ECLI:NL:GHARL:2025:1987

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
3 april 2025
Zaaknummer
200.350.438/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling ontbonden arbeidsovereenkomst wegens slapend dienstverband en terugbetalingsverplichting voor kosten genoten rijopleiding

In deze zaak heeft Staalman Verhuizingen B.V. hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, die op 23 oktober 2024 is gegeven. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst van de werknemer, [geïntimeerde], per 1 december 2024, en kende hem een Xella-vergoeding toe van € 5.185,37, alsook een vergoeding voor 47 openstaande vakantiedagen. Staalman Verhuizingen was het niet eens met de financiële afwikkeling en vorderde onder andere terugbetaling van de kosten voor het behalen van een rijbewijs C/E, die zij had betaald. Het hof oordeelde dat de kantonrechter in grote lijnen gelijk had, maar kwam tot andere bedragen voor de Xella-vergoeding en de openstaande vakantiedagen. Het hof bevestigde dat Staalman Verhuizingen geen recht had op terugbetaling van de rijopleidingkosten, omdat de arbeidsovereenkomst langer dan drie jaar na het behalen van het rijbewijs was beëindigd. Het hof oordeelde ook dat de vakantiebijslag over 2019 en 2024 moest worden betaald, en dat Staalman Verhuizingen in de proceskosten moest worden veroordeeld. De beslissing van de kantonrechter werd gedeeltelijk vernietigd en de bedragen werden aangepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.350.438/01
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, 11262910
beschikking van 3 april 2025
in de zaak van
Staalman Verhuizingen B.V.
die is gevestigd in Hilversum,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de kantonrechter: verweerster,
hierna te noemen:
Staalman Verhuizingen,
advocaat: mr. M.H. van Hooft te Amsterdam,
en
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die ook (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld,
bij de kantonrechter: verzoeker,
hierna te noemen:
[geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.J.M. Groen te Almere.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Staalman Verhuizingen heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof (hierna: het hof) tegen de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, op 23 oktober 2024 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift van 22 januari 2025;
  • het verweerschrift met incidenteel hoger beroep van 5 maart 2025
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van 14 maart 2025
  • de nagekomen producties van Staalman Verhuizingen, ontvangen op 19 maart 2025 en de in reactie daarop nog door [geïntimeerde] toegezonden stukken, ontvangen op 23 maart 2025.
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 26 maart 2025 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.1
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst van [geïntimeerde] ontbonden per 1 december 2024. Met die beslissing zijn partijen het eens, maar niet met de financiële afwikkeling van de arbeidsovereenkomst en de beslissingen die de kantonrechter daarover heeft genomen, waarvan de belangrijkste gaan over de toekenning van een ‘Xella-vergoeding’ en de afrekening van openstaande vakantiedagen en het afwijzen van het verzoek van Staalman Verhuizingen tot terugbetaling van de kosten van een rijopleiding.
2.2
Het hof is het in grote lijnen eens met de beslissing van de kantonrechter, maar komt op een aantal punten tot toekenning van andere bedragen. Het hof zal die beslissing hierna toelichten, nadat eerst de relevante feiten zijn weergegeven.

3.De feiten

3.1
[geïntimeerde] is op 1 mei 2019 in dienst getreden van Staalman Verhuizingen als verhuizer. Hij moest ook de verhuiswagen besturen en hij beschikte bij indiensttreding over het daarvoor vereiste rijbewijs C. Op de arbeidsovereenkomst was de
cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranenvan toepassing (verder: de cao).
3.2
Op 21 november 2021 heeft [geïntimeerde] het rijbewijs C/E behaald voor het rijden van een vrachtwagen met aanhanger. De daarmee gemoeide kosten (lessen en examen) ad € 2.814,12, zijn door Staalman Verhuizingen betaald.
3.3
[geïntimeerde] heeft zich op 14 februari 2022 ziekgemeld. Hij heeft daarna nooit meer zijn bedongen werkzaamheden bij Staalman Verhuizingen kunnen hervatten. Over het re-integratietraject zijn tussen partijen meningsverschillen ontstaan, die ertoe hebben geleid dat Staalman Verhuizingen in december 2023 de loondoorbetaling enige tijd heeft opgeschort.
Het UWV heeft, op verzoek van [geïntimeerde] , vastgesteld dat Staalman Verhuizingen niet tijdig aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan en heeft aan Staalman Verhuizingen op 8 december 2023 een loonsanctie opgelegd, aanvankelijk tot 10 februari 2025, na bezwaar eerst teruggebracht tot 16 maart 2024. Nadat Staalman Verhuizingen hiertegen beroep had ingesteld, heeft het UWV bij brief van 19 december 2024 de loonsanctie laten lopen tot 8 maart 2024. De uitspraak van de sector bestuursrecht op het beroep van Staalman Verhuizingen tegen het resterende deel van de loonsanctie was ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof nog niet bekend.
3.4
Staalman Verhuizingen heeft geweigerd het loon over de maanden februari en maart 2024 te betalen. Daarover heeft [geïntimeerde] een kort geding gevoerd (dagvaarding uitgebracht op 29 april 2024, vonnis van 30 mei 2024) waarbij de voorzieningenrechter zijn loonvorderingen (tot 17 maart 2024) heeft toegewezen. [geïntimeerde] werd in die procedure bijgestaan door de advocaat mr. Ton. Staalman Verhuizingen is ook in de proceskosten veroordeeld.
3.5
Voorafgaand aan het kort geding is tussen partijen tevergeefs gesproken over een beëindigingsregeling, waarbij toen ook mr. Ton betrokken is geweest. Mr. Ton heeft voor al zijn werkzaamheden op 26 april 2024 één factuur gezonden aan [geïntimeerde] voor een bedrag van € 1.573,- onder de vermelding van ‘vaste prijs’.
3.6
Het UWV heeft aanvankelijk geoordeeld dat [geïntimeerde] niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering en hem in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, aanvankelijk vanaf 16 maart 2024, later (met nabetaling) vanaf 8 maart 2024. Bij beslissing op bezwaar van 6 februari 2025 heeft het UWV alsnog een (volledige) WIA-uitkering aan [geïntimeerde] toegekend met ingang van 8 maart 2024 in verband met chronische spierklachten.
3.7
Het UWV heeft in maart 2025 ook compensatie toegekend aan Staalman Verhuizingen op grond van de Wet compensatieregeling Transitievergoeding voor de Xella-vergoeding die de kantonrechter aan [geïntimeerde] had toegekend. Deze compensatie komt overeen met de transitievergoeding berekend tot 104 weken na de ziekmelding.

4.De beslissing van de kantonrechter

4.1
[geïntimeerde] heeft, bijgestaan door zijn partner als niet-professioneel gemachtigde, bij de kantonrechter ontbinding van de slapende arbeidsovereenkomst verzocht onder toekenning van een transitievergoeding, een billijke vergoeding wegens een door toedoen van Staalman Verhuizingen verstoorde arbeidsverhouding, de uitbetaling van 47 openstaande vakantiedagen, betaling van niet uitbetaald vakantiegeld over 2023 en 2024 vermeerderd met wettelijke rente en wettelijke verhoging, alles met een deugdelijke bruto/netto specificatie. Daarnaast verlangde hij vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en een proceskostenvergoeding.
4.2
Staalman Verhuizingen had als tegenverzoek de terugbetaling van de kosten voor het behalen van rijbewijs C/E gevorderd en de teruggave van bedrijfskleding.
4.3
De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 december 2024 onder toekenning van een Xella-vergoeding van € 5.185,37 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2024. De billijke vergoeding heeft de kantonrechter afgewezen.
Daarnaast heeft de kantonrechter Staalman Verhuizingen veroordeeld tot betaling van de vakantietoeslag over 2024 te vermeerderen met de wettelijke verhoging daarover en de wettelijke rente over de vakantietoeslag en de wettelijke verhoging vanaf 15 augustus 2024. De verzoeken die zagen op de vakantietoeslag over 2023 zijn door [geïntimeerde] op de zitting ingetrokken.
4.4
Verder heeft de kantonrechter de verzochte vergoeding voor 47 vakantiedagen tot een bedrag van € 6.887,11 bruto, als onvoldoende betwist, toegewezen.
4.5
Aan buitengerechtelijke incassokosten heeft de kantonrechter een bedrag van € 1.139,73 toegewezen, overeenkomstig het besluit incassokosten. Verder heeft de kantonrechter Staalman Verhuizingen in de kosten van de procedure (betekeningskosten, griffierecht, verletkosten) veroordeeld.
Het verzoek tot terugbetaling van de studiekosten is afgewezen. Wel is [geïntimeerde] veroordeeld tot teruggaaf van de bedrijfskleding

5.De beoordeling door het hof

De verzoeken in hoger beroep waarover het hof moet beslissen
5.1
Staalman Verhuizingen is het niet eens met:
  • de toekenning van een Xella-vergoeding door de kantonrechter, dan wel met de hoogte van die vergoeding;
  • de veroordeling tot uitbetaling van 47 niet-genoten vakantiedagen;
  • de ingangsdatum van de wettelijke rente over de vakantiebijslag over 2024;
  • het niet-matigen van de wettelijke verhoging over de vakantietoeslag;
  • het toekennen van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
  • het toekennen van een proceskostenveroordeling aan [geïntimeerde] ;
  • de afwijzing van de terugbetaling van de kosten van de rijopleiding;
Ook vordert zij terugbetaling van wat zij op grond van de bestreden beschikking aan [geïntimeerde] heeft betaald.
5.2
Zij heeft daarvoor 10 grieven (bezwaren tegen de beschikking) geformuleerd, die het hof hierna thematisch zal bespreken.
5.3
Een paar van die grieven zien op het al dan niet verwijtbaar handelen van partijen in het re-integratietraject, waarbij de kantonrechter had geoordeeld dat Staalman Verhuizingen verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar, had gehandeld. Die grieven kan het hof buiten behandeling laten omdat het verzoek om een billijke vergoeding - in het kader waarvan de kantonrechter de verwijten over het re-integratietraject had besproken- in hoger beroep niet langer aan de orde is.
5.4
Het
incidenteel appelvan [geïntimeerde] ziet op het niet volledig uitbetalen van de vakantiebijslag over 2019. In zoverre is dit dus tevens een vermeerdering van eis. Die vermeerdering van eis is op het procesrechtelijk juiste tijdstip gedaan. Staalman Verhuizingen heeft zich, pas op de mondelinge behandeling bij het hof, verzet tegen deze eisvermeerdering, stellende dat haar daarmee een recht op behandeling in twee instanties van deze vordering zou worden onthouden.
5.5
Het hof gaat aan dit bezwaar voorbij. Daargelaten dat dit verweer niet in het verweerschrift in incidenteel appel is gevoerd, is inherent aan het wettelijke stelsel waarin een wijziging van eis of verzoek ook in hoger beroep is toegestaan (zie voor de verzoekschriftenprocedure artikel 362 Rv in samenhang met artikel 287 Rv), dat op het vermeerderde c.q. gewijzigde verzoek slechts in één feitelijke instantie recht wordt gedaan. Het gemis van een feitelijk instantie is op zichzelf dan ook niet doorslaggevend om een vermeerdering van het verzoek in strijd met de eisen van een goede procesorde aan te merken. In dit geval ligt de vermeerdering van eis geheel in het verlengde van het bij de kantonrechter gevoerde debat.
5.6
Verder heeft het incidenteel appel nog betrekking op een aantal inhoudingen die Staalman Verhuizingen heeft gedaan op de bedragen die zij op grond van de bestreden beschikking moest betalen. [geïntimeerde] wil een verklaring voor recht dat dit Staalman Verhuizingen niet vrijstond.
De Xella-vergoeding
5.7
Staalman Verhuizingen vindt dat de kantonrechter buiten de grenzen van het geding is getreden door een Xella-vergoeding toe te kennen. Onder een Xella-vergoeding [1] wordt kort gezegd verstaan een vergoeding, gebaseerd op schending van goed werkgeverschap, die een werkgever moet betalen als hij niet ingaat op een voorstel van de werknemer tot beëindiging van een ‘slapend’ dienstverband’, onder toekenning van een transitievergoeding. Dit nadat de werknemer 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en er geen sprake is van reële mogelijkheden tot herstel. Die vergoeding komt overeen met de transitievergoeding berekend tot de dag na die waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst vanwege de arbeidsongeschiktheid had kunnen beëindigen. In dit geval is dat de dag na die waarop de (verlengde) loondoorbetalingsverplichting van Staalman Verhuizingen eindigde.
5.8
Het hof verwerpt het standpunt van Staalman Verhuizingen dat [geïntimeerde] bij de kantonrechter geen aanspraak had gemaakt op deze vergoeding. In het door zijn vriendin opgestelde verzoekschrift wordt op de eerste pagina, onder gronden van het verzoek, al verwezen naar de Xella beschikking.
Ook het standpunt van Staalman Verhuizingen dat zij op het beëindigingsvoorstel van [geïntimeerde] niet had hoeven ingaan omdat nog geen overeenstemming was bereikt over haar voorwaarden – die zagen op terugbetaling van de kosten van de rijopleiding en het afstand doen van vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen – gaat niet op. De werkgever mag dit soort eisen niet stellen aan het al dan niet meewerken aan beëindiging van een slapend dienstverband. [2]
5.9
Het belang van Staalman Verhuizingen bij haar bezwaren tegen toekenning van de Xella-vergoeding is ook sterk verminderd omdat het UWV haar voor het grootste deel van de door de kantonrechter toegekende vergoeding (namelijk het deel dat correspondeert met de transitievergoeding berekend tot het einde van de reguliere loondoorbetalingstermijn van 104-weken termijn) heeft gecompenseerd. Het verschil bedraagt volgens Staalman Verhuizingen € 136,72 netto.
5.1
Wel is gegrond haar bezwaar tegen de hoogte van de Xella-vergoeding voor zover de kantonrechter is uitgegaan van een bedrag dat correspondeert met de transitievergoeding berekend tot 17 maart 2024. Gelet op de gewijzigde stellingname van het UWV zal het hof uitgaan van een opbouw tot 8 maart 2024. Daarmee correspondeert volgens Staalman Verhuizingen een bedrag van € 5.153,75. Dat bedrag is door [geïntimeerde] verder niet bestreden, zodat het hof dat bedrag zal toekennen in plaats van het door de kantonrechter toegewezen bedrag. Voor zover Staalman Verhuizingen in haar procedure tegen het UWV gelijk mocht krijgen en de hele loonsanctie van tafel zou gaan, is het aan Staalman Verhuizingen om haar schade op het UWV te verhalen.
De kosten van de opleiding tot het behalen van rijbewijs C/E
5.11
Staalman Verhuizingen stelt dat zij de betaling van de kosten voor het behalen van dit rijbewijs voorwaarden had verbonden die zijn neergelegd in een e-mailbericht van 9 juli 2021 aan [geïntimeerde] , met de volgende inhoud:
“Dank je wel voor het in gang zetten van de aanvraag voor het CE-rijbewijs en het toesturen van de offerte. Hierbij bevestigen wij ons akkoord hiermee en de terugbetalingsregeling die hierop van toepassing is. Zoals besproken, is het behalen van dit rijbewijs niet essentieel voor het uitoefenen van jouw functie. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:
[…]
Terugbetalingsregeling:
• Indien je binnen drie jaar na afronding van de studie uit dienst treedt, ben je het volledige bedrag van € 2814,12 verschuldigd aan Staalman Verhuizingen BV. Terugbetaling dient plaats te vinden uiterlijk binnen 2 maanden na het einde van je dienstverband.
• In geval van langdurige ziekte waarbij je niet in staat bent om te werken en de periode van 104 weken ziekteverzuim is bereikt (binnen de terugbetaalperiode van drie jaar na afronding van de studie), ben je ook het volledige bedrag van € 2814,12 verschuldigd. De terugbetaling zal worden gedaan door inhouding op salaris/vakantiegeld. Eventuele restschuld dient uiterlijk binnen 2 maanden na het einde van je dienstverband en/of 104 weken ziekteverzuim te worden overgemaakt naar [bankrekeningnummer van] Staalman Verhuizingen BV.
Graag ontvangen wij binnen een week na ontvangst van deze e-mail je reactie. Indien wij binnen deze termijn geen reactie van jou ontvangen, gaan wij ervan uit dat je akkoord gaat met bovengenoemde afspraken […]”
Volgens Staalman Verhuizingen vond de rijopleiding op verzoek van [geïntimeerde] plaats.
5.12
[geïntimeerde] stelt dat hij de mail van 9 juli 2021 nooit heeft ontvangen en dat hij de rijopleiding op verzoek van Staalman Verhuizingen heeft gevolgd.
5.13
De kantonrechter heeft, overwegende dat de arbeidsovereenkomst later is geëindigd dan drie jaar na het behalen van het rijbewijs C/E en dat de afwijkende voorwaarde voor arbeidsongeschikte werknemers een verboden onderscheid maakt ten nadele van zieke werknemers, de terugbetaling afgewezen.
5.14
Het hof is het met de kantonrechter eens. Al aangenomen dat de terugbetalingsregeling tussen partijen is overeengekomen, is de arbeidsovereenkomst beëindigd langer dan drie jaar na het behalen van het rijbewijs. Het betoog van Staalman Verhuizingen dat het haar bedoeling was dat zij tenminste drie jaar profijt van een daadwerkelijk werkende werknemer moest hebben gehad en dat de terugbetalingsregeling in die zin zou moeten worden uitgelegd, gaat niet op evenmin als haar stelling dat de proceduretijd van de ontbindingsprocedure zou moeten worden afgetrokken. Staalman Verhuizingen had het zelf in haar macht om de arbeidsovereenkomst eerder te beëindigen, maar zij heeft – zoals hiervoor onder 5.8 is uitgelegd – niet toegestane voorwaarden aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verbonden.
De toepasselijke cao bevat in artikel 45 een regeling voor studiekosten. Die maakt het mogelijk dat bij ontslag op verzoek van de werknemer binnen drie jaar na het behalen van het diploma (gedeeltelijk) terugbetaling van studiekosten kan worden verlangd, in een glijdende schaal, waarbij bij ontslagname in het derde jaar 25% van de studiekosten kan worden teruggevorderd. Deze bepaling maakt het niet mogelijk dat na drie jaar na het behalen van het diploma alsnog de volledige studiekosten worden teruggevorderd. Het hof gaat niet mee in het betoog van Staalman Verhuizingen dat deze bepaling alleen ziet op door de werkgever verplicht gestelde opleidingen. Voor die opleidingen bepaalt artikel 43 van de cao immers dat geen terugbetaling plaats vindt, wat in overeenstemming is met artikel 7:611a BW.
5.15
De cao biedt – terecht – geen mogelijkheid voor het door Staalman gehanteerde studiekostenbeding inhoudende dat bij arbeidsongeschiktheid die langer dan 104 weken heeft geduurd, de werknemer op dat moment verplicht wordt opleidingskosten terug te betalen als dat moment valt binnen de periode van drie jaar na het behalen van het diploma. Een dergelijk beding levert immers een onderscheid op tussen chronisch zieke werknemers en gezonde werknemers in de zin van artikel 1 onder b van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Artikel 4 onder e van die wet verbiedt het maken van een dergelijk onderscheid bij het opstellen van arbeidsvoorwaarden.
De niet-genoten vakantiedagen
5.16
[geïntimeerde] had op grond van de cao recht op 24 vakantiedagen per jaar. Hij stelt dat hij over de periode tot 2022 nog twaalf dagen van vorige jaren had overgehouden, dat hij in 2022 één dag vakantie heeft genoten (dus 23 heeft overgehouden), in 2023 zestien vakantiedagen heeft genoten (dus 8 dagen heeft overgehouden) en dat hij in 2024 vijf betaalde vakantiedagen heeft opgebouwd, waarvan hij er één heeft opgenomen (dus 4 heeft overgehouden), wat resulteert in 47 dagen die voor uitbetaling in aanmerking komen.
5.17
Staalman Verhuizingen stelt dat [geïntimeerde] bij einde dienstverband over een negatief verlofsaldo beschikte.
5.18
In de toepasselijke cao is in artikel 69 lid 11 bepaald dat de werkgever verplicht is aantekening te houden van de door de werknemer opgenomen dan wel aan hem uitbetaalde vakantiedagen en dat de mutaties op de vakantiedagen op de salarisstrook moeten worden weergegeven. Vaststaat dat Staalman Verhuizingen aan die laatste verplichting niet heeft voldaan, naar zij stelt omdat haar vorige salarisadministrateur daartoe niet in staat was. Overzichten van vakantiedagen werden ook niet aan de werknemers verstrekt, tenzij die daar expliciet om vroegen. Staalman Verhuizing heeft geen overzicht van de vakantieadministratie over de jaren voorafgaand aan 2022 in het geding gebracht. De stelling van [geïntimeerde] dat hij begin 2022 beschikte over 12 dagen vakantie over voorgaande jaren oordeelt het hof in dit licht onvoldoende bestreden.
5.19
In 2022 heeft [geïntimeerde] voorafgaand aan zijn ziekmelding één vrije dag opgenomen. Ter zitting bij het hof is duidelijk geworden dat de in dat jaar geplande vakantie in de zomerperiode naar Zuid-Frankrijk (15 dagen) doorgang heeft gevonden en dat rond de kerstdagen een minicruise naar Noorwegen is gemaakt waarvan één dag op een werkdag viel. Dat deze vakantiedagen voor [geïntimeerde] geen herstelfunctie hebben gehad heeft hij onvoldoende toegelicht. Het hof komt dan uit op 17 opgenomen dagen in 2022, zodat er van de 24 dagen over 2022 nog 7 resteerden. Het hof gaat voorbij aan de andere dagen waarvan Staalman Verhuizingen heeft gemeend dat zij die op grond van - niet overgelegde – naspeuringen op sociale media als vakantiedagen aan had mogen merken. Eind 2022 bedroeg het saldo van niet opgenomen vakantiedagen derhalve 12 + 7 = 19 dagen.
5.2
In 2023 heeft Staalman in mei 5 dagen vakantie opgenomen (daarover zijn partijen het eens) en (ruim) twee weken in augustus, waarbij partijen van mening verschillen over de exacte eind- en begindatum. Het hof gaat uit van 12 dagen vakantie in augustus. Staalman Verhuizingen heeft in haar over zicht ook nog dagen in januari en december 2023 als vakantie aangemerkt, maar ook daarvoor ontbreekt een deugdelijke toelichting. Derhalve gaat het hof uit van 17 opgenomen vakantiedagen in 2023, zodat het saldo ultimo 2023 (19 + 7) 26 niet opgenomen vakantiedagen bedroeg.
5.21
In 2024 had [geïntimeerde] over de periode tot 8 maart recht op 4 dagen betaalde vakantie. Daarvan heeft hij er één opgenomen (de dag dat zijn hond moest inslapen), zodat over 2024 nog 3 dagen resteerden. Dat leidt tot een totaal aan niet opgenomen vakantiedagen die voor vergoeding in aanmerking komen van 29. Bij toepassing van de waarde van een vakantiedag waarvan [geïntimeerde] is uitgegaan (€ 6.887,11: 47) van € 146,53 en dat door Staalman Verhuizingen niet is betwist, komt het hof op een voor toewijzing vatbaar bedrag van € 4.249,47.
De vakantiebijslag
5.22
De cao kent een ongebruikelijke regeling voor de betaling van de vakantiebijslag. Op grond van artikel 69 van de cao moet als hoofdregel de vakantiebijslag in de maand mei over het lopende kalenderjaar worden uitbetaald, dus voor de maanden juni tot en met december bij wege van vooruitbetaling en niet, zoals veelal gebruikelijk is, in de maand mei over de maanden beginnend in juni van het voorgaande jaar.
5.23
Artikel 69 lid 5 van de cao bevat een uitzondering voor onder meer werknemers die minder dan één jaar in dienst zijn. Dan kan het vakantiegeld in twee termijnen worden uitbetaald, één in de maand mei, en één in de maand november.
Vast staat dat aan [geïntimeerde] in mei 2019 slechts een deel van zijn vakantiegeld over dat kalenderjaar is uitbetaald.
[geïntimeerde] maakt aanspraak op het alsnog uitbetalen van de rest van het vakantiegeld over dat jaar, berekend op een brutobedrag van € 1.278,55 te vermeerderen met wettelijke rente en wettelijke verhoging.
5.24
Staalman Verhuizingen heeft zich in haar verweerschrift op verjaring beroepen. Dit beroep gaat niet op. Staalman Verhuizingen had de resterende vakantiebijslag uiterlijk 30 november 2019 moeten betalen. [geïntimeerde] heeft op 31 oktober 2024 aanspraak gemaakt op betaling van dit bedrag, derhalve binnen de verjaringstermijn van vijf jaar. Ook het betoog van Staalman Verhuizingen dat de helft van de totale vakantiebijslag over 2019 is verjaard gaat niet op. Artikel 69 lid vijf spreekt immers niet over betaling in twee gelijke termijnen. Ter zitting bij het hof heeft Staalman Verhuizingen voor het eerst een beroep gedaan op schending van de klachtplicht. Dat oordeelt het hof als te laat, zodat het hof daaraan verder voorbijgaat.
5.25
Staalman heeft verder betoogd dat zij alle vakantiegeld over 2019 heeft betaald. Zij heeft zich beroepen op een verklaring van haar nieuwe loonadministrateur (verbonden aan AAFF B.V.) die heeft verklaard dat [geïntimeerde] zijn volledige vakantiegeld over 2019 heeft ontvangen. [geïntimeerde] heeft de inhoud van deze verklaring betwist.
5.26
Het hof overweegt dat de bewijslast van het bevrijdend verweer dat de vakantiebijslag is betaald, bij Staalman Verhuizingen berust. De verklaring van AAFF is onvoldoende om dit bewijs geleverd te achten. Uit die verklaring blijkt niet waaruit AAFF afleidt dat het resterende bedrag is betaald. Staalman Verhuizingen heeft nog aangeboden om de loonstroken van 2019 waaruit het bestaan van deze betaling zou blijken in het geding te brengen, maar daarvoor krijgt zij van het hof niet meer de gelegenheid. Die loonstroken had zij voor de zitting in het geding kunnen en moeten brengen.
5.27
Het hof zal Staalman Verhuizingen tot betaling van het door [geïntimeerde] gevraagde bedrag in hoofdsom veroordelen, te vermeerderen met de tot 20% gematigde wettelijke verhoging over dat bedrag en te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 december 2019 en over die wettelijke verhoging vanaf 1 januari 2020 tot de dag van betaling.
5.28
Over 2024 is [geïntimeerde] de vakantiebijslag verschuldigd over het loon berekend tot 8 maart 2024. Het hof ziet aanleiding om ook in dit geval de wettelijke verhoging te matigen tot 20 %. De wettelijke rente over de vakantiebijslag is verschuldigd vanaf 1 juni 2024 en over de wettelijke verhoging vanaf 15 augustus 2024 (dat laatste conform de beschikking van de kantonrechter).
De buitengerechtelijke incassokosten
5.29
Het hof zal de buitengerechtelijke incassokosten alsnog afwijzen. [geïntimeerde] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt die zien op de vorderingen die in dit geschil aan de orde zijn. De nota van mr. Ton zag op de kosten die in verband met het gevoerde kort geding zijn gemaakt en waarvoor aan [geïntimeerde] in het kortgedingvonnis van 30 mei 2024 een proceskostenvergoeding is toegekend. Verder geldt dat onder de proceskostenvergoeding op grond van artikel 241 Rv alle verrichtingen vallen ter voorbereiding van de zaak, waaronder ook een enkel niet aanvaard schikkingsvoorstel.
De proceskosten
5.3
De kantonrechter heeft Staalman Verhuizingen terecht als de in het ongelijk te stellen partij aangemerkt en haar in de kosten van de procedure veroordeeld. Ook in hoger beroep is Staalman aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij, zowel in principaal als in incidenteel appel. Het hof zal haar veroordelen in de proceskosten in hoger beroep, bestaande uit het van [geïntimeerde] geheven griffierecht, en aan 2 punten naar tarief II van het liquidatietarief voor het principaal appel en 1 punt naar tarief I voor het incidenteel appel voor salaris advocaat. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak.
De verrekeningen en de terugbetalingsverplichtingen
5.31
[geïntimeerde] wil een verklaring voor recht dat Staalman Verhuizingen ten onrechte een verrekening heeft toegepast bij de voldoening aan de bestreden beschikking. Die verklaring voor recht is niet toewijsbaar, al is het maar omdat het hof tot toewijzing van andere bedragen komt dan de kantonrechter.
Het feitelijke geschilpunt tussen partijen op dit onderdeel betreft het loon (en de vakantiebijslag) dat Staalman Verhuizingen heeft uitbetaald over de periode 8 maart tot en met 17 maart 2024. Als gevolg van de wijziging in de duur van de loonsanctie heeft [geïntimeerde] geen recht meer op dit loon. Het UWV heeft hem inmiddels over die periode een (volledige) WIA-uitkering toegekend. In zoverre behoeft Staalman Verhuizingen aan [geïntimeerde] niet (meer) het loon over die periode te voldoen. De verplichting tot betaling van het loon over deze periode is echter opgenomen in het kortgedingvonnis van 30 mei 2024. Die titel is niet komen te vervallen door het gewijzigde standpunt van het UWV. Het had op de weg gelegen van Staalman Verhuizingen om de terugvordering van dit loon in haar verzoeken in deze procedure op te nemen, in plaats van die te verrekenen met haar betalingsverplichtingen op grond van de bestreden beschikking. Staalman Verhuizingen heeft ook rente in rekening gebracht over de hiervoor bedoelde looncomponent vanaf het moment van betaling. Daarvoor ontbreekt een geldige grondslag. [3]
5.32
Of Staalman Verhuizingen op grond van de bestreden beschikking meer aan [geïntimeerde] heeft betaald dan waar hij op grond van deze beschikking van het hof recht heeft is niet aanstonds duidelijk, gelet ook op de toegepaste verrekening. Het hof zal [geïntimeerde] tot terugbetaling van het meerdere veroordelen, voor zover daarvan sprake is, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van voldoening aan de bestreden beschikking door Staalman Verhuizingen.
Het bewijsaanbod van Staalman Verhuizingen
5.33
Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod tot het horen van het echtpaar Staalman over het verloop van het re-integratieproces als niet terzake dienend. Voor het aanbod om nog meer stukken in het geding te brengen geldt hetzelfde als wat het hof hiervoor onder 5.26 over de loonstroken heeft opgemerkt.
De conclusie
5.34
Het principaal hoger beroep slaagt deels. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover in appel aangevochten, gedeeltelijk vernietigen. Dit betreft de beslissingen onder 4.2 tot en met 4.6 en het hof zal Staalman Verhuizingen in plaats daarvan veroordelen tot de bedragen genoemd in rov. 5.10, 5.21 en 5.28. Om tot een begrijpelijk dictum te komen zal het hof ook de door de kantonrechter uitgesproken uitvoerbaarheid bij voorraad en de verplichting tot het verstrekken van een bruto-netto specificatie herhalen.
Het hof zal rechtsoverweging 4.8 van de bestreden beschikking (de proceskosten veroordeling in eerste aanleg) bekrachtigen.
5.35
Het hof zal verder Staalman Verhuizingen veroordelen tot betaling van de vakantiebijslag over 2019 als hiervoor onder 5.27 omschreven en in de proceskosten in hoger beroep als omschreven in rechtsoverweging 5.30. [geïntimeerde] heeft daarvan in hoger beroep geen uitvoerbaarheid bij voorraad verzocht zodat het hof die ook niet zal uitspreken.

6.De beslissing

Het hof:
6.1
vernietigt de bestreden beschikking van de kantonrechter te Almere van 23 oktober 2024 voor zover in hoger beroep aangevochten (de beslissingen onder 4.2 tot en met 4.6), bekrachtigt de beslissing onder 4.8 en beslist, in zoverre opnieuw rechtdoende:
6.2
veroordeelt Staalman Verhuizingen tot betaling van de Xella-vergoeding van € 5.153,75 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.3
veroordeelt Staalman Verhuizingen tot betaling van de vakantietoeslag over 2024 (berekend over 1 januari 2024 tot en met 7 maart 2024) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juni 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.4
veroordeelt Staalman Verhuizingen tot betaling van de tot 20% gematigde wettelijke verhoging over de vakantietoeslag 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 augustus 2024;
6.5
veroordeelt Staalman Verhuizingen tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 4.249,47 bruto aan openstaande vakantiedagen;
6.6
veroordeelt Staalman Verhuizingen tot verstrekking van een deugdelijke bruto-netto specificatie van de toegewezen bedragen;
6.7
verklaart deze veroordelingen tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.8
veroordeelt Staalman Verhuizingen verder tot betaling van een bedrag van € 1.278,55 aan vakantietoeslag over 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2019 tot de dag van volledige betaling;
6.9
veroordeelt Staalman Verhuizingen tot betaling van de tot 20% gematigde wettelijke verhoging over de vakantietoeslag 2019, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2020 tot aan de dag van volledige voldoening;
6.1
veroordeelt Staalman Verhuizingen tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in hoger beroep:
€ 362 aan griffierecht
€ 3.286 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x het toepasselijke tarief II en I punt naar tarief I)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
6.11
veroordeelt [geïntimeerde] – in het geval Staalman Verhuizingen op grond van de bestreden beschikking meer aan [geïntimeerde] heeft voldaan dan volgt uit de onderhavige beschikking – tot terugbetaling van dit meerdere, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 december 2024 tot de dag van volledige betaling;
6.12
wijst af wat verder is gevorderd.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, O. E. Mulder en C.W. Inden en is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025.

Voetnoten

1.Gebaseerd op de Xella-beschikking van de Hoge Raad van 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734
2.HR 21 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:63, rov. 3.2.3. Vgl. ook AG van Peursem ECLI:NL:PHR:2024:545 onder 3.12.
3.HR 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:506