In deze zaak heeft de zoon van een overleden huurder, [appellant], hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter die zijn vordering tot voortzetting van de huurovereenkomst met de Stichting De Alliantie had afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat [appellant] niet voldeed aan de voorwaarden voor voortzetting van de huurovereenkomst, met name omdat hij geen huisvestingsvergunning had overgelegd en onvoldoende financiële waarborgen kon aantonen voor het nakomen van de huur. Het hof heeft op 8 april 2025 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Het hof concludeert dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de vereisten voldoet om de huurovereenkomst voort te zetten. De Alliantie heeft aangevoerd dat [appellant] onvoldoende financiële waarborgen biedt, wat door het hof is bevestigd. Daarnaast heeft [appellant] geen huisvestingsvergunning aangevraagd, wat ook een vereiste is voor de voortzetting van de huurovereenkomst. Het hof heeft de vordering van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten.