ECLI:NL:GHARL:2025:2064

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 april 2025
Publicatiedatum
7 april 2025
Zaaknummer
21-002724-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van doodslag en het wegvoeren van een lijk na fatale geweldsdaad

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van doodslag en het wegvoeren van een lijk. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 september 2021 het slachtoffer, een 34-jarige vrouw, heeft gewurgd tijdens een handgemeen in hun chalet. De verdachte heeft verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, maar het hof heeft deze verklaring verworpen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van moord en doodslag, maar het hof kwam tot de conclusie dat er wel degelijk sprake was van doodslag. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11,5 jaar. Het hof heeft de eerdere vrijspraak van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld voor de doodslag en het wegvoeren van het lijk. De zaak is complex, met tegenstrijdige verklaringen van de verdachte en forensisch bewijs dat de dood van het slachtoffer kan verklaren. Het hof heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor affectieschade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002724-22
Uitspraak d.d.: 8 april 2025
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 27 juni 2022 met parketnummer 16-271512-21 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
Verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 december 2022, 16 januari 2025, 11 maart 2025, 8 april 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die na voorlezing aan het hof is overgelegd. Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.S.K. Jap-A-Joe, en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren is gebracht.
Algemene inleiding/leeswijzer
Deze zaak gaat over het overlijden van [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer, of [slachtoffer] ) en het verwijt dat verdachte daarvan kan worden gemaakt. Op 8 oktober 2021 is haar levenloze lichaam aangetroffen in een auto op de parkeerplaats van [hotel] in [plaats] .
Het slachtoffer is met geweld om het leven gebracht. Haar lichaam lag achterin die auto, bedekt door verschillende goederen en was daardoor van buitenaf niet zichtbaar.
Verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer tijdens een handgemeen in hun woning bij de keel heeft vastgepakt en die keel heeft dichtgedrukt. Hij heeft haar lichaam vervolgens in haar auto geplaatst en is met die auto naar de parkeerplaats in [plaats] gereden.
Hij heeft verklaard dat hij in de nacht van 28 op 29 september 2021 handelde uit zelfverdediging, nadat het slachtoffer hem met een mes aanviel en vervolgens agressief bleef.
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van moord en doodslag en achtte bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld met haar dood tot gevolg.
De rechtbank achtte ook het onder feit 2 tenlastegelegde verbergen of wegvoeren van het lijk bewezen.
Namens verdachte is een noodweer-verweer gevoerd.
De rechtbank heeft daarover geoordeeld dat de verklaring van verdachte over wat er die avond in zijn chalet tussen hem en het slachtoffer was gebeurd, aannemelijk is. De rechtbank heeft het daardoor aannemelijk geoordeeld dat sprake was van een situatie waarin verdachte zich mocht verdedigen en dat niet is gebleken dat er voor verdachte een redelijke mogelijkheid bestond om zich aan die situatie te onttrekken.
Ook achtte de rechtbank zijn handelen proportioneel.
De rechtbank heeft (aldus) het beroep op noodweer gehonoreerd, als gevolg waarvan verdachte is ontslagen van rechtsvervolging ten aanzien van de bewezen geachte mishandeling met dodelijk gevolg.
De rechtbank heeft verdachte voor het verbergen en wegvoeren van het lijk een gevangenisstraf van twaalf maanden opgelegd.
Die gevangenisstraf heeft verdachte in voorarrest uitgezeten.
Zowel het Openbaar Ministerie als verdachte hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De zaak is in hoger beroep dan ook weer in volle omvang aan de orde geweest.
In dit arrest komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. Het hof is van oordeel dat wel degelijk sprake is van doodslag. Het hof acht daarnaast de door verdachte aan zijn noodweerverweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet aannemelijk geworden. Zijn verklaringen, die erop neerkomen dat het slachtoffer hem aanviel, volgt het hof daarom niet. Het hof legt verdachte voor de doodslag en het wegvoeren van het lijk een langdurige gevangenisstraf op.
Dat betekent dat verdachte opnieuw de gevangenis in moet.
Hierna motiveert het hof zijn beslissingen op deze punten.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en zal daarom opnieuw rechtdoen, en zal daarbij ook beslissen op de vorderingen van de benadeelde partijen, die in hoger beroep opnieuw in hun totaliteit aan de orde zijn.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 te [plaats] ( [gemeente] ) of [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland of in het arrondissement Oost-Nederland, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd, door
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag bovenop haar (buik) te zijn gaan zitten, en/of
- haar met zijn (rechter)hand bij de keel te pakken, en/of
- met die (rechter)hand haar keel dicht te knijpen, terwijl hij tegelijkertijd met zijn lichaam extra druk uitoefende op zijn (rechter)arm, en/of
haar in een omgekeerde positie, althans in een positie waarbij haar bovenlichaam een lagere positie had dan haar onderlichaam, in een auto te leggen, waardoor hij haar zuurstoftoevoer heeft belet/belemmerd,
ten gevolge waarvan zij is komen te overlijden, althans, door de keel/hals van die [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/ dichtgedrukt te houden, althans door op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, in elk geval door van buitenaf op het lichaam van die [slachtoffer] geweld toe te passen;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 te [plaats] ( [gemeente] ) of [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland of in het arrondissement Oost-Nederland, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door
- terwijl [slachtoffer] op de grond lag bovenop haar (buik) te zijn gaan zitten, en/of
- haar met zijn (rechter)hand bij de keel te pakken, en/of
- met die (rechter)hand haar keel dicht te knijpen, terwijl hij tegelijkertijd met zijn lichaam extra druk uitoefende op zijn (rechter)arm en/of haar in een omgekeerde positie, althans in een positie waarbij haar bovenlichaam een lagere positie had dan haar onderlichaam, in een auto te leggen, waardoor hij haar zuurstoftoevoer heeft belet/belemmerd, althans, door de keel/hals van die [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/ dichtgedrukt te houden, althans door op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, in elk geval door van buitenaf op het lichaam van die [slachtoffer] geweld toe te passen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 te [plaats] ( [gemeente] ) of [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland of in het arrondissement Oost-Nederland, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag bovenop haar (buik) te zijn gaan zitten, en/of - haar met zijn (rechter)hand bij de keel te pakken, en/of
- met die (rechter)hand haar keel dicht te knijpen, terwijl hij tegelijkertijd met zijn lichaam extra druk uitoefende op zijn (rechter)arm en/of
haar in een omgekeerde positie, althans in een positie waarbij haar bovenlichaam een lagere positie had dan haar onderlichaam, in een auto te leggen, waardoor hij haar zuurstoftoevoer heeft belet/belemmerd, ten gevolge waarvan zij is komen te overlijden, althans, door de keel/hals van die [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/ dichtgedrukt te houden, althans door op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, in elk geval door van buitenaf op het lichaam van die [slachtoffer] geweld toe te passen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2021 tot en met 8 oktober 2021 te [plaats] ( [gemeente] ) en/of [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland en/of in het arrondissement Oost-Nederland, in elk geval in Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft begraven, verbrand, vernietigd, verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen, immers heeft verdachte:
- het lijk van die [slachtoffer] uit een chalet in [plaats] heeft gesleept, en/of
- ( vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] in een auto heeft gelegd, en/of
- ( vervolgens) diverse goederen op het lijk van die [slachtoffer] gelegd, waardoor dit lijk niet langer zichtbaar wanneer de portieren van de auto gesloten waren, en/of
- ( vervolgens) met voornoemde auto vanuit [plaats] naar de parkeerplaats van [hotel] te [plaats] is gereden, en/of
- ( vervolgens) deze voornoemde auto daar te hebben geparkeerd en te hebben achtergelaten.
Bewijsoverwegingen [1]
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot vrijspraak van moord en tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag (feit 1) en van -kort gezegd- het wegmaken van het lijk (feit 2).
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft volledige vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit en heeft daaraan onder meer -kort samengevat- het volgende ten grondslag gelegd.
Er was geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het doden van het slachtoffer. Het ontbreken van inwendig letsel aan de keel van het slachtoffer is een klemmende indicatie dat verdachte niet bewust een aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Het handelen van verdachte kan hooguit worden gekwalificeerd als mishandeling de dood tot gevolg hebbend. Daarnaast heeft verdachte niet het oogmerk gehad het lichaam van het slachtoffer te verbergen.
Beoordeling door het hof
Vrijspraak moord
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadsvrouw is het hof van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte het slachtoffer volgens een vooropgezet plan en dus met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
Daarom zal het hof verdachte vrijspreken van de onder 1 primair tenlastegelegde moord.

Feit 1, het levensdelict

Aantreffen (levenloos) lichaam slachtoffer
Op 7 oktober 2021 is het levenloze lichaam van het slachtoffer aangetroffen in een auto. Die auto stond geparkeerd op het terrein van [hotel] in [plaats] .
Naar aanleiding van een melding is de politie daarheen gegaan.
De ruiten van de auto waren beslagen en het zicht op de binnenkant van de auto was beperkt. Nadat agenten een achterruit van de auto hadden ingeslagen, zagen ze (alleen) goederen op de achterbank liggen. Wel roken ze een muffe geur. Pas na het openen van de achterdeur van de auto zagen de agenten het lichaam van het slachtoffer achterin de auto liggen. [2]
Ook de (vervolgens ingeschakelde) forensische opsporing kon van buiten de auto, zelfs door de opengebroken ruit, onmogelijk een stoffelijk overschot op de achterbank zien. Pas bij het openen van de achterdeur zagen zij het lichaam van het slachtoffer liggen. Ze lag in buikligging, waarbij haar bovenlichaam en hoofd zich onderin de auto bevonden. Op het lichaam lagen een jas, deurmatten, een wit dekbed, een dekbedovertrek en handdoeken. De bovenbenen van het lichaam lagen op de zitting. De onderbenen waren omhoog gericht, tegen de rugleuning van de achterbank. De spijkerbroek en de slip van het slachtoffer zaten halverwege haar billen. Een van de voeten was bloot, de betreffende schoen lag los op de achterbank. Gezien de positie waarin het stoffelijk overschot zich bevond, hielden de verbalisanten rekening met een scenario waarin het slachtoffer door derden op de achterbank is gesleept/geduwd en daarna in deze positie is geduwd. [3]
Het pathologisch onderzoek
Bij het pathologisch onderzoek is het volgende gebleken.
Op het lichaam van het slachtoffer zijn traumatische afwijkingen aangetroffen. Aan de neus was een gladrandig huiddefect met een onderliggende breuk van het neusbeen, vermoedelijk in het kader van een open neusbreuk. Dit letsel, alsook de verdere genoemde (mogelijke) letsels in het gelaat, kunnen zijn ontstaan bij stomp botsende krachtinwerking zoals vallen, stoten en slagen.
De weke delen van de hals toonden uitgebreide bloeduitstortingen. Deze zijn bij leven ontstaan door (samen)drukkende krachtinwerking op de hals, zoals wurging met de handen. Hierbij is een belemmering van de bloedsomloop van het hoofd te verwachten met bloedstuwing tot gevolg. Indien aangehouden, kan deze belemmering leiden tot zuurstofgebrek van de hersenen op basis waarvan het overlijden kan worden verklaard.
Aan de romp waren enkele bloeduitstortingen door drukkende en/of stomp botsende krachtinwerking. Als bij leven sprake is geweest van (samen)drukkende krachtinwerking op de romp kan dit door belemmering van ademhalingsbewegingen (versmachting) hebben geleid tot of bijgedragen aan het overlijden.
In de positie waarin het slachtoffer (hof: in de auto) is aangetroffen, is een belemmering van de ademhaling te verwachten. Als het slachtoffer levend in deze positie is terechtgekomen, kan ademhalingsbelemmering het overlijden hebben veroorzaakt of hieraan hebben bijgedragen (een zogenoemde houdingsgebonden verstikking).
Het overlijden van het slachtoffer kan, volgens de forensisch patholoog, zonder meer worden verklaard door samendrukkende krachtinwerking op de hals (wurging), het gelaat (smoren) en/of de borst (versmachting). Houdingsgebonden verstikking kan een rol bij het overlijden hebben gespeeld. [4]
In reactie op in hoger beroep gestelde vragen heeft forensisch patholoog drs. D.J. Rijken onder meer het volgende geantwoord:
Vraag 1
"Kan antwoord worden gegeven op de vraag welke duur, kracht en intensiteit van
de druk op de keel nodig is om het overlijden te veroorzaken?"
Samendrukkende krachtinwerking op de hals (waaronder verwurging) kan door beknelling van de bloedvaten leiden tot zuurstofgebrek van de hersenen. In geval van aangehouden belemmering van de bloedsomloop naar het hoofd kan bewustzijnsverlies optreden na een zestal seconden en ademstilstand na één tot meerdere minuten. Bij ademstilstand is doorgaans geen spontaan herstel (van de ademhaling) te verwachten na het staken van de krachtinwerking op de hals; dit betreft derhalve een reanimatiebehoeftige toestand. De kans op onherstelbare hersenschade neemt toe naarmate het zuurstoftekort van de hersenen aanhoudt; vanaf circa drie tot vijf minuten is er onherstelbare hersenschade.
Genoemde tijdsindicaties kunnen variëren; het proces zal langer duren als sprake is van een meer geleidelijke afname van het zuurstofgehalte in de hersenen zoals kan optreden bij onvolledige belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd. [5]
De benodigde kracht en intensiteit (mate) van druk op de keel om het overlijden te veroorzaken is moeilijk te duiden. Dit is verschillend van persoon tot persoon en onder meer afhankelijk van het verloop van de krachtinwerking (aangehouden of intermitterend) en de mate van verzet. In algemeenheid is voor belemmering van de bloedsomloop naar het hoofd (via afsluiting van de halsslagaders) een druk nodig van minimaal enkele kilogrammen per vierkante centimeter.
(…)Vraag 3
"Kan bij verwurging het inwendige deel van de keel intact zijn?"
Het is zonder meer mogelijk dat het tongbeen, schildkraakbeen en ringkraakbeen intact zijn bij verwurging. Bij betrokkene was bovendien sprake van een beweeglijk (scharnierend) tongbeen en een buigzaam (soepel) schild- en ringkraakbeen; wat relatieve bescherming biedt tegen het optreden van breuken in het kader van samendrukkende krachtinwerking (zoals verwurging). [6]
Verklaringen van verdachte
Verdachte heeft bekend dat hij in de nacht van 28 op 29 september 2021 in zijn chalet geweld op het slachtoffer heeft toegepast. Hij heeft haar in haar gezicht geslagen, waarna ze op de grond viel. Vervolgens is hij op haar gaan zitten en heeft met een hand haar keel dicht geknepen. Hierbij heeft hij met zijn andere arm extra druk uitgeoefend op die hand. Na enige ogenblikken werd het slachtoffer rustig en bewoog niet meer. [7] Het duurde wel even voordat ze rustig werd. [8]
De doodsoorzaak
Het hof stelt vast dat de hiervoor weergegeven verklaringen van verdachte over het door hem toegepaste geweld passen bij het door de patholoog geconstateerde letsel aan de hals dat het overlijden van het slachtoffer kan verklaren. Het hof zal deze verklaring van verdachte dan ook voor het bewijs gebruiken.
Het hof constateert dat het pathologisch onderzoek ook ruimte laat voor een andere doodsoorzaak. Daarin staat immers dat in de positie waarin het slachtoffer in de auto is aangetroffen, een belemmering van de ademhaling was te verwachten. Als het slachtoffer levend in deze positie is terechtgekomen, kan ademhalingsbelemmering het overlijden hebben veroorzaakt of hieraan hebben bijgedragen (een zogenoemde houdingsgebonden verstikking).
Nu verdachte heeft verklaard dat hij met zijn hand om de keel van het slachtoffer kracht heeft gezet tot het moment dat “ze rustig werd en niet meer bewoog”, is het hof van oordeel dat buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat het slachtoffer (reeds) als gevolg van de door verdachte toegepaste krachtinwerking op haar hals is overleden.
Dat niet bekend is hoe lang en met welke kracht verdachte kracht op de hals heeft uitgeoefend en dat blijkens het sectierapport het inwendig deel van de keel intact was, doet hieraan naar het oordeel van het hof niet af.
Verdachte heeft immers, zoals hiervoor al overwogen, verklaard dat hij kracht heeft uitgeoefend tot het slachtoffer niet meer bewoog. Ook ter zitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij extra druk op zijn arm heeft uitgeoefend en daarmee pas is gestopt toen het slachtoffer niet meer bewoog. [9]
Daarnaast blijkt uit een (afgeluisterd) gesprek tussen verdachte en zijn broer [naam] dat verdachte op de vraag van [naam] “Heb je der gelijk weggebracht?” heeft geantwoord: “Ik heb heel effe nagedacht weet je wel. Maar uuh, het was gewoon slap maat. Het was klaar.” [10]
Het hof is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met het dichtdrukken en dichtgedrukt houden van de keel, dat naar zijn aard geschikt is om het tenlastegelegde gevolg teweeg te brengen, het slachtoffer van het leven heeft beroofd. Deze gedragingen zijn naar ervaringsregels ook van dien aard dat zij het vermoeden wettigen dat deze hebben geleid tot het intreden van het gevolg. Het hof gaat er, gelet op het vorengaande, ook vanuit dat het slachtoffer al in het chalet is overleden.
Opzet en de uiterlijke verschijningsvormen van de gedragingen
Het hof acht bewezen dat verdachte de keel/hals van het slachtoffer gedurende enige tijd met kracht heeft dichtgeknepen, als gevolg waarvan zij is overleden. Uit dat enkele feit kan echter nog niet zonder meer worden afgeleid dat verdachte ook opzet had op de dood van het slachtoffer. Verwurging is weliswaar geschikt om dodelijk letsel te veroorzaken, maar dat verdachte het slachtoffer
met dat doelheeft gewurgd, kan op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet worden vastgesteld.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -in dit geval de dood- aanwezig is als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Onder 'de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans' moet worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg - in dit geval de dood - zal intreden en dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard in de zin van: op de koop toe heeft genomen.
Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld, maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest. Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet zal, als de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven over wat er ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van belang de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens aanwijzingen van het tegendeel - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels kan een verwurging leiden tot de dood. Het (met kracht) dichthouden van de hals belemmert immers de ademhaling en blokkeert de bloedtoevoer naar de hersenen.
Door en namens verdachte is naar voren gebracht dat hij de aanmerkelijke kans op de dood niet bewust heeft aanvaard. Zo heeft verdachte verklaard dat het die avond in het chalet een hectische en onverhoedse situatie was en dat hij haar vooral rustig wilde krijgen en dacht dat het slachtoffer wel weer bij bewustzijn zou komen.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van verdachte, te weten het met kracht bij de keel pakken van het slachtoffer, terwijl hij met zijn andere arm extra druk toepaste op zijn hand(en), net zolang tot ze niet meer bewoog, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het doden van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op haar dood bewust heeft aanvaard.
De door de verdediging genoemde contra-indicaties doen daar niet aan af.
Daarbij betrekt het hof dat de verklaring van verdachte, inhoudend dat hij dacht dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen “slechts” bewusteloos was, niet aannemelijk is en zelfs bewust in strijd met de waarheid is afgelegd. Daarop wijzen de manier waarop hij het slachtoffer daarna van zijn chalet naar haar auto heeft gesleept, de manier waarop zij vervolgens door hem in die auto is gepositioneerd en is bedekt met spullen en ook het feit dat verdachte vervolgens de door hem afgesloten auto op een achterafgelegen plek op een parkeerterrein heeft geparkeerd en achtergelaten.
Het hof komt op basis van dit alles dan ook tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde doodslag heeft begaan.

Feit 2, het wegvoeren en verbergen van het lijk

Op camerabeelden van het chaletpark is verdachte op 29 september 2021 om 03.43.31 uur te zien, terwijl hij het slachtoffer aan haar armen over de grond achterwaarts meesleept in de richting van de parkeerplaats. Het slachtoffer is hierbij bewegingloos. [11]
Toen het lichaam van het slachtoffer – negen dagen later - op 7 oktober 2021 werd aangetroffen, lag zij in een auto die op het parkeerterrein stond van [hotel] in [plaats] . De ruiten van de auto waren beslagen en het zicht op de binnenkant van de auto was beperkt. Nadat agenten een achterruit van de auto hadden ingeslagen, zagen ze (alleen) goederen op de achterbank liggen. Pas na het openen van het achterportier aan de bijrijderskant van de auto zagen de agenten het lichaam van het slachtoffer achterin de auto liggen. [12]
Ook de vervolgens ingeschakelde forensische opsporingsdienst kon van buiten de auto, zelfs door de opengebroken ruit, onmogelijk een stoffelijk overschot op de achterbank zien. Bij het openen van het achterportier zagen zij het lichaam van het slachtoffer liggen. Op dat lichaam lagen een jas, deurmatten, een wit dekbed, een dekbedovertrek en handdoeken. [13]
Uit de eerste door verdachte afgelegde verklaring volgt dat hij het slachtoffer “in de auto heeft gegooid” [14] . Ter terechtzitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer op de achterbank heeft gezet en diverse goederen op haar lichaam heeft neergelegd. Vervolgens is hij naar het hotel gereden en heeft hij de auto, met het slachtoffer erin, daar achtergelaten. [15]
Met deze handelingen acht het hof bewezen dat verdachte het lijk van het slachtoffer heeft verborgen en weggevoerd naar een voor derden, onder wie familieleden en bekenden van het slachtoffer, onbekende plaats. De verklaring van verdachte dat hij haar naar dat hotel bracht om daar met haar te praten zodra ze zou bijkomen, acht het hof volstrekt ongeloofwaardig. Zoals hiervoor al overwogen, strookt die verklaring niet met het volledig bedekken van het lichaam met diverse goederen, niet met de wijze waarop zij in de auto is aangetroffen (ondersteboven met haar hoofd nabij de voorstoel) en niet met zijn mededeling tegenover zijn broer ‘dat het klaar was’.
Zijn handelingen passen daarentegen wel bij het doelbewust verbergen van het lijk om ontdekking van het feit, de doodslag, te voorkomen.
Het hof komt dan ook tot bewezenverklaring van het onder feit 2 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. hij
in of omstreeksop 29 september 2021 te [plaats] ( [gemeente] )
of [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland of in het arrondissement Oost-Nederland, in elk geval in Nederland,[slachtoffer] opzettelijk
, en al dan niet met voorbedachten rade,van het leven heeft beroofd, door
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag,
bovenop haar
(buik)te
zijngaan zitten, en
/of
- haar met zijn
(rechter)hand bij de keel te pakken, en
/of
- met die
(rechter)hand haar keel dicht te knijpen, terwijl hij tegelijkertijd met zijn lichaam extra druk uitoefende op zijn
(rechter)arm,
en/of
haar in een omgekeerde positie, althans in een positie waarbij haar bovenlichaam een lagere positie had dan haar onderlichaam, in een auto te leggen, waardoor hij haar zuurstoftoevoer heeft belet/belemmerd,
ten gevolge waarvan zij is komen te overlijden
, althans, door de keel/hals van die [slachtoffer] (al dan niet met een voorwerp) dicht te knijpen/drukken en/of enige tijd dichtgeknepen/ dichtgedrukt te houden, althans door op enigerlei wijze de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te belemmeren, in elk geval door van buitenaf op het lichaam van die [slachtoffer] geweld toe te passen;
2.
hij in
of omstreeksde periode van 29 september 2021 tot en met 8 oktober 2021
te [plaats] ( [gemeente] ) en/of [plaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland en/of in het arrondissement Oost-Nederland, in elk gevalin Nederland, het lijk van [slachtoffer] heeft
begraven, verbrand, vernietigd,verborgen en weggevoerd
en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden, te verhelen, immers heeft verdachte:
- het lijk van die [slachtoffer] uit een chalet in [plaats] gesleept, en
/of
- ( vervolgens) het lijk van die [slachtoffer] in een auto gelegd, en
/of
- ( vervolgens) diverse goederen op het lijk van die [slachtoffer] gelegd, waardoor dit lijk niet langer zichtbaar was wanneer de portieren van de auto gesloten waren, en
/of
is verdachte (vervolgens) met voornoemde auto vanuit [plaats] naar de parkeerplaats van [hotel] te [plaats] gereden, en
/of
heeft verdachte (vervolgens) deze
voornoemdeauto daar geparkeerd en achtergelaten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan zal worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
een lijk wegvoeren en verbergen met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van verdachte
Het standpunt van de verdediging: noodweer(-exces)
De raadsvrouw heeft een beroep gedaan op noodweer(exces).
Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer die bewuste nacht agressief was en dat zij op enig moment een (brood)mes pakte en hem daarmee aanviel. Nadat hij het mes uit haar handen had geslagen, kwam ze opnieuw agressief op hem af en heeft hij haar een vuistslag in haar gezicht gegeven. Het slachtoffer viel daardoor op de grond maar bleef agressief. Verdachte is vervolgens op haar gaan zitten en heeft haar keel dichtgedrukt om haar rustig te krijgen. Het was niet mogelijk om zich aan de wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer te onttrekken. Als hij de grenzen van een redelijke verdediging al te buiten is gegaan, dan was deze overschrijding het gevolg van een, door haar aanval ontstane, hevige gemoedsbeweging.
Verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft uiteengezet dat een noodweersituatie onvoldoende aannemelijk is geworden. Indien er al sprake zou zijn geweest van een aanval met een mes door het slachtoffer, dan was de noodweersituatie geëindigd op het moment dat verdachte het mes uit haar handen sloeg dan wel op het moment dat zij door de vuistslag van verdachte op de grond lag. Bovendien had verdachte zich (toen) aan de situatie kunnen onttrekken. Niet gebleken is dat verdachte handelde vanuit van een hevige gemoedsbeweging, zodat hem ook geen geslaagd beroep op noodweerexces toekomt.
Het oordeel van het hof
Het toetsingskader
Het hof stelt het volgende voorop.
Aan een verdachte die - kort gezegd - heeft gehandeld ter verdediging, kan onder omstandigheden een beroep toekomen op de in artikel 41 Sr. omschreven strafuitsluitingsgronden noodweer dan wel noodweerexces. Als door of namens een verdachte een beroep op noodweer is gedaan, moet de rechter (i) de feitelijke grondslag van dat beroep onderzoeken, (ii) beoordelen of aan de voorwaarden voor de aanvaarding van het verweer is voldaan en (iii) een gemotiveerde beslissing geven op dat verweer.
Bij het onderzoek naar de feitelijke grondslag van het beroep kan betekenis toekomen aan de inhoud en indringendheid van de door of namens verdachte aangevoerde argumenten. De last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag mag echter niet uitsluitend bij verdachte worden gelegd. Als een verdachte in dit verband weigert te antwoorden op nadere vragen met betrekking tot de door of namens hem gestelde gang van zaken, mag de rechter die omstandigheid in zijn beoordeling betrekken.
Voor aanvaarding van het beroep op noodweer is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. Voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden waarop dat beroep steunt, geldt – anders dan voor de beslissing over de bewezenverklaring – niet als maatstaf dat deze feiten en omstandigheden zich ‘buiten redelijke twijfel’ hebben voorgedaan. Bij de beoordeling van de feitelijke grondslag van het beroep op noodweer gaat het er slechts om dat die feitelijke toedracht, gelet op wat daarover door of namens de verdachte is aangevoerd en in het licht van het verhandelde ter terechtzitting, voldoende aannemelijk is geworden. Aan het oordeel dat de gestelde feitelijke grondslag voldoende aannemelijk is geworden, staat enige onzekerheid over de precieze feitelijke toedracht niet in de weg.
De verklaringen van verdachte
Alvorens de verweren van de verdediging te bespreken, overweegt het hof het volgende ten aanzien van de verklaringen van verdachte.
Verdachte heeft een aantal verklaringen afgelegd, zowel ten overstaan van de politie als ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep. Die verklaringen komen op sommige punten overeen maar vertonen onderling ook (behoorlijke) afwijkingen.
Het hof heeft op de zitting in hoger beroep aan verdachte voorgehouden dat er verschillen zijn tussen door de door hem afgelegde verklaringen.
Verdachte heeft daarop gezegd dat het hof moet uitgaan van zijn allereerste politieverklaring.
Het hof zal dat dan ook in beginsel doen.
De waardering van de inhoud van de verklaring van verdachte
Het hof ziet redenen om geen geloof te hechten aan die eerste politieverklaring en overweegt daarover het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij samen met het slachtoffer in de nacht van 28 op 29 september 2021 in het chalet in [plaats] was.
[getuige] was daar een deel van de avond/nacht ook bij.
Het slachtoffer was die nacht onder invloed van alcohol en cocaïne en was agressief in de richting van verdachte. In die avond heeft ze een spiegel in de badkamer vernield. [getuige] heeft dit gezien omdat hij op dat moment nog in het chalet was. Het slachtoffer is door die vernieling gewond geraakt aan haar hand.
Op enig moment heeft verdachte [getuige] naar huis gebracht. Toen hij terug was in het chalet heeft het slachtoffer een kartelmes van het aanrecht gepakt en is daarmee in een bovenhandse greep op verdachte afgelopen. Verdachte heeft het mes uit haar handen geslagen. Ze liet het achter zich op het aanrecht vallen.
Het slachtoffer bleef agressief, krabde verdachte in zijn gezicht en vernielde zijn T-shirt. Daarop gaf hij haar een klap. Hij raakte haar op haar gezicht en toen ging ze naar de grond. Hij is op haar buik gaan zitten. Zij probeerde zich los te maken en verdachte probeerde dat tegen te houden. Hij heeft één hand op haar keel gezet. Op de vraag of het klopt dat verdachte zijn volle gewicht op haar keel heeft gezet, heeft verdachte bevestigend geantwoord.
Het hof overweegt allereerst dat verdachte in zijn verklaringen een situatie schetst waarin het slachtoffer steeds zeer dominant en agressief gedrag jegens hem vertoonde. Op enig moment kon verdachte zich verdedigen door het mes uit haar hand te slaan en haar een vuistslag in het gezicht te geven, als gevolg waarvan zij op de grond viel. Op grond van de pathologische bevindingen is haar neus (daardoor) gebroken. Desondanks zou verdachte zich daarna tegen haar aanhoudende aanvallen hebben moeten verdedigen door op haar te gaan zitten en een hand op haar keel te zetten.
Dat komt het hof niet aannemelijk voor.
Hierbij betrekt het hof dat het slachtoffer in werkelijkheid nauwelijks fysiek overwicht op verdachte lijkt te kunnen hebben gehad. Volgens zijn eigen verklaring woog verdachte toen 120 en het slachtoffer 70 kilo. In het algemeen maakt dit de verklaring over de manier waarop de worsteling zou zijn verlopen – waarbij het slachtoffer de dominante partij zou zijn geweest – niet geloofwaardig.
In de tweede plaats overweegt het hof dat verdachte op een aantal (meer en minder essentiële) onderdelen met zijn eerst afgelegde verklaring tegenstrijdige en ook ongeloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. Daarnaast worden zijn verklaringen op onderdelen weerlegd door bewijsmiddelen. Het hof overweegt hierover het volgende.
De gestelde wederrechtelijke aanranding/ het mes
Over de wijze waarop het slachtoffer het mes hanteerde, heeft verdachte in zijn eerste verklaring gezegd dat zij het mes in een bovenhandse greep vast had.
In zijn politieverklaring op 20 oktober 2021 heeft verdachte verklaard dat het slachtoffer met het mes ter hoogte van haar middel op hem af kwam.
Op 16 januari 2025 heeft verdachte ter zitting van het hof verklaard dat het slachtoffer met het mes een zwaaibeweging maakte, terwijl ze het in haar vuist vast had.
Over hoe het slachtoffer het mes zou hebben gehanteerd, heeft verdachte dus drie verschillende verklaringen afgelegd.
Dat maakt zijn verklaring over de werkelijke toedracht van de door hemzelf gestelde aanval van het slachtoffer niet aannemelijk.
In zijn eerste verklaring heeft verdachte ook verklaard dat hij het mes “achter haar” sloeg en dat zij het op het aanrecht liet vallen.
In zijn verklaring van 20 oktober 2021 heeft verdachte daarentegen gezegd dat hij het mes met een zwaaiende beweging uit haar hand sloeg, waarna het mes op het aanrecht terecht kwam.
Over het mes zelf heeft verdachte verklaard dat het een bruin houten kartelmes betrof. Bij het tonen van het enige in het chalet -op een broodplank op het aanrecht- aangetroffen zwarte mes heeft verdachte verklaard dat dat niet het mes is waarmee het slachtoffer op hem afkwam. Het bruine mes is volgens de verklaring van verdachte veel groter, langer en dunner.
Een dergelijk mes is bij de doorzoeking in het chalet echter niet aangetroffen.
Nadat hij werd geconfronteerd met de aanwezigheid van het DNA van drie mensen in de op het zwarte mes aangetroffen humane biologische sporen, heeft hij verklaard dat het dan het zwarte mes moet zijn geweest waarmee hij aangevallen is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof verdachte voorgehouden dat er geen mes met bruin handvat in het chalet is gevonden. Verdachte heeft daarop verklaard dat er na zijn aanhouding in zijn chalet zou zijn ingebroken waarbij hij de suggestie heeft gewekt dat het mes toen mogelijk is weggenomen. Voor een inbraak in het chalet na de nacht van 28 op 29 september 2021 bestaat in het dossier echter nog geen begin van bewijs.
Het (kapotte) T-shirt van verdachte
Ook over de volgorde van de gebeurtenissen in het chalet heeft verdachte wisselend verklaard. Hij heeft in zijn eerste verklaring op 8 oktober 2021 gesteld dat het slachtoffer het mes pakte, naar hem toe kwam lopen en dat zij, nadat hij het mes uit haar handen had geslagen, zijn T-shirt kapot trok en zij hem krabde en sloeg, waarna hij haar een vuistslag in het gezicht heeft gegeven en bovenop haar is gaan zitten.
In zijn verklaring van 20 oktober 2021 heeft verdachte verklaard dat het slachtoffer zijn T-shirt al voorafgaand aan de aanval met het mes kapot had gemaakt. Het gescheurde T-shirt had hij in zijn schuur achtergelaten.
Dat shirt is echter door de politie nergens aangetroffen.
Verdachte heeft in zijn eerste politieverklaring verklaard dat hij het lichaam van het slachtoffer in het kapotte T-shirt naar de auto heeft gebracht. Uit de camerabeelden waarop hij het lichaam van het slachtoffer versleept, is echter niet zichtbaar dat verdachte een kapot T-shirt draagt.
De krabverwondingen
[getuige] zou, volgens verdachte, eerder op die avond getuige zijn geweest van het agressieve gedrag van het slachtoffer, inclusief het krabben. Hij zou ook hebben gezien dat het slachtoffer die avond de badkamerspiegel heeft vernield.
[getuige] is door de politie als getuige gehoord. Hij heeft echter ontkend dat hij dit heeft gezien.
Ondersteuning voor de verklaring van verdachte dat het slachtoffer hem heeft gekrabd, zou volgens verdachte kunnen worden gevonden in de foto’s die hij in [hotel] op 29 september 2021 van zichzelf heeft gemaakt en waarop mogelijke (krab)beschadigingen op zijn gezicht te zien zijn.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte echter verklaard dat het slachtoffer eerder die avond en voor de fatale gebeurtenis ook al agressief was, dat zij toen zijn telefoon kapot heeft gemaakt, de badkamerspiegel kapot heeft geslagen en hem toen heeft gekrabd en geslagen als gevolg waarvan hij letsel had. Hij heeft ook verklaard dat het slachtoffer hem vaker aanviel en krabde en dat hij dan een week met die krabben rondliep. De foto’s die zich in het dossier bevinden, vormen om die reden dan ook geen bevestiging van de gestelde aanranding door het slachtoffer later in die nacht.
Het aangetroffen bloed (en nasaal vocht)
Verdachte heeft meermalen verklaard dat na het fatale incident geen bloed bij het slachtoffer te zien was. Op het dekbed dat hij in de auto heeft gelegd zat, volgens verdachte, geen bloed. Hij heeft alleen eerder op de avond bloed gezien aan de hand van het slachtoffer, omdat zij zich had verwond toen zij de spiegel kapot sloeg. Zij had hierdoor een open wond aan haar hand. Wel heeft hij bloed op de deurmatten gezien. Dat bloed was vermoedelijk ook afkomstig van de snijwonden aan de handen van het slachtoffer, aldus verdachte.
Deze verklaringen passen echter totaal niet bij het forensische bewijs.
In de auto waarin het slachtoffer is aangetroffen, zijn bovenop het slachtoffer diverse goederen aangetroffen, waaronder een dekbed, een dekbedovertrek en handdoeken. Het dekbed was sterk bebloed en op een witte handdoek en een dekbedovertrek zijn eveneens bloedvlekken aangetroffen. Op de achterbank van de auto is ook een mouwloos hemdje van het slachtoffer aangetroffen, dat blijkens de foto’s in het dossier onder het bloed zat. Op het dekbed en het dekbedovertrek is daarnaast nasaal (dat is: neus) vocht aangetroffen. Al dit bloed en nasaal vocht was, gelet op de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek, afkomstig van het slachtoffer. Aan de achterzijde van haar broek zijn ook bloedvlekken waargenomen.
Het is hierbij van belang dat het dekbed bovenop het slachtoffer lag. Haar hoofd lag onderin de auto bij de voorstoel en raakte daarbij het bebloede deel van het dekbed niet.
Het is dan ook niet aannemelijk dat het bloed en/of het neusvocht van het slachtoffer pas toen zij in de auto was gelegd op het dekbed en op de andere voorwerpen terecht zijn gekomen.
Dat op het dekbed nasaal vocht zat, is een aanwijzing dat het bloed afkomstig is uit de neus van het slachtoffer. Nu verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer in het gezicht heeft geslagen en uit het pathologisch onderzoek volgt dat het slachtoffer vermoedelijk een open neusbreuk had, acht het hof het aannemelijk(er) dat het dekbed (en de handdoek, het overtrek en het hemdje) al in het chalet onder het bloed is gekomen bij de door verdachte op het slachtoffer uitgeoefende geweldshandelingen of bij het opruimen van de gevolgen daarvan.
Dat het slachtoffer in het chalet moet hebben gebloed, wordt verder bevestigd door de aangetroffen bloedvegen op deur(posten), een bloedveeg op de muur en een bloedvlek op de mat bij de voordeur. Een andere reële verklaring voor deze sporen komt niet uit het dossier naar voren.
Gelet op het voorgaande en gezien de hoeveelheid bloed en nasaal vocht op het dekbed, het overtrek, de handdoek en het hemdje acht het hof de verklaring van verdachte, inhoudend dat hij geen bloed heeft gezien dan wel dat het bloed enkel afkomstig kan zijn van het letsel aan de hand van het slachtoffer, niet aannemelijk.
De stelling dat het bloed afkomstig zou zijn van de hand van het slachtoffer wordt bovendien weersproken door de overige bevindingen in het dossier.
Bij de (restanten van de) spiegel in de badkamer is immers geen bloed aangetroffen en op de handen van het slachtoffer zijn bij het pathologisch onderzoek en de schouw geen snijverwondingen geconstateerd. Aan de rug- en palmzijde van de hand zijn evenmin bijzonderheden geconstateerd. Wel waren er aan de rechter-handrug twee oppervlakkige huidbeschadigingen. Deze kunnen naar het oordeel van het hof echter niet de hoeveelheid aangetroffen bloed verklaren.
Het plaatsen van het slachtoffer in de auto
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer na het geweld in het chalet in de auto heeft geplaatst. Hij heeft haar naar het hotel gebracht, zodat ze daar kon bijkomen en zij konden praten. Pas de volgende ochtend concludeerde hij dat ze dood was, aldus verdachte.
Het hof acht deze verklaringen ongeloofwaardig. Allereerst zijn ze in tegenspraak met de (eerder vermelde) uitlatingen van verdachte in het telefoongesprek met [naam] : hij had even nagedacht, “maar uuh het was gewoon slap maat, het was klaar”. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer naar de auto gesleept zonder zich daarbij ook maar enigszins om haar gezondheidstoestand te bekommeren. Vervolgens is het slachtoffer, met haar ondergoed en kleding half over haar billen, ondersteboven in de auto gepositioneerd en is haar lichaam bedekt met een veelvoud aan (bebloede) goederen. Dit past volstrekt niet bij een scenario waarbij verdachte ervan uitging dat het slachtoffer nog in leven was. Het past wel bij het scenario dat verdachte zich bewust was van haar overlijden en dit wilde verhullen.
Ook overigens heeft verdachte opmerkelijk dan wel ongeloofwaardig verklaard over de wijze waarop het slachtoffer in de auto is gezet of is aangetroffen. Zo heeft hij verklaard dat hij het slachtoffer rechtop in de auto heeft gezet en dat zij moet zijn omgevallen en ondersteboven terecht moet zijn gekomen. Dat past echter niet bij de wijze waarop de verbalisanten het slachtoffer in de auto hebben aangetroffen. Daar waar verdachte de ene keer verklaarde dat hij goederen op het slachtoffer heeft gelegd om ontdekking te voorkomen, verklaarde hij ter zitting in hoger beroep dat hij de goederen op de hoedenplank van de auto had neergelegd van waar af ze over het slachtoffer terecht moeten zijn gekomen. Ook deze laatste (tegenstrijdige) verklaring past niet bij de aangetroffen situatie.
Zijn verklaring dat hij op 29 september 2021 op het parkeerterrein van [hotel] nog bij de auto heeft gekeken en toen concludeerde dat ze niet meer leefde, past helemaal niet bij de omstandigheid dat het slachtoffer van buiten de auto helemaal niet was waar te nemen.
Tot slot is opmerkelijk dat verdachte tussen het verslepen van het slachtoffer naar de auto (rond 03:45 uur) en het parkeren bij het hotel (rond 07:15 uur) meermalen terug is geweest bij het chalet, terwijl hij niet heeft willen verklaren over wat hij in dat tijdbestek heeft gedaan of waar hij toen is geweest.
Ander motief (dan zelfverdediging)
Verdachtes telefoonnummer is een poosje getapt. In dat kader zijn gesprekken met derden beluisterd. Weliswaar spreekt verdachte in die gesprekken ook over een aanval met een mes, maar uit die gesprekken komen ook andere motieven voor zijn handelen naar voren dan het handelen uit zelfverdediging.
Tegen [naam] heeft hij verteld dat het heel slecht was met haar. Hij had geen leven. Het geld dat hij verdiende moest hij bij haar inleveren. Die avond wilde ze (het slachtoffer) het adres hebben van [naam] (de ex van verdachte) en dat adres wilde ze aan de oom geven.
Vooral toen ze het adres wilde weten, was verdachte er klaar mee. Dat zou verdachte niet laten gebeuren. Het slachtoffer wilde bij [naam] binnenvallen. Hij heeft ‘het’ ook gedaan uit bescherming voor hen. Ze hadden € 5.000,00 geboden om [naam] ‘op te knappen’. Dit omdat [naam] een ex-vriend van het slachtoffer en de nieuwe vriend van [naam] was. Ze wilde binnen vallen bij de kinderen van verdachte, dat was de druppel, aldus verdachte.
Naast dat dit verdachte een (ander) motief gaf voor zijn handelen, is dit in tegenspraak met zijn verklaringen op de zitting bij de rechtbank dat de bedreigingen van [naam] geen rol hebben gespeeld.
Daarnaast spreekt verdachte erover dat het slachtoffer zijn chalet op haar naam wilde zetten. Ze vond dat ze veel geld aan hem had uitgegeven en daarom wilde ze dat hij haar het chalet zou geven. Dat weigerde verdachte en daarover kregen ze weer ruzie. Verdachte had er ervaring mee dat hij werd afgeperst en zou dat niet nog eens laten gebeuren. Naast dat dit verdachte een (ander) motief gaf voor zijn handelen, is dit in tegenspraak met zijn verklaringen op de zitting in hoger beroep dat het hem niet uitmaakte dat ze het chalet op haar naam wilde hebben en dat ze hier geen ruzie over hadden gehad.
Concluderende overwegingen
Gezien het voorgaande concludeert het hof dat verdachte op diverse onderdelen tegenstrijdige, onaannemelijke en ongeloofwaardige en door de bewijsmiddelen weersproken verklaringen heeft afgelegd over de door hem gestelde noodweersituatie en de omstandigheden die daaraan voorafgingen en op volgden. Daarbij springt vooral in het oog dat het mes waarmee verdachte volgens eigen zeggen zou zijn aangevallen, niet is aangetroffen, dat het volgens verdachte door het slachtoffer kapot gemaakt T-shirt niet is teruggevonden en dat verdachte stelt dat hij geen bloed heeft gezien, terwijl er heel veel bloedsporen van het slachtoffer zijn aangetroffen die zich alleen laten verklaren als die zijn ontstaan bij het door verdachte op het slachtoffer uitgeoefende geweld.
Daar komt bij dat verdachte aantoonbaar in strijd met de waarheid heeft verklaard over het verslepen/verbergen van het lijk in de auto en geen duidelijkheid heeft willen verschaffen over de verschillende ritjes met het dode lichaam van het slachtoffer achterin de auto die hij in de vroege ochtend van 29 september 2021 heeft gemaakt.
Tot slot is van belang dat in het dossier verschillende andere motieven dan noodweer, door verdachte zelf benoemd, naar voren komen als motief voor de doodslag.
Dit alles maakt, in onderlinge samenhang bezien, dat het hof het beroep op noodweer (en op noodweerexces) verwerpt omdat de gestelde feitelijke grondslag onvoldoende aannemelijk is geworden.
Het hof komt daarom tot de conclusie dat verdachte strafbaar is, aangezien (ook overigens) geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Overweging ten overvloede
Ten overvloede merkt het hof op dat, zelfs als uitgegaan zou worden van het (door het hof verworpen) scenario waarin het slachtoffer verdachte met een mes heeft aangevallen, deze noodweersituatie eindigde vanaf het moment dat verdachte het mes uit de handen van het slachtoffer had geslagen en zeker nadat hij haar met een gerichte vuistslag in haar gezicht tegen de grond had geslagen. Nadat verdachte ook nog boven op haar was gaan zitten, had hij voldoende fysiek overwicht waarmee hij een eventuele voortdurende of nieuwe aanranding in de vorm van slaan/schoppen/krabben had kunnen weerstaan. Uit niets blijkt dat de verwurgingshandelingen toen nog geboden waren ter noodzakelijke verdediging.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van elf jaren met aftrek van de periode van het voorarrest. Daarbij heeft hij de gevangenneming van verdachte gevorderd.
De raadsvrouw heeft verzocht bij een onverhoopte strafoplegging rekening te houden met verdachtes persoonlijke omstandigheden. Sinds het vonnis heeft hij bijna drie jaar een zwaard van Damocles boven zijn hoofd. Zijn leven staat stil, wat ook blijkt uit het recente reclasseringsrapport.
Het hof overweegt dat de hierna te melden strafoplegging in overeenstemming is met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag, een van de ernstigste delicten in ons strafrecht. Hij heeft de 34-jarige [slachtoffer] het leven ontnomen door haar te wurgen.
Verdachte heeft geen inzicht geboden in de reden of de oorzaak van dit geweld.
Door zijn proceshouding is ook niet duidelijk geworden wat er zich precies heeft afgespeeld in de laatste momenten van [slachtoffer] leven. Het staat buiten kijf dat haar laatste momenten huiveringwekkend zijn geweest.
Het handelen van verdachte nadat hij [slachtoffer] om het leven had gebracht, is schokkend. Hij heeft haar aan haar armen van het chaletpark weggesleept en heeft haar in een mensonterende positie in haar auto geduwd. Vervolgens heeft hij diverse goederen bovenop haar gestapeld, kennelijk om zich te ontdoen van bebloede goederen en om ontdekking van het misdrijf te voorkomen. Zijn handelen was volkomen respectloos en roept het beeld op van iemand die zich van grofvuil ontdoet. Het hof neemt verdachte dat ernstig kwalijk.
Verdachte heeft niet alleen [slachtoffer] het leven ontnomen, maar ook haar nabestaanden groot leed toegebracht. Door haar levenloze lichaam te verbergen en door zich dagenlang aan alles en iedereen te onttrekken en te zwijgen, zijn de nabestaanden en andere dierbaren in [slachtoffer] omgeving lang in onzekerheid gebleven over haar toestand. Sommigen van hen zijn geconfronteerd met de schokkende toestand van haar lijk, dat in een zodanige staat was dat een waardig afscheid en een rituele wassing van haar lichaam niet meer mogelijk bleek. Met zijn handelen heeft verdachte de nabestaanden dus niet alleen beroofd van hun geliefde dochter, moeder of zus, maar hen ook de mogelijkheid ontnomen om op een waardige wijze afscheid van haar te nemen. Dit heeft hen extra verdriet gedaan. Ook dat neemt het hof verdachte zeer kwalijk.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van het hof alleen een gevangenisstraf van lange duur aan de orde. Alles overwegende acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van twaalf jaren passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in de hoger beroep fase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Het hof zal de op te leggen gevangenisstraf om die reden matigen en een gevangenisstraf van elf jaren en zes maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
De vorderingen van de benadeelde partijen
Vier nabestaanden hebben vorderingen tot schadevergoeding ingediend.
Voor anderen dan het slachtoffer (‘derden’) die schade lijden door het overlijden van het slachtoffer, biedt artikel 108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een recht op vergoeding van schade. Zo biedt artikel 6:108 BW lid 2 aan nabestaanden een aanspraak op vergoeding van kosten van lijkbezorging (lid 2). Daarnaast biedt artikel 6:108 lid 3 aan (een aantal) naasten en nabestaanden een aanspraak op een vast bedrag aan smartengeld. Dit wordt ook wel ‘affectieschade’ genoemd. De hoogte van de vergoedingen van ‘affectieschade’ zijn vastgelegd in het Besluit vergoeding affectieschade. Voor zover het gaat om het leed dat naasten en nabestaanden is aangedaan, bestaat er alleen ruimte voor vergoeding van zogenoemde affectieschade en, afhankelijk van de situatie, daarnaast ook schokschade. Naast deze gronden voor de vergoeding van schade, bieden de wet en de jurisprudentie geen andere grondslag voor een vergoeding van schade aan familieleden voor het leed dat hen is aangedaan.
Alle benadeelde partijen hebben vergoeding van affectieschade gevorderd. Drie benadeelde partijen hebben daarnaast vergoeding van shockschade gevorderd.
Affectieschade
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van de door verdachte gepleegde doodslag rechtstreeks schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. Deze schade wordt conform de in het Besluit vergoeding affectieschade vastgestelde forfaitaire bedragen toegekend.
Dat betekent dat [benadeelde 1] € 20.000,00 zal worden toegekend en aan de overige benadeelde partijen € 17.500,00.
Gelet op de schriftelijke en mondeling ter terechtzitting gegeven toelichting op de vorderingen acht het hof voldoende onderbouwd dat de benadeelde partijen [benadeelde 2] en
[benadeelde 3] in zodanige nauwe betrekking stonden tot het slachtoffer dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij in aanmerking komen voor de vergoeding van affectieschade.
Shockschade
Het hof overweegt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad toekenning van zogenoemde schok- of shockschade mogelijk is (o.a. HR: 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958). Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over schokschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechter op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een ter zake bevoegde en bekwame psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, hij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
Hoewel het hof niets wil afdoen aan de hevige emoties die de bewezenverklaarde feiten bij haar familie teweeg moeten hebben gebracht, komt het hof niet tot toekenning van de gevorderde shockschade. Het hof zal hier per benadeelde partij nader op ingaan.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] , de moeder van het slachtoffer
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 70.000,00. De benadeelde is door de rechtbank in de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering zodat het hof er opnieuw over zal oordelen.
Zoals hiervoor overwogen zal het hof een bedrag van € 17.500,00 toewijzen ter vergoeding van affectieschade.
Met betrekking tot de door de benadeelde partij gevorderde shockschade overweegt het hof dat uit de onderbouwing van de vordering niet is gebleken dat bij haar sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Gesteld is dat sprake is van PTSS. Dit is echter niet nader onderbouwd. Verder kan niet worden vastgesteld of deze PTSS is ontstaan door confrontatie met de gevolgen van het bewezenverklaarde.
Het hof is van oordeel dat een nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 37.500,00. De benadeelde is in de vordering door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering zodat het hof er opnieuw over zal oordelen.
Zoals hiervoor overwogen zal het hof een bedrag van € 17.500,00 toewijzen ter vergoeding van affectieschade.
Met betrekking tot de gevorderde shockschade overweegt het hof dat niet is gebleken van een bij de benadeelde partij vastgesteld, in de psychiatrie erkend, ziektebeeld. Het hof is van oordeel dat een nadere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 37.050,00. De benadeelde is in de vordering door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering zodat het hof er opnieuw over zal oordelen.
Zoals hiervoor overwogen zal het hof een bedrag van € 17.500,00 toewijzen ter vergoeding van affectieschade. Met betrekking tot de gevorderde shockschade overweegt het hof dat niet is gebleken van een bij de benadeelde partij vastgesteld, in de psychiatrie erkend, ziektebeeld. Zonder nadere onderbouwing kan niet worden beoordeeld in hoeverre sprake is van door een hevige emotionele schok veroorzaakt geestelijk letsel, dusdanig dat naast de toegewezen affectieschade ruimte zou bestaan voor vergoeding van shockschade. Een nadere behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in dit onderdeel van de vordering.
Er is niet gebleken dat het slachtoffer ten tijde van het overlijden geheel of ten dele in het levensonderhoud van de benadeelde partij voorzag, zodat de gevorderde vergoeding van gederfde inkomsten van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen. Ook de overige gevorderde materiële schadevergoeding komt niet voor vergoeding in aanmerking. Een grondslag daarvoor in de wet of jurisprudentie ontbreekt.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.806,40. De benadeelde is door de rechtbank in de vordering is niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering zodat het hof er opnieuw over zal oordelen.
Zoals hiervoor overwogen zal het hof een bedrag van € 20.000,00 toewijzen ter vergoeding van affectieschade.
De kosten voor bloembedekking van de kist (€ 400,00) en de kleding voor de uitvaart
(€ 415,00) zijn in voldoende mate onderbouwd en kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten, gemaakt in het kader van de lijkbezorging. Deze kosten zijn toewijsbaar. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat het hof de vordering tot dat bedrag zal toewijzen.
Voor het overige zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, omdat de overige opgevoerde kosten niet als redelijke kosten in het kader van lijkbezorging kunnen worden beschouwd en geen andere grondslag bestaat voor een vergoeding van deze (deels toekomstige) schade.
In zoverre kan de benadeelde partij daarom in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering gevangenneming
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting de gevangenneming van verdachte gevorderd.
Het hof is van oordeel dat uit de bewezenverklaring blijkt van ernstige bezwaren tegen verdachte ter zake van feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Het hof is voorts van oordeel dat blijkt van gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die de onverwijlde vrijheidsbeneming van verdachte vordert.
De bewezenverklaring onder 1 betreft immers een feit waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan twaalf jaren is gesteld en waardoor de rechtsorde - bij achterwege blijven van een bevel tot gevangenneming - ernstig is geschokt.
Vooral gelet op de ernst van de beide bewezenverklaarde feiten en nu verdachte in hoogste feitelijke instantie wordt veroordeeld voor beide feiten, gaat het maatschappelijk belang bij een spoedige en doeltreffende executie van de gevangenisstraf in dit geval boven het persoonlijk belang van verdachte om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in vrijheid te mogen afwachten.
Het hof zal daarom de gevangenneming van verdachte bevelen, welk bevel in een afzonderlijke beslissing zal worden neergelegd.
Beslag
De inbeslaggenomen goederen die in de auto lagen en waarmee verdachte het lichaam van [slachtoffer] heeft verborgen, zijn goederen met betrekking tot welke hij het bewezenverklaarde feit onder 2 heeft begaan. Deze goederen zullen worden verbeurd verklaard.
De overige in beslag genomen goederen kunnen teruggegeven worden aan de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 60a, 151 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte de onder 1 impliciet primair tenlastegelegde moord heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte de onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 impliciet subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel; (Omschrijving: PL0900-2021320568-G2888773, Samsung);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2021320568-G2888776, onbekend);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving:/MD3R021115 691150);
- 1 STK Computer (Omschrijving: PL0900-2021320212-2888368, tablet);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: 2888344);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2021320212-2888339);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2021320212-2888338);
- 1 STK Mes (Omschrijving: PL0900-2021320212-2888315);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: G2888775, Blauw, merk: SAMSUNG);
- 1 STK Simkaart (Omschrijving: G2888769, KPN);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2021320568-G2888779, Blauw, merk: SAMSUNG);
- 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL0900-2021320568-G2892607, GEBARSTEN DISPLAY, Zwart, merk: SAMSUNG).
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Schoenen (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889628);
- 1 STK Handdoek (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889616);
- 1 STK Handdoek (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889614);
- 1 STK Vloermat (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889613);
- 1 STK Beddengoed (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889612);
- 1 STK Broek (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889611);
- 1 STK Shirt (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889610);
- 1 STK Tas (Omschrijving: PL0900-2021320212-2889606);
- 1 STK Mat (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887859);
- 1 STK Mat (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887849);
- 1 STK handdoek (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887848);
- 1 STK Handdoek(Omschrijving: PL0900-2021320212-2887847);
- 1 STK Handdoek (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887846);
- 1 STK Dekbed (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887845);
- 1 STK Kleding (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887844);
- 1 STK Dekbedovertrek (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887843);
- 1 STK Jas (Omschrijving: PL0900-2021320212-2887842);
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00(zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.815,00(twintigduizend achthonderdvijftien euro) bestaande uit € 815,00 (achthonderdvijftien euro) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.815,00 (twintigduizend achthonderdvijftien euro) bestaande uit € 815,00 (achthonderdvijftien euro) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 104 (honderdvier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op
20 oktober 2021 en van de immateriële schade op 29 september 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00(zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 17.500,00(zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 17.500,00 (zeventienduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 87 (zevenentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 29 september 2021.
Beveelt de gevangenneming van verdachte, welke beslissing ook in een afzonderlijke beslissing zal worden neergelegd.
Aldus gewezen door
mr. K. Gilhuis, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. S. Taalman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier,
en op 8 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 35 en 36 en proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
3.Proces-verbaal van forensisch overlijdensonderzoek, FO p. 23 en 24.
4.Een NFI-rapport van pathologisch onderzoek, FO p. 312 t/m 314.
5.Zoals door ongelijkmatige spreiding van de krachtinwerking, wat kan worden gezien bij manuele wurging (en worden versterkt door actief verzet door het slachtoffer).
6.Een aanvullend bericht van forensisch patholoog drs. D.J. Rijken, gedateerd, 9 juni 2023, p. 1 t/m 2.
7.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte, p. 588, 598 en 599 en proces-verbaal van terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende de verklaringen van de verdachte, p. 2 van 5.
8.Verklaringen van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 maart 2025.
9.Proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende de verklaring van de verdachte, p. 2 en 5.
10.Proces-verbaal uitwerken OVC, p. 447.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 160 en 161.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 35 en 36 en proces-verbaal van bevindingen, p. 51
13.Proces-verbaal van forensisch overlijdensonderzoek, FO p. 23.
14.Procesdossier, p. 603.
15.Proces-verbaal van terechtzitting in eerste aanleg, inhoudende de verklaringen van de verdachte, p. 2 van 5