Uitspraak
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep
- de memorie van grieven
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
- een akte van [geïntimeerde] met producties
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling die op 11 februari 2025 is gehouden.
2.De kern van de zaak
3.De vaststaande feiten
In het concurrentiebeding is bepaald dat geen der vennoten gedurende het bestaan van de vennootschap deel mag nemen in een soortgelijk bedrijf, tenzij met goedvinden van de andere vennoot, op straffe van van fl. 100.000,- per overtreding.
In het voortzettingsbeding is bepaald dat na beëindiging van de vennootschap door opzegging, iedere vennoot gerechtigd is om op eigen naam hetzelfde bedrijf als dat van de VOF uit te oefenen.
Verder is bepaald dat VOF zo spoedig mogelijk zal worden vereffend en dat het vermogen van de ontbonden VOF zoveel mogelijk gelijkelijk zal worden verdeeld tussen de vennoten, waarbij de vennoot die overbedeeld wordt aan de andere vennoot een uitkering zal verschaffen.
4.De beslissing van de rechtbank
Ten aanzien van de vorderingen van [geïntimeerde] uit onrechtmatige daad heeft de rechtbank overwogen dat [geïntimeerde] zijn stellingen dat [appellant] heeft gehandeld in strijd met het concurrentiebeding en dat hij daardoor schade heeft geleden, onvoldoende heeft onderbouwd.
a.) schadevergoeding op te maken bij staat wegens onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] ,
a.) veroordeling van [appellant] tot betaling van € 45.378,- wegens overtreding van het concurrentiebeding, althans betaling van schadevergoeding op te maken bij staat wegens onrechtmatig handelen in strijd met dat beding;
b.) veroordeling van [appellant] tot levering van het bedrijfspand aan [geïntimeerde] ,
c.) veroordeling van [appellant] tot terugbetaling van de premies die [geïntimeerde] voor hem heeft voldaan op de levensverzekeringspolis die op naam van [appellant] staat.
6.Het oordeel van het hof
De aanspraak op de contractuele boete wegens niet toegestane concurrerende activiteiten is daarom niet terecht, nog daargelaten dat [appellant] zich terecht heeft beroepen op verjaring van die vordering. Verder geldt ook voor deze vordering dat [geïntimeerde] voor het overige niet concreet heeft onderbouwd welke schade hij heeft geleden door het beweerdelijk concurrerende karakter van de activiteiten van [appellant] .
De vraag of het perceel van het bedrijfspand een nieuwe bestemming zal kunnen krijgen en in hoeverre een dergelijke bestemmingswijziging van invloed is op de waarde van het bedrijfspand – aspecten waarvoor [appellant] aandacht heeft gevraagd –, zijn kwesties die aan de orde komen bij de beantwoording van de vraag wat op het moment van taxatie de waarde ervan is in het economisch verkeer.
Als [geïntimeerde] het pand niet toegedeeld mocht willen krijgen, dan zal [appellant] de mogelijkheid krijgen om het pand toegedeeld te krijgen. Het bedrag dat hij vanwege die toedeling aan [geïntimeerde] zal moeten voldoen zal hij kunnen verrekenen met het bedrag dat [geïntimeerde] aan hem moet voldoen wegens zijn overbedeling bij de verdeling van het vermogen van de vennootschap.
Partijen hebben niet ter discussie gesteld dat als het gaat om de verdeling van vorderingen die de VOF op het moment van haar ontbinding had, de peildatum voor de waardering van die vorderingen het moment is van de ontbinding van de vennootschap.
Op het moment van de ontbinding van de VOF had zij, zoals de rechtbank onherroepelijk heeft vastgesteld, een vordering op BL Development van € 110.929,-. Die vordering is door de rechtbank aan [geïntimeerde] toegedeeld. Dat die vordering op het moment van toedeling verjaard zou zijn geweest, doet er niet aan af dat de vordering verdeeld kon worden en dat de voor verdeling in aanmerking te nemen waarde, de waarde is die de vordering had op het moment van ontbinding van de VOF.