw in hun woning in [plaats] heeft gewurgd, wat leidde tot haar overlijden op 30 november 2022. Het hof heeft de alternatieve scenario's van de verdediging, waaronder zelfdoding door de vrouw, niet aannemelijk geacht. De verdachte is vrijgesproken van moord, omdat niet kon worden bewezen dat hij met voorbedachten rade handelde. Het hof heeft de verdachte ontoerekeningsvatbaar verklaard vanwege een psychische stoornis en heeft een tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor materiële en immateriële schade. Het hof heeft ook beslist over de inbeslaggenomen goederen, waaronder een stroomstootwapen en een alarmpistool, die aan het verkeer zijn onttrokken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002640-24
Uitspraak d.d.: 9 april 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 7 juni 2024 met parketnummer 16-306213-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
verblijvende te [verblijfadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 26 maart 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van verdachte voor de onder 1 primair (voor doodslag) en onder 2 (bedreiging) tenlastegelegde feiten;
  • ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte ten aanzien van beide bewezenverklaarde feiten;
  • oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met de voorwaarden zoals die ook zijn opgelegd door de rechtbank Midden-Nederland in haar vonnis van 7 juni 2024, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel, met bepaling dat die terbeschikkingstelling niet gemaximeerd is als die wordt omgezet in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege;
  • oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Daarnaast heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 19.516,03 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] in haar hoedanigheid van erfgenaam van [slachtoffer] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen dient te worden tot een bedrag van € 4.226,46 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • ten aanzien van het beslag: onttrekking aan het verkeer van het alarmpistool en het stroomstootwapen en teruggave aan de rechthebbende van de overige inbeslaggenomen goederen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. Y. Moszkowicz, en de advocaat van de benadeelde partijen, mr. F.J.M. Hamers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Midden-Nederland heeft bij vonnis van 7 juni 2024, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld, de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en daarbij de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen heeft de rechtbank:
 de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] toegewezen tot een bedrag van € 19.516,03, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige afgewezen;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 1] in haar hoedanigheid van erfgenaam van [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaard;
  • de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] toegewezen tot een bedrag van
€ 4.226,46, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de vordering voor het overige afgewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank het inbeslaggenomen stroomstootwapen onttrokken aan het verkeer en ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen teruggave aan de rechthebbende gelast.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank grotendeels op juiste wijze heeft beslist, maar zal het vonnis vernietigen, omdat het tot een enigszins andere bewezenverklaring komt en een andere beslissing neemt over de duur van de gijzeling in verband met de schadevergoedingsmaatregel en het beslag voor wat betreft het alarmpistool.
Omdat het hof de bewijsmotivering in het vonnis deels volgt, zal het hof hierna telkens de passages uit het vonnis aanhalen waarmee het zich verenigt en telkens aanduiden op welke punten het tot een ander oordeel komt.
Het hof komt, ondanks die gewijzigde bewezenverklaring, tot een aan het vonnis gelijkluidende kwalificatie van het bewezenverklaarde. Ook het oordeel over de strafbaarheid van de feiten en van de verdachte, over de oplegging van de maatregel en de vorderingen van de benadeelde partijen zijn gelijk aan de beslissingen van de rechtbank.

De tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 november 2022 te [plaats] , in elk geval in Nederland
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] een medicijn althans een (genees)middel toe te dienen en/of geweld toe te passen op die [slachtoffer] door op die [slachtoffer] te gaan zitten en/of ( met kracht) de keel van die [slachtoffer] ( met zijn handen en/of zijn arm) dicht te knijpen en/of duwen en/of dicht te houden en/of uitwendige druk op de borstkas uit te oefenen, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, ( aldus) die [slachtoffer] te wurgen en/of te smoren en/of te versmachten ten gevolge waarvan zij op 30 november 2022 te [plaats] is overleden;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 23 november 2022 te [plaats] , in elk geval in Nederland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in het schildkraakbeen, heeft toegebracht, door geweld toe te passen op die [slachtoffer] door op die [slachtoffer] te gaan zitten en/of ( met kracht) de keel van die [slachtoffer] ( met zijn handen en/of zijn arm) dicht te knijpen en/of te duwen en/of dicht te houden en/of uitwendige druk op de borstkas uit te oefenen, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, ( aldus) die [slachtoffer] te wurgen en/of te smoren en/of te versmachten, terwijl het feit op 30 november 2022 te [plaats] de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 23 november 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "het is een dikke overdosis he. Als ik je laat liggen zo. Dit is al 30 keer meer. Dit is gewoon zo’n bek hek erin gooid. Dus ik denk als ik je even laat liggen zo dat je weg bent" en/of En je vader is ook zo dood gegaan he.’’ en/of ‘’ik maak je van kant, echt waar. Ik maak je echt van kant. Ik maak je echt van kant. Ik maak je echt van kant.’’ althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of door op die [slachtoffer] te gaan zitten ten gevolge waarvan de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd werd belet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot veroordeling van verdachte voor zowel het onder 1 primair en het onder 2 aan verdachte ten laste gelegde, in die zin dat verdachte veroordeeld wordt voor de onder 1 primair impliciet tenlastegelegde doodslag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken voor alle tenlastegelegde feiten en heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het procesdossier niet kan worden bewezen dat verdachte een medicijn heeft toegediend aan het slachtoffer [slachtoffer] (hierna verder: [slachtoffer] ) en dat uit toxicologisch onderzoek volgt dat de in het bloed van [slachtoffer] aangetroffen olanzapine niet de doodsoorzaak van [slachtoffer] is geweest.
De raadsman heeft daarnaast meerdere alternatieve scenario’s naar voren gebracht. Eén van
deze alternatieve scenario’s houdt in dat het op basis van de inhoud van het procesdossier
waarschijnlijk is dat [slachtoffer] zelf het in haar bloed aangetroffen middel buspiron heeft ingenomen, ten gevolge waarvan zij zou zijn overleden. Een ander alternatief scenario betreft de mogelijkheid dat [slachtoffer] is overleden door intoxicatie door middel van een koolmonoxidevergiftiging.
Met betrekking tot de ten laste gelegde geweldshandelingen (wurgen, smoren en
versmachten) in het onder feit 1 (primair en subsidiair) tenlastegelegde heeft de raadsman het navolgende bepleit. Niet kan worden uitgesloten dat het breukje in het schildkraakbeen is ontstaan door reanimatiehandelingen of samen met de blauwe plekken is ontstaan op het moment dat [slachtoffer] na de schermutseling in de keuken op de grond is gevallen of later, toen zij naast het bed is gevallen, en dat het letsel dus geen enkel verband houdt met door verdachte toegepast geweld en het overlijden van [slachtoffer] een week later. Daarnaast heeft hij bepleit dat het aangetroffen letsel niet als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 Sr kan worden gedefinieerd.
Verder heeft de raadsman ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde bepleit dat het causale verband tussen het eventuele handelen van verdachte en het latere overlijden van [slachtoffer] onvoldoende vast is komen te staan en dat verdachte geen opzet heeft gehad op haar dood. Uit de gedragingen die wel bewezen kunnen worden verklaard, kan niet worden afgeleid dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op voornoemde gevolgen heeft aanvaard.
Tot slot heeft de raadsman met betrekking tot de onder feit 1 primair ten laste gelegde moord gesteld dat niet is voldaan aan de vereisten voor voorbedachte raad.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 2 (bedreiging) betoogd dat verdachte weliswaar de woorden heeft uitgesproken die in de tenlastelegging staan, maar dat bij [slachtoffer] daardoor niet redelijkerwijs de vrees kon ontstaan dat deze bewoordingen daadwerkelijk zouden worden waargemaakt. Van een strafrechtelijke bedreiging is dus geen sprake geweest.
Het oordeel van het hof
Feit 1 primair
Vrijspraak moord/voorbedachte raad
Het hof heeft overeenkomstig de standpunten van de advocaat-generaal en de raadsman uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade om het leven heeft gebracht. Het is het hof niet gebleken dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft beraden op het genomen besluit om zijn echtgenote te doden en dat hij dus niet zou hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van moord, zoals onder 1 primair is tenlastegelegd.
Vaststelling van de feiten
De rechtbank heeft in haar vonnis over de vaststelling van de feiten, het onderdeel ‘toedienen van het medicijn’ en de oorzaak van de reanimatiebehoeftige toestand het volgende overwogen (cursief opgenomen):
Vaststelling van de feiten
Op 23 november 2022 omstreeks 02:17 uur is bij de meldkamer een melding binnengekomen van verdachte dat hij zich samen met zijn vrouw (hierna: [slachtoffer] ) in hun woning in [plaats] bevond. [slachtoffer] zou een overdosis hebben gehad en op dat moment bewusteloos zijn. Als de politie enkele minuten later ter plaatse komt, wordt [slachtoffer] in de slaapkamer naast het bed in een reanimatiebehoeftige toestand aangetroffen. De hulpdiensten zijn daar gestart met de reanimatie van [slachtoffer] , waarna zij is overgebracht naar het ziekenhuis in [plaats] . Vervolgens is [slachtoffer] op 30 november 2022 in het ziekenhuis overleden.
Uit een geluidsopname die verdachte heeft gemaakt in de avond van 22 november 2022 omstreeks 22:30 uur en uit de verklaring van verdachte zelf, volgt dat verdachte en [slachtoffer] die avond een handgemeen hebben gehad en dat verdachte toen [slachtoffer] bij haar keel heeft vastgepakt. Ook is verdachte op [slachtoffer] gaan zitten, waarna [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij moeite had met ademhalen. Hoewel [slachtoffer] na deze geweldshandelingen nog aanspreekbaar lijkt te zijn, moet zij ergens tussen dit moment en het moment enkele uren later waarop de politie ter plaatse kwam (omstreeks 02:20 uur) in een reanimatiebehoeftige toestand zijn terechtgekomen.
Partiële vrijspraak: toedienen medicijn
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door haar een geneesmiddel toe te dienen. Verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van het ten laste gelegde onderdeel ‘toedienen van een medicijn, althans een geneesmiddel’.
Oorzaak reanimatiebehoeftige toestand
Uit het rapport van de patholoog volgt dat zowel stomp botsende, (samen)drukkende en/of toesnoerende krachtinwerking op de hals kunnen hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan de reanimatiebehoeftige toestand van [slachtoffer] . Uit het rapport van de toxicoloog blijkt dat een bijdrage van buspiron aan het overlijden niet kan worden geconcludeerd noch kan worden uitgesloten. Nu de oorzaak van het reanimatiebehoeftig worden (en het overlijden) van [slachtoffer] niet met 100% zekerheid kan worden vastgesteld, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of de rechtbank ondanks deze onzekerheid tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde doodslag kan komen.
Het hof neemt bovenstaande overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
Alternatieve scenario’s
De verdediging heeft ter terechtzitting bij het hof twee alternatieve scenario’s aangevoerd. Die zijn ook aangevoerd in eerste aanleg. De rechtbank heeft in haar vonnis over het eerste alternatieve scenario ‘inname buspiron door [slachtoffer] ’ het volgende overwogen (cursief opgenomen):
Van belang is allereerst dat in het bloed van [slachtoffer] buspiron en het omzettingsproduct hydroxybuspiron zijn aangetoond. Het scenario dat de verdediging heeft benoemd is dat [slachtoffer] een toxische hoeveelheid buspiron kan hebben ingenomen.
De gemeten concentratie (van ongeveer 0,0020 mg/1) is een therapeutisch (werkzame) concentratie. Het bewustzijn/gedrag van [slachtoffer] was ten tijde van het ontstaan van de reanimatiebehoeftige toestand dus waarschijnlijk (therapeutisch) beïnvloed door het aanwezige buspiron. Hoeveel hoger de concentratie was ten tijde van het reanimatiebehoeftig worden kan volgens de deskundige moeilijk worden ingeschat, omdat de omzetting en uitscheiding van buspiron tussen personen verschilt en beïnvloed kunnen zijn tijdens de ziekenhuisopname.
Nu namens verdachte is aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer] door inname van een toxische concentratie Buspiron om het leven is gekomen, wijst de rechtbank op de inhoud van het rapport van de forensisch toxicoloog van 29 februari 2024 naar aanleiding van aanvullende vragen die de rechtbank heeft gesteld. Daaruit volgt dat het in theorie mogelijk is dat de[toen]
gemeten buspironconcentratie van ongeveer 0,0020 mg/l bloed ten tijde van het reanimatiebehoeftig worden een toxische concentratie is geweest. Het kan echter ook nog steeds een therapeutische concentratie zijn geweest. Verder wordt uitgelegd dat in de literatuur voor zover bekend geen gevallen zijn beschreven waarbij personen reanimatiebehoeftig zijn geworden door inname van buspiron of zijn overleden door (overdosering met) buspiron.[…]
De rechtbank acht dit door de verdediging geschetste alternatieve scenario dan ook niet aannemelijk geworden.
Het hof overweegt dat, nu niet aannemelijk is geworden dat buspiron de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] is geweest, het voor het oordeel van het hof niet relevant is of [slachtoffer] zelf deze medicatie heeft ingenomen of dat de medicatie op andere wijze (zoals toegediend door verdachte) in haar bloed is gekomen.
De rechtbank heeft in haar vonnis omtrent het alternatieve scenario ‘koolstofmonoxide’ het volgende overwogen (cursief opgenomen):
De rechtbank vindt eveneens onvoldoende aannemelijk geworden dat [slachtoffer] door een koolmonoxidevergiftiging in een reanimatiebehoeftige toestand terecht is gekomen en uiteindelijk is overleden. Hiervoor bestaan geen aanwijzingen. Daar komt bij dat uit het dossier volgt dat er in de nacht van 23 november 2022 - direct na het aantreffen van [slachtoffer] - en de daaropvolgende dag meerdere politiefunctionarissen voor langere tijd in de woning aanwezig zijn geweest ten behoeve van het verrichten van (forensisch) onderzoek. Het had dan ook voor de hand gelegen dat één of meerdere van deze personen onwel zouden zijn geworden in het geval er daadwerkelijk sprake was geweest van hoge koolmonoxide waarden. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niets gebleken.
Het hof neemt deze overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
Geweldshandelingen en causaliteit
Vervolgens staat het hof voor de vraag of verdachte in de avond en nacht van 22 op 23 november 2022 opzettelijk de in de tenlastelegging opgenomen geweldshandelingen tegen [slachtoffer] heeft verricht, ten gevolge waarvan zij op 30 november 2022 is overleden.
De rechtbank heeft hieromtrent onder meer het volgende overwogen (cursief opgenomen):
Voorop staan de bevindingen uit het forensische dossier. De forensisch patholoog komt tot de conclusie dat de krachtinwerking op de hals van [slachtoffer] , in de vorm van stomp botsende, (samen)drukkende en/of toesnoerende krachtinwerking op de hals, wat heeft geleid tot een breuk van de linker bovenste hoorn van het schildkraakbeen, kan hebben geleid tot of bijgedragen hebben aan het ontstaan van de reanimatiebehoeftige toestand van [slachtoffer] .
Daar komen op basis van de bewijsmiddelen in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten bij. In de avond en nacht van 22 op 23 november 2022 bevond verdachte zich samen met [slachtoffer] in hun gezamenlijke woning. Er zijn geen aanwijzingen dat er die avond nog andere personen aanwezig zijn geweest in de woning. Verdachte heeft daarover ook niets verklaard. Verdachte en [slachtoffer] hadden in de periode voorafgaand aan 23 november 2022 relatieproblemen en hadden het voornemen om van elkaar te scheiden. Verdachte verkeerde daarbij al langere tijd, ook in de avond en nacht van 22 op 23 november 2022, in de waan dat [slachtoffer] hem wilde vergiftigen met ketamine. Uit de geluidsopname blijkt dat verdachte [slachtoffer] hiervan beschuldigde, dat [slachtoffer] dit bleef ontkennen en dat verdachte gefrustreerd raakte. Ook heeft verdachte tijdens de opname meerdere keren tegen [slachtoffer] gezegd dat hij haar dood wilde maken. Verder blijkt uit de geluidsopname dat hij dusdanig geweld tegen haar gebruikte dat zij in haar adem werd belemmerd.
Bij [slachtoffer] is enkele uren later, kort nadat zij in reanimatiebehoeftige toestand is
aangetroffen, letsel vastgesteld; er zijn verspreid over haar lichaam meerdere
bloeduitstortingen geconstateerd. Over deze blauwe plekken verklaart de schouwarts dat een aantal, maar zeker niet alle, verklaard kunnen worden door medisch handelen in het AMC.
Daarnaast was [slachtoffer] een relatief jonge vrouw en hebben de patholoog en schouwarts gerapporteerd dat zij gezond was. Ook kon er volgens voornoemde deskundigen geen ziekelijke oorzaak voor het ontstaan van de reanimatiebehoeftige toestand worden vastgesteld en was er waarschijnlijk geen sprake van natuurlijk overlijden. (…)
Het hof neemt ook deze overweging van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte fors geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] . Volgens het forensische rapport van drs. D.J. Rijken, arts en forensisch patholoog, was sprake van een breuk van de linker bovenste hoorn van het schildkraakbeen, die veroorzaakt is door stomp botsende, (samen)drukkende en/of toesnoerende krachtinwerking, met zwelling in de omliggende wekedelen. Het is daarnaast volgens de patholoog zeer onwaarschijnlijk dat deze breuk het gevolg is van reanimatiehandelingen.
Het hof constateert dat het letsel typerend is voor verwurgingshandelingen. Daar komt bij dat uit een geluidsopname blijkt dat verdachte eerder die dag al tegen het slachtoffer heeft gezegd dat hij haar om het leven zou brengen. Op die geluidsopname is onder meer het volgende te horen:
M (het hof begrijpt: verdachte)
: Nee, nee ik maak je van kant hoor
V(het hof begrijpt: [slachtoffer] )
: Ja nou… dat
M: Nee, nee. [slachtoffer] luister, ik maak je van kant, echt woar. Ik maak je echt van kant. Ik maak je echt van kant. Ik maak je echt van kant.
Uit de geluidsopname blijkt niet dat verdachte op het moment van dat handgemeen al de keel van [slachtoffer] vastgepakt heeft. Op dezelfde geluidsopname is te horen dat verdachte en [slachtoffer] na het handgemeen normaal met elkaar spraken. Het hof gaat er daarom vanuit dat het letsel aan het schildkraakbeen niet toen al is ontstaan maar dat er daarna een incident moet zijn geweest waarbij [slachtoffer] kennelijk zodanig is verwurgd dat een breuk is ontstaan in haar schildkraakbeen en zij in een reanimatiebehoeftige toestand is geraakt. Daarnaast zijn rondom haar ogen en op meerdere plaatsen op haar lichaam blauwe plekken aangetroffen. Dergelijke verwondingen, en vooral de hoeveelheid ervan, dragen bij aan de overtuiging van het hof dat een later incident moet hebben plaatsgevonden, waarbij ook dit letsel aan [slachtoffer] is toegebracht.
Verdachte heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat er in de avond en nacht van 22 op 23 november 2022, voor zover hij weet, geen andere mensen binnen in de woning zijn gekomen. Het is het hof niet gebleken dat er andere mensen in de woning waren die nacht.
Het hof is gelet op voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat [slachtoffer] door verwurgingshandelingen van verdachte in een reanimatiebehoeftige toestand is gekomen. Die gedragingen zijn in de keten van gebeurtenissen een noodzakelijke factor geweest voor het ingetreden gevolg, te weten het overlijden van [slachtoffer] .
Voorts is het hof van oordeel dat het overlijden van [slachtoffer] redelijkerwijs aan de gedragingen van verdachte kunnen worden toegerekend. Zonder zijn handelingen zou [slachtoffer] niet in een reanimatiebehoeftige toestand zijn gekomen en zou zij niet in een zodanige toestand zijn geraakt dat haar nabestaanden de moeilijke, maar medisch en ethisch navolgbare beslissing hebben genomen de apparatuur die haar in leven hield uit te laten zetten.
Opzet
De gedragingen van verdachte zijn zozeer gericht geweest op het dodelijk verwonden van [slachtoffer] , dat dit naar het oordeel van het hof vol opzet op het dodelijk letsel bij haar oplevert. Verdachte heeft de keel van [slachtoffer] kennelijk zo lang en met zodanige kracht dichtgeknepen dat zij in een reanimatiebehoeftige toestand is geraakt en daardoor letsel heeft opgelopen. Het dichtknijpen van de keel op de wijze waarop verdachte dat gedaan heeft, is naar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] , dat het niet anders kan dan dat de verdachte haar met deze handeling heeft willen doden. Deze wens heeft verdachte tijdens het handgemeen in de keuken, dat auditief is opgenomen, zelfs meermalen uitgesproken. Het hof is daarom van oordeel, anders dan de rechtbank, dat de verdachte zogenaamd vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
Conclusie
Het hof is dan ook van oordeel dat verdachte zich op 23 november 2022 in [plaats]
schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] , zoals hierna weergegeven.
Feit 2
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit het volgende overwogen (cursief opgenomen):
Voor een succesvolle vervolging ter zake van bedreiging is vereist dat de bedreiging
plaatsvindt met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou laten dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Anders dan in de meeste zaken waarin bedreiging wordt ten laste gelegd, kan het slachtoffer hier niet navertellen of zij angstig was door de gedragingen van verdachte. Maar uit de geluidsopnames kan dit wel worden afgeleid. Niet in geschil is dat verdachte meerdere keren tegen [slachtoffer] heeft gezegd "ik maak je van kant" en "het is een dikke overdosis he. (..) Ik denk als ik je even laat liggen zo dat je weg bent" of woorden van die strekking. Die woorden in combinatie met de omstandigheden dat verdachte op [slachtoffer] zat en zij moeilijk kon ademen, moet bij [slachtoffer] redelijkerwijs de vrees hebben opgewekt dat verdachte zijn aangekondigde voornemen om [slachtoffer] ‘van kant te maken’ zou uitvoeren. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat daarmee sprake is van bedreiging, zoals onder feit 2 ten laste is gelegd.
Het hof neemt deze overweging van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat de vrees bij [slachtoffer] ook duidelijk te horen is in haar eigen bewoordingen, zoals op de geluidsopname te horen is. Onder andere zegt [slachtoffer] :
‘ik ben ook bange veur joe’en ‘
ik ben echt bange veur joe’
hoe jij nou mij behandelt’.

Bewezenverklaring

Het hof is aldus van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van de onder 1 primair en subsidiair en onder 2 tenlastegelegde feiten wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof heeft, anders dan de rechtbank, niet kunnen vaststellen dat het overlijden van [slachtoffer] is veroorzaakt doordat verdachte op [slachtoffer] is gaan zitten en daarmee uitwendige druk op haar borstkas heeft uitgeoefend waardoor haar ademhaling enige tijd zou zijn belet of belemmerd. Die handelingen vonden kennelijk plaats ten tijde van de eerdergenoemde geluidsopname. Het hof acht, zoals hiervoor is uiteengezet, wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met kracht de keel van [slachtoffer] heeft dichtgeknepen en dicht heeft gehouden, ten gevolge waarvan zij is overleden.
Het hof komt tot de volgende bewezenverklaring ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde, te weten dat
hij omstreeks 23 november 2022 te [plaats] [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft
beroofd, door geweld toe te passen op [slachtoffer] door met kracht de keel van die [slachtoffer] dicht te knijpen en dicht te houden, ten gevolge waarvan zij op 30 november 2022 te [plaats] is overleden.
En ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde dat
hij omstreeks 23 november 2022 te [plaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "het is een dikke overdosis he. Als ik je laat liggen zo. Dit is al 30 keer meer. Dit is gewoon zo’n bek heb ik
erin gooid. Dus ik denk als ik je even laat liggen zo dat je weg bent", "En je vader is ook zo
dood gegaan he." en "Ik maak je van kant, echt waar. Ik maak je echt van kant. Ik maak je
echt van kant. Ik maak je echt van kant." en door op die [slachtoffer] te gaan zitten, ten gevolge
waarvan de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd werd belet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid van de verdachte

Zowel de raadsman als de advocaat-generaal hebben gesteld dat het hof de verdachte in geval van een bewezenverklaring van een of beide feiten dient te ontslaan van alle rechtsvervolging. Het hof kan verdachte de feiten namelijk als gevolg van een psychische stoornis niet toerekenen.
Artikel 39 Sr luidt sinds de inwerkingtreding van de wet van 24 januari 2018, houdende regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, Stb. 2018, 37) op 1 januari 2020:
“Niet strafbaar is hij die een feit begaat, dat hem wegens de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap niet kan worden toegerekend.”
De rechter kan op grond van artikel 39 Sr beslissen dat het tenlastegelegde feit niet aan de verdachte kan worden toegerekend als ten tijde van dat feit bij de verdachte sprake was van een stoornis als bedoeld in deze bepaling en de verdachte als gevolg van die stoornis niet kon begrijpen dat dat feit wederrechtelijk was of niet in staat was in overeenstemming te handelen met zijn begrip van de wederrechtelijkheid van dat feit. [1]
De rechtbank heeft het volgende overwogen (cursief opgenomen).
Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een Pro Justitia rapport psychiatrisch onderzoek van 17 april 2023, opgemaakt door dr. S. Dragt , psychiater (hierna ook: de psychiater);
- een Pro Justitia rapport psychologisch onderzoek van 22 februari 2023, opgemaakt door E.I.J. Peeters , GZ-psycholoog (hierna ook: de psycholoog).
De psycholoog en psychiater stellen vast dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie. Daarnaast komt de psychiater tot de conclusie dat eveneens sprake is van een lichte stoornis in het gebruik van cannabis. Deze stoornissen waren ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten aanwezig. Sinds de zomer van 2022 was er sprake van toenemende paranoïde symptomen, mogelijk geluxeerd door medicatie ontrouw en (deels door) chronisch cannabisgebruik. Deze paranoïde symptomen bestonden uit achterdocht jegens zijn vrouw, waarbij hij steeds meer overtuigd raakte van het feit dat zij hem wilde vergiftigen. Verdachte handelde in de avond van het tenlastegelegde volledig vanuit deze paranoïde waan. Zowel de psycholoog als de psychiater concluderen daarom dat de ten laste gelegde feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend.
Het hof neemt deze overweging van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
Het hof verbetert de motivering van de rechtbank als volgt.
Het hof stelt vast dat ten tijde van de ten laste gelegde feiten bij verdachte sprake was van een floride paranoïde psychose die wordt geclassificeerd als schizofrenie. Het hof acht aannemelijk geworden dat deze stoornis van verdachte tot gevolg heeft gehad dat hij de wederrechtelijkheid van de bewezenverklaarde feiten niet kon begrijpen.
Net als de rechtbank acht het hof verdachte ontoerekeningsvatbaar en zal het verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

Oplegging van maatregelen

De raadsman van verdachte heeft, in het geval dat het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht aan verdachte geen maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) op te leggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat geen recidiverisico bestaat zolang verdachte zijn medicatie slikt en dat het enorme belang van het blijvend gebruiken van zijn medicijnen hem duidelijk is geworden tijdens de behandeling die al heeft plaatsgevonden. Mocht het hof dit standpunt passeren dan is bepleit dat wordt volstaan met het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden, zoals ook door de rechtbank is opgelegd.
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien hiervan het volgende overwogen (cursief opgenomen):
Ernst van de feitenVerdachte heeft zich in de avond en nacht van 22 op 23 november 2022 schuldig gemaakt aan doodslag op zijn vrouw ( [slachtoffer] ). Nadat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met de dood, heeft hij haar in hun gezamenlijke woning om het leven gebracht door haar te wurgen[…]
. Het kan daarbij niet anders dan dat [slachtoffer] in de laatste minuten van haar leven doodsangsten heeft uitgestaan. Dat dit feit is gepleegd juist door haar partner - iemand die je per definitie zou moeten kunnen vertrouwen - in hun gezamenlijke woning - een plek waar je bij uitstek veilig zou moeten zijn - maakt het allemaal nog wranger. In het dossier komt naar voren dat verdachte volledig handelde vanuit een paranoïde waan, waardoor verdachte er al langere tijd van overtuigd was dat [slachtoffer] hem wilde vergiftigen. Dat verdachte, terwijl hij in een dergelijke waan verkeert, kennelijk in staat is om zulk extreem geweld toe te passen, is zeer zorgelijk.
Aan de nabestaanden van [slachtoffer] , waaronder haar zus en haar moeder, is onherstelbaar leed en verdriet toegebracht. Zij hebben het afgelopen anderhalf jaar enorm geleden. Sinds de dood van [slachtoffer] heerst bij de moeder een enorm verdriet, waardoor zij nog maar een schim van zichzelf is. De zus van [slachtoffer] zit met vele vragen over wat er is gebeurd; vragen waarop zij, omdat verdachte geen openheid van zaken geeft en blijft ontkennen dat hij iets met het overlijden van [slachtoffer] te maken heeft, waarschijnlijk nooit een antwoord zal krijgen. Ook andere nabestaanden zullen met deze vragen blijven zitten. Natuurlijk zijn niet alleen de zus en moeder van [slachtoffer] geraakt door haar gewelddadige dood. Dit geldt ook voor anderen, zoals de buren, vriendinnen en andere bekenden van [slachtoffer] . Daarnaast is ook de samenleving geschokt door dit soort feiten.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte, naast de[…]
genoemde rapportages van de psychiater en psycholoog, kennisgenomen van:
-
een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie ('strafblad') van 16 april 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten;
-
een reclasseringsadvies van 9 juni 2023, opgemaakt door [naam] ,
reclasseringswerker van Tactus verslavingszorg;
-
een voortgangsverslag schorsingstoezicht, opgemaakt door [naam] ,
reclasseringswerker van Verslavingsreclassering Inforsa.
Rapportages psychiatrisch en psychologisch onderzoek
De psychiater en psycholoog komen in hun rapportages tot de volgende conclusies. Het recidiverisico wordt geheel bepaald door de (ernstige en chronische) psychotische stoornis en wordt ingeschat als matig in het geval verdachte geen adequate behandeling krijgt. Geadviseerd wordt om de psychotische stoornis van verdachte te behandelen in een klinische setting, onder andere door verdachte in te stellen op medicatie. De verwachting is dat deze behandeling ten minste enkele maanden zal duren en dat aansluitend ambulante vervolgbehandeling nodig is. Hieruit volgend wordt een behandeling (van voldoende lengte) in een gedwongen kader noodzakelijk geacht en oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden geadviseerd. De inschatting is dat verdachte zal meewerken aan behandeling binnen dit kader en dat dit kader het recidiverisico voldoende zal terugdringen. De deskundigen geven daarnaast oplegging van een GVM in overweging, zodat deze maatregel eventueel aansluitend op de tbs-maatregel ten uitvoer kan worden gelegd en toezicht kan worden gehouden op de inname van medicatie en behandeltrouw.
Reclasseringsadvies
Uit het reclasseringsadvies van 9 juni 2023 volgt dat de reclassering het risico op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden inschat als gemiddeld. De reclassering acht behandeling in een langdurige, forensische setting in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden noodzakelijk. De reclassering adviseert daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs-maatregel met voorwaarden, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is. Ten slotte geeft de reclassering ter overweging mee om een GVM op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de tbs-maatregel. Een GVM biedt de mogelijkheid om toezicht te kunnen houden op de inname van medicatie, daar verdachte zijn ziektebeeld ontkent en in het verleden zonder overleg de inname van zijn medicatie heeft gestaakt.
De op te leggen maatregelen
Bij het bepalen van de maatregel(en) houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder deze feiten door verdachte zijn begaan. De rechtbank houdt ten slotte nadrukkelijk rekening met de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Tbs-maatregel met voorwaarden
Omdat verdachte ten tijde van de bewezen geachte feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was, kan aan hem geen straf worden opgelegd. Wel kan een maatregel aan verdachte worden opgelegd.[…]
Voor de rechtbank staat vast dat het in het belang is van en ter bescherming van de
maatschappij, maar zeker en misschien nog wel meer in het belang van verdachte zelf, dat hij de noodzakelijke en passende hulpverlening krijgt. Uit het voortgangsverslag blijkt ook dat hij baat heeft bij de inmiddels gestarte behandelgesprekken. Uit de deskundigenrapporten volgt duidelijk dat verdachte een intensieve behandeling van ten minste enkele maanden nodig heeft in een kliniek om het recidiverisico terug te dringen en de deskundigen adviseren een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Alles afwegend acht de rechtbank onder
deze omstandigheden een tbs-maatregel met voorwaarden het meest passend en
noodzakelijk. De rechtbank overweegt dat wordt voldaan aan de eisen die de wet aan oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het door hem begane misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank zal de door de reclassering geadviseerde voorwaarden overnemen, zoals vermeld in het dictum. Verdachte heeft zich ook bereid verklaard tot naleving van die voorwaarden.[…]
Geen gemaximeerde terbeschikkingstelling
De maatregel zal worden opgelegd wegens doodslag. Dit heeft te gelden als een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling, indien in de toekomst alsnog zal worden bevolen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, niet op voorhand is gemaximeerd.
Dadelijke uitvoerbaarheid tbs-maatregel met voorwaarden
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zonder behandeling en begeleiding opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank tevens bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Oplegging van gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z Sr)
Verdachte heeft onder invloed van zijn ziekte een zeer zwaar en uiteindelijk dodelijk
geweldsdelict gepleegd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bescherming van de samenleving vereist dat toereikende maatregelen genomen worden om recidive te voorkomen. Aangezien er op dit moment een matig risico op recidive bestaat en voorkomen moet worden dat dit na ommekomst van de (eindige) tbs-maatregel met voorwaarden tot onveiligheid voor de samenleving leidt, is de rechtbank van oordeel dat de door de reclassering geadviseerde GVM moet worden opgelegd. Aan de voorwaarden voor oplegging van deze maatregel is voldaan, omdat een tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd.Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen, gelet op de ernst van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit en het in de rapportages geschatte matige recidiverisico indien verdachte geen adequate behandeling krijgt. De rechtbank acht het van belang dat na het beëindigen van de tbs-maatregel toezicht kan worden gehouden op de inname van medicatie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank derhalve van oordeel dat oplegging van deze maatregel in dit geval aangewezen is. Na afloop van de opgelegde tbs-maatregel kan beoordeeld worden in hoeverre het recidiverisico nog aanwezig is en of en zo ja, welke voorwaarden moeten worden opgelegd ter bescherming van de veiligheid van anderen.
Het hof neemt deze overweging van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende.
Het hof heeft kennisgenomen van een recentere reclasseringsrapportage, gedateerd 12 maart 2025, en hetgeen ter terechtzitting van het hof is verklaard door de deskundige [naam] van de reclassering.
Ter zitting heeft de deskundige verklaard dat extern risicomanagement nodig is om het medicijngebruik van verdachte te monitoren. Hij merkte daarbij op dat het contact met verdachte reactief is en verdachte in het begin zeer passief was. Inmiddels maakt verdachte een ontwikkeling door en geniet hij een aantal vrijheden. [naam] concludeert dat verdachtes behandeling voorspoedig verloopt, maar dat er zorgen zijn over de intrinsieke motivatie van verdachte omtrent zijn medicijngebruik, zeker als hij zelfstandig zou gaan wonen. Verdachte is nog steeds een stressgevoelig persoon en zelfstandig wonen zou daarom een te grote stap zijn.
Het hof heeft hetgeen door de deskundige ter zitting is verklaard ook betrokken in zijn oordeel. Het hof heeft op basis van deze verklaring bevestigd gezien dat het recidivegevaar nog steeds aanwezig is. Hoewel dat gevaar door de deskundigen niet als hoog wordt ingeschat, betreft het wel een (matig) risico voor een zeer ernstig feit. Het hof schat het gevaar dat verdachte opnieuw zeer ernstige feiten pleegt daarom nog groot genoeg in om oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden noodzakelijk te doen zijn.
In hoger beroep heeft verdachte opnieuw verklaard zich aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden te zullen houden, mocht het hof die voorwaarden stellen.
Het hof zal vaststellen dat de tbs met voorwaarden ingegaan is op 7 juni 2024, nu de rechtbank deze maatregel en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard.

Vordering van de benadeelde partijen

De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van de benadeelde partijen het volgende overwogen (cursief opgenomen):
De vordering van [benadeelde 1]
Materiële schade
Ten aanzien van de gestelde materiële schade(bedragen) overweegt de rechtbank het volgende.
Kosten voor lijkbezorging
De schade voor zover die betrekking heeft op de kosten voor lijkbezorging komt voor vergoeding in aanmerking. Deze schade is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft de hoogte van dit schadebedrag voldoende onderbouwd en de verdediging heeft deze schade niet weersproken. Nu de benadeelde partij geen bedrag heeft gevorderd voor de kosten die zijn gemaakt ten behoeve van de ring met vingerafdruk (as-sieraad), maar enkel voor de kosten van de urn, zal het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 769,01 in zijn geheel worden toegewezen.
Kosten verblijf ziekenhuis
De rechtbank overweegt dat het hier geen verplaatste schade betreft, maar schade die de moeder van [slachtoffer] stelt zelf te hebben geleden ten gevolge van het handelen van verdachte. De moeder en zus van [slachtoffer] behoorden tot de kring van directe naasten van [slachtoffer] . Gelet op de toestand waarin [slachtoffer] verkeerde als gevolg van het door verdachte gepleegde strafbare feit jegens haar, acht de rechtbank het voorstelbaar en redelijk dat haar moeder en zus in de directe nabijheid van [slachtoffer] wilden zijn. De moeder van [slachtoffer] heeft daarvoor reis- en verblijfskosten moeten maken. Ten aanzien van de gevorderde kosten die zijn gemaakt voor eten en drinken tijdens het verblijf in het ziekenhuis (€ 141,26) en de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt van en naar het ziekenhuis (€ 845,76) geldt dat zij voldoende zijn onderbouwd en in rechtstreeks verband staan tot de door verdachte gepleegde strafbare feiten, zodat zij voor vergoeding in aanmerking komen. De omstandigheid dat de benadeelde partij een hotelverblijf heeft geboekt en vervolgens heeft geannuleerd, omdat zij bij nader inzien toch liever in haar vertrouwde omgeving wilde slapen, dient volgens de rechtbank niet voor rekening van verdachte te komen. De vordering ten aanzien van deze post (€ 260,-) zal daarom worden afgewezen.
Toekomstige schade
De rechtbank is van oordeel dat voor de post die ziet op de toekomstige schade (€ 5.000. -) geldt dat op geen enkele wijze is onderbouwd waaruit deze kosten zouden bestaan. Daarmee staat ook onvoldoende vast dat deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Immateriële schade (affectieschade)
Het vorderen van affectieschade in het strafproces is sinds 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, BW genoemde naasten van een door een misdrijf overleden slachtoffer. De vergoeding ziet op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit) per categorie nabestaanden vaste bedragen opgenomen. De ouders van een door misdrijf overledene komen op grond van artikel 6:108, lid 4 sub c BW in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. De hoogte van de door de moeder van [slachtoffer] gevorderde schadevergoeding (€ 17.500,-) is in overeenstemming met het Besluit en zal door de rechtbank worden toegewezen.[…]
Conclusie
Al met al betekent dit dat de rechtbank de door de benadeelde partij geleden materiële en immateriële schade (affectieschade) tot een totaalbedrag van € 19.256,03 zal toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 november 2022 tot de dag van volledige betaling.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het (als vergoeding voor immateriële en materiële schade samen toe te wijzen) bedrag van € 19.256,03, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 november 2022 tot de dag van volledige betaling.[…]
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de
benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van [benadeelde 1] (in hoedanigheid van erfgenaam)
De benadeelde partij vordert hier schade van het [slachtoffer] en doet dit in haar hoedanigheid van erfgenaam van [slachtoffer] . De raadsman heeft betwist dat zij erfgenaam is. De advocaat van de benadeelde partij heeft laten weten dat er geen stukken zijn waaruit blijkt dat de benadeelde partij erfgenaam is, maar dat verdachte zelf een onwaardige erfgenaam is op grond van artikel 4:3 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank overweegt dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat [benadeelde 1] de hoedanigheid van erfgenaam van [slachtoffer] heeft. Ook dat verdachte een onwaardige erfgenaam is, kan nu niet worden vastgesteld omdat daarvoor een onherroepelijke veroordeling ter zake van het ombrengen van de overledene vereist is. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering en bepalen dat deze bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van [benadeelde 2]
Materiële schade (kosten voor lijkbezorging)
Ten aanzien van de schadepost ‘kosten voor lijkbezorging’ overweegt de rechtbank dat deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Deze schade is veroorzaakt door het handelen van verdachte. De benadeelde partij heeft de hoogte van dit schadebedrag voldoende onderbouwd en de verdediging heeft deze schade niet weersproken. Het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 4.226,46 zal in zijn geheel worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 november 2022 tot de dag van volledige betaling.
Toekomstige schade
De rechtbank is van oordeel dat voor de post die ziet op de toekomstige schade (€ 5.000. -) geldt dat op geen enkele wijze is onderbouwd waaruit deze kosten zouden bestaan. Daarmee staat ook onvoldoende vast dat deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden. De rechtbank zal de vordering op dit punt afwijzen.
Veroordeling in de kosten
Verdachte zal worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan
verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag van € 4.226,46, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 30 november 2022 tot de dag van volledige betaling.[…]
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de
benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Het hof neemt deze overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne.
Aanvullend overweegt het hof dat het, anders dan de rechtbank, het aantal dagen gijzeling bij de schadevergoedingsmaatregel op nul dagen zal vaststellen, nu een eventuele gijzeling de door het hof noodzakelijk geachte en voortdurende behandeling op een onwenselijke manier zal kunnen doorkruisen.

Beslag

De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van het beslag het volgende overwogen (cursief opgenomen):
Blijkens een "Lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met
strafrechtelijke beslagtitel' van 21 september 2023 is beslag gelegd op:
1 1 STK GSM. grijs, merk: Cat, nummer G3080002;
2 1 STK GSM. inclusief hoesje, zwart, merk: ONEPLUS, nummer G3080001;
3 1 STK Harddisk, inclusief USB kabel, merk: Lacie, nummer G3094287;
4 1 STK GSM. inclusief hoesje, WIT, nummer G3094294;
5 1 STK Harddisk. Zwart, merk: Intenso, nummer G3094298:
6 1 STK Harddisk, incl. adapter. Zwart, merk: Medion, nummer G3094301;
7 1 STK Computer, incl. oplader. Zwart, merk: Lenovo, nummer G3094308;
8 1 STK Computer, incl. lader en usb. Grijs, merk: Dell, nummer G3094297;
9 1 STK Computer, met adaptor/zonder accu, merk: Acer, nummer G3094307;
10 1 STK Harddisk, Zwart, merk: Medion, nummer G3094282;
11 1 STK Videorecorder, met voedingstekker. Zwart, nummer G3080651:
12 1 STK Shirt, zwart, nummer G3080069;
13 1 STK Trui. Grijs, nummer G3080065;
14 1 STK Broek, blauw, nummer G3080052;
15 1 STK Broek, blauw, nummer G30800I 8;
16 1 STK Ondergoed, zwart, nummer G3080020;
17 1 STK Geldkist, nummer G3093980;
18 1 STK Stroomstootwapen, nummer G3093924;
19 1 STK Medicijn, nummer G3080025;
20 1 STK Kwitantieboekje, zat in geldkist, nummer G3121632.
(…)
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen stroomstootwapen, hierboven genoemd onder 18, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Dit voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten aangetroffen. Het in beslag genomen voorwerp kan bovendien dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven.
Teruggave aan de rechthebbende(n)
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen voorwerpen zoals hiervoor omschreven onder 1 tot en met 17, 19 en 20 aan degene(n) die redelijkerwijs als rechthebbende(n) van deze voorwerpen kan/kunnen worden aangemerkt.
Het hof neemt deze overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. In aanvulling hierop overweegt het hof het volgende.
Blijkens het dossier is ook een alarmpistool, goednummer G3093927, inbeslaggenomen. Het hof zal deze onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en kan bovendien dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld, waarbij als algemene voorwaarde geldt dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en stelt daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
1. Verdachte zal meewerken aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat verdachte:
* zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt waar en hoe vaak dat nodig is;
* zich houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
* de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is, die nodig is
voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
* meewerkt aan huisbezoeken;
* inzicht geeft aan de reclassering in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door
andere instellingen of hulpverleners;
* zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van de reclassering;
* meewerkt aan en het geven van toestemming voor het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
2. Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
3. Verdachte laat zich opnemen in Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) [locatie] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, zal verdachte meewerken aan de indicatiestelling of plaatsing.
4. Verdachte laat zich - na afloop van de klinische behandeling - behandelen door een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de begeleiding.
5. Verdachte verblijft - na afloop van de klinische behandeling - in een nader te bepalen instelling voor beschermd/begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor
hem heeft opgesteld.
6. Als de reclassering dat nodig acht en verdachte daarmee instemt, zal verdachte voor een time-out worden opgenomen in Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) [locatie] of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
7. Verdachte gebruikt geen drugs en alcohol en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt door middel van urine- en ademonderzoek (blaastest). De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
8. Verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van (on)betaald werk met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
9. Verdachte geeft inzicht in zijn financiële situatie en conformeert zich aan de afspraken die met de reclassering worden gemaakt ten aanzien van zijn financiën.
10. Verdachte geeft openheid omtrent zijn sociale contacten met betrekking tot familie, vrienden en kennissen.
Geeft de reclassering opdracht aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Heft op het door de rechtbank gegeven bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van het arrest onderworpen is geweest aan de dadelijk uitvoerbaar verklaarde terbeschikkingstelling met voorwaarden bij de uitvoering van de opgelegde terbeschikkingstelling met voorwaarden in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Stroomstootwapen, nummer G3093924;
1. STK Alarmpistool, nummer G3093927.
Gelast de
teruggaveaan de rechthebbende(n) van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK GSM. grijs, merk: Cat, nummer G3080002;
1. STK GSM. inclusief hoesje, zwart, merk: ONEPLUS, nummer G3080001;
1. STK Harddisk, inclusief USB kabel, merk: Lacie, nummer G3094287;
1. STK GSM. inclusief hoesje, WIT, nummer G3094294;
1. STK Harddisk. Zwart, merk: Intenso, nummer G3094298:
1. STK Harddisk, incl. adapter. Zwart, merk: Medion, nummer G3094301;
1. STK Computer, incl. oplader. Zwart, merk: Lenovo, nummer G3094308;
1. STK Computer, incl. lader en usb. Grijs, merk: Dell, nummer G3094297;
1. STK Computer, met adaptor/zonder accu, merk: Acer, nummer G3094307;
1. STK Harddisk, Zwart, merk: Medion, nummer G3094282;
1. STK Videorecorder, met voedingstekker. Zwart, nummer G3080651:
1. STK Shirt, zwart, nummer G3080069;
1. STK Trui. Grijs, nummer G3080065;
1. STK Broek, blauw, nummer G3080052;
1. STK Broek, blauw, nummer G30800I 8;
1. STK Ondergoed, zwart, nummer G3080020;
1. STK Geldkist, nummer G3093980; 1 STK Medicijn, nummer G3080025;
1. STK Kwitantieboekje, zat in geldkist, nummer G3121632.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 19.256,03 (negentienduizend tweehonderdzesenvijftig euro en drie cent) bestaande uit € 1.756,03 (duizend zevenhonderdzesenvijftig euro en drie cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 19.256,03 (negentienduizend tweehonderdzesenvijftig euro en drie cent) bestaande uit € 1.756,03 (duizend zevenhonderdzesenvijftig euro en drie cent) materiële schade en € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar hoedanigheid van erfgename van [slachtoffer]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar hoedanigheid van erfgename van [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.226,46 (vierduizend tweehonderdzesentwintig euro en zesenveertig cent) ter zake van materiële schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.226,46 (vierduizend tweehonderdzesentwintig euro en zesenveertig cent) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.I. Buitenhuis, griffier,
en op 9 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1295.